ECLI:NL:RBOVE:2024:4779

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
11243776 \ CV EXPL 24-2900
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering in kort geding tot betaling van voorschot op schadevergoeding na ontruiming

In deze zaak vordert eiser, die een huurwoning bewoonde van de stichting Woningstichting Rentree, in kort geding een voorschot op schadevergoeding na een ontruiming. Rentree had eerder een vonnis geëxecuteerd dat de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning inhield, maar dit vonnis werd later in hoger beroep vernietigd. Eiser heeft de woning verlaten na de ontruiming, wat volgens hem een onrechtmatige daad van Rentree opleverde. In afwachting van de bodemprocedure vraagt eiser om een voorschot van € 25.000,00 en andere voorzieningen, waaronder het opknappen van de nieuwe woning en het ontslaan van huurverplichtingen. De kantonrechter oordeelt dat eiser voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, maar wijst de meeste vorderingen af. De kantonrechter kent wel een voorschot van € 7.428,00 toe, gebaseerd op de wettelijke regeling voor verhuis- en inrichtingskosten. De proceskosten worden gecompenseerd, aangezien beide partijen deels in het gelijk zijn gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11243776 \ CV EXPL 24-2900
Vonnis in kort geding van 13 september 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats],
eisende partij, hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. T. Rosbach,
tegen
de stichting
WONINGSTICHTING RENTREE,
gevestigd en kantoorhoudende in Deventer,
gedaagde partij, hierna te noemen: Rentree,
gemachtigden: mr. J.E. van der Wolf en mr. R. Boekhoff.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 augustus 2024 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de producties 26 en 27 van de zijde van [eiser];
- de mondelinge behandeling van 30 augustus 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
- de pleitnota van de zijde van Rentree.
1.2.
Tenslotte heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] bewoonde een huurwoning van Rentree aan de [adres 1].
2.2.
Rentree heeft in een procedure bij de kantonrechter in Zwolle de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning gevorderd. Rentree legde aan haar vorderingen ten grondslag dat [eiser] niet zijn hoofdverblijf had in de huurwoning, wat in strijd is met de huurvoorwaarden van Rentree. Bij vonnis van 21 maart 2023 heeft de kantonrechter de vorderingen van Rentree toegewezen.
2.3.
[eiser] heeft via een kort geding geprobeerd de ontruiming te voorkomen. De vorderingen van [eiser] zijn afgewezen. Na de betekening van het ontruimingsvonnis van de kantonrechter en het bevel tot ontruiming heeft [eiser] de woning verlaten.
2.4.
Bij (inmiddels onherroepelijk) arrest van 16 april 2024 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen van Rentree alsnog afgewezen. Wel heeft het hof de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. Volgens het hof had [eiser] eerst Rentree en vervolgens de kantonrechter beter moeten informeren over zijn verblijfplaats. De proceskosten zijn daarmee deels nodeloos gemaakt, aldus het hof.
2.5.
Rentree en (de gemachtigde van) [eiser] hebben vervolgens gecorrespondeerd over een nieuwe huurwoning voor [eiser] en de toekenning van schadevergoeding. Rentree heeft op 30 april 2024 per brief aan [eiser] laten weten:
“Beste meneer [eiser],
Rentree heeft kennis genomen van de uitspraak van het hoger beroep, arrest van 16 april 2024, waarin u in het gelijk bent gesteld.
Rentree neemt de uitspraak van de rechtbank zeer serieus en zal de nodige stappen ondernemen om aan de uitspraak te voldoen.
(…)
Rentree zal directe bemiddeling toepassen en op zoek gaan naar een vergelijkbare woning voor u. Wij streven er naar dit proces zo soepel en snel mogelijk te laten verlopen.
(…)
Voor wat betreft uw verzoek om schadevergoeding. Zodra meneer Boekhoff terug is van zijn vakantie zal hij hierover contact met u opnemen.
(…)”
2.6.
Na een aantal woning te hebben bezichtigd, heeft [eiser] een woning aan de [adres 2] geaccepteerd. Per e-mail van 30 mei 2024 is een aantal afspraken gemaakt over (de staat van) de woning:
“(…)
  • Rentree zal de keuken, badkamer en het toilet vernieuwen. Dit zal dan in bewoonde staat gebeuren
  • De overnames (met uitzondering van de zonwering) zullen worden verwijderd
  • De woning zal behangvrij gemaakt en gesausd worden
  • Rentree zal de kale huurprijs van de aangeboden woning verlagen naar de kale huurprijs van de oude woning aan de [adres 1]. (…)
  • Rentree biedt aan om €30,- per m2 te betalen voor laminaatkosten (incl. ondervloer en evt. leggen)
(…)”
2.7.
[eiser] heeft de huurovereenkomst ondertekend, maar woont nog niet in de woning hoewel hij die op 19 juli 2024 kon betrekken.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht zal verklaren dat Rentree schadeplichtig is jegens [eiser];
Rentree zal veroordelen tot betaling van € 25.000,00 als voorschot op de geleden schade;
Rentree zal opdragen om binnen 24 uur na de datum van dit vonnis de woning te gaan opknappen zodat deze voldoet aan hetgeen de oude woning deed;
[eiser] zal ontslaan van het betalen van huurpenningen tot aan de dag dat de woning voldoet aan de afwerkingskwaliteit zoals de oude woning van [eiser];
Rentree zal veroordelen om binnen een week na betekening van dit vonnis mee te werken aan het vaststellen van de restschade in een artikel 96 Rv procedure;
met veroordeling van Rentree in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Rentree voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat om in kort geding gevorderde voorlopige voorzieningen. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorzieningen een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt dat in kort geding geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
[eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Hoewel hij een woning van Rentree heeft geaccepteerd, wil hij die nog niet betrekken omdat hij aanvoert geen geld te hebben voor de aanschaf van meubels en stoffering en omdat de keuken nog niet is vervangen. [eiser] heeft het spoedeisend belang bij zijn vorderingen daarmee voldoende onderbouwd.
4.3.
[eiser] stelt dat Rentree onrechtmatig heeft gehandeld door de ontruiming van de woning te bevelen, aan welk bevel hij op grond van het vonnis gevolg heeft moeten geven. De inboedel heeft hij tegen een zeer lage prijs verkocht, aan familie en kennissen weggegeven of weggegooid. Hij heeft het voorschot op de schadevergoeding nodig om inboedel te kunnen kopen. In zijn woning aan de [adres 1] had hij veel geïnvesteerd. Volgens [eiser] was de inboedel ruim € 63.000,00 waard en moet dit bedrag door Rentree worden betaald, naast een bedrag van bijna € 28.000,00 wegens ‘ge- en vervolgschade’ en een bedrag van € 10.000,00 wegens immateriële schade. Vermeerderd met nog enkele niet nader gespecificeerde schadeposten, bedraagt de totale schadeclaim meer dan € 100.000,00.
4.4.
Rentree heeft aangevoerd dat de woning aan de [adres 1] niet door haar is ontruimd, maar dat [eiser] zelf uit de woning is vertrokken. Ook had [eiser] zijn meubels kunnen opslaan in plaats van deze te verkopen of weg te doen. Daarnaast heeft [eiser] geen recht op de nieuwprijs voor zijn meubels, maar enkel op de waarde van de meubels ten tijde van de ontruiming. Rentree betwist de door [eiser] opgevoerde schadeposten. Elke onderbouwing met bijvoorbeeld aankoopfacturen ontbreekt. Rentree heeft [eiser] € 10.000,00 aangeboden.
4.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. Het is vaste rechtspraak (o.a. HR 1 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:542) dat het (dreigen met het) executeren van een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en dat later in hoger beroep is vernietigd in beginsel een onrechtmatige daad jegens de veroordeelde oplevert indien deze aan de veroordeling heeft voldaan. De geleden schade moet worden vergoed. De gevorderde verklaring voor recht dat Rentree jegens [eiser] schadeplichtig is, zal echter worden afgewezen. Een verklaring voor recht is namelijk niet toewijsbaar in kort geding.
4.6.
[eiser] heeft een bedrag van € 25.000,00 als voorschot op de schadevergoeding gevorderd. Met betrekking tot een geldvordering in kort geding geldt dat terughoudendheid op zijn plaats is. Het bestaan van een geldvordering moet niet alleen voldoende aannemelijk zijn, maar daarnaast moet sprake zijn van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de rechter ook het restitutierisico betrekken. Dat is het risico van onmogelijkheid van terugbetaling voor het geval de bodemrechter anders mocht beslissen.
4.7.
De kantonrechter heeft net als Rentree bedenkingen bij de (omvang van de) schadeclaim van [eiser]. Dit berust op het volgende. Uit het arrest van het hof volgt dat [eiser] zelf aan de ontstane situatie heeft bijgedragen. Dat wijst op de aanwezigheid van eigen schuld als bedoel in artikel 6:101 BW. Het hof heeft immers overwogen:
‘3.35 Weliswaar is Rentree in het ongelijk gesteld, maar van [eiser] mocht worden gevergd
dat hij, reeds in 2022, zijn situatie aan Rentree zou uitleggen. Dat diende hij als goed huurder te doen. De Algemene Huurvoorwaarden verplichtten hem bovendien ook langdurige afwezigheid te melden. Als hij dat gedaan had, is aannemelijk dat Rentree niet tot dagvaarding was overgegaan, zo heeft de advocaat van Rentree ook bevestigd tijdens de
mondelinge behandeling bij het hof, door mee te delen dat het nooit tot deze procedure was
gekomen als [eiser] goed zou hebben gereageerd op zijn brief aan hem van 21 november 2022. In het huurdersbestand van Rentree komt het immers wel vaker voor dat een huurder langere tijd afwezig is en dat is op zichzelf genomen voor Rentree geen reden om te concluderen dat die huurder geen hoofdverblijf meer heeft in de woning, zo bleek tijdens de mondelinge behandeling bij het hof. Namens Rentree is toen namelijk verklaard
dat het wel vaker voorkomt dat huurders langere tijd afwezig zijn en dat dan afspraken
gemaakt worden, bijvoorbeeld over wie voor de post zorgt en wie gewaarschuwd kan
worden als er lekkage of een noodgeval is. Dat proceskosten zijn veroorzaakt, is dus deels
nodeloos geweest. Daarin is reden gelegen de kosten te compenseren. Dat wil zeggen: elke
partij draagt de eigen kosten van de procedure bij de kantonrechter en in hoger beroep.
4.8.
Verder is van belang dat geen van de gestelde schadeposten is onderbouwd. [eiser] heeft volstaan met een opsomming van schadeposten, maar aankoopnota’s, bankafschriften e.d. met betrekking tot de aankoop van de inboedel ontbreken. Terecht heeft Rentree gesteld dat rekening moet worden gehouden met nieuw voor oud. Het is niet geloofwaardig dat [eiser] de volgens hem kostbare inboedel met een waarde van ruim € 63.000,00 tegen een zeer lage prijs heeft verkocht, weggegeven en weggegooid. Het lag voor de hand de inboedel op te slaan in afwachting van de uitkomsten van het hoger beroep. Dat volgt ook uit zijn plicht tot beperking van de schade. Die plicht heeft [eiser] ook in dit opzicht verzaakt. Ook zijn schadeposten opgevoerd waarvan het causaal verband met de ontruiming onaannemelijk is, zoals transportkosten van kleding naar Turkije (€ 3.500,00).
4.9.
Aannemelijk is wel dát [eiser] door de ontruiming schade heeft geleden, al is voor nu aannemelijk dat een deel ervan voor zijn rekening zal blijven. Rentree heeft een bedrag van € 10.000,00 tegen finale kwijting aangeboden, welke aanbod [eiser] niet heeft aanvaard. De kantonrechter overweegt dat de in de artikelen 7:220 lid 6 en 7:275 lid 4 BW bedoelde vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten per vandaag minimaal € 7.428,00 is (Regeling minimumbijdrage verhuis- en inrichtingskosten bij renovatie). Alles overziend is de kantonrechter van oordeel dat het verantwoord is dit bedrag naar analogie in afwachting van de uitkomst van een eventuele bodemprocedure toe te wijzen.
4.10.
De vordering om Rentree te bevelen de woning op te knappen zodat deze voldoet aan het afwerkingsniveau van de oude woning, zal worden afgewezen. [eiser], daarbij bijgestaan door zijn gemachtigde, en Rentree hebben per email afgesproken welke werkzaamheden in de woning door Rentree zullen worden gedaan. Als [eiser] wil dat er nog meer aan de woning zal worden gedaan, dan had hij dat bij het accepteren van de woning met Rentree moeten afspreken. Rentree is niet tot meer gehouden dan met [eiser], die daarbij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, is afgesproken. Wat betreft de overeengekomen werkzaamheden heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat Rentree die afspraken niet is nagekomen. Als Rentree de woning niet behangvrij heeft gemaakt of niet heeft gesausd, dan had het op de weg van [eiser] gelegen om dat te onderbouwen. Vast staat vast dat Rentree de keuken nog niet heeft vervangen, maar dat gebeurt volgens Rentree na de bouwvak. Overigens is afgesproken dat (ook) de vervanging van de keuken ‘in bewoonde staat’ zal gebeuren, dus daarin schiet Rentree niet tekort.
4.11.
De vordering tot het ontslaan van [eiser] uit zijn verplichting tot het betalen van huurpenningen zal ook worden afgewezen. Zoals hiervoor is overwogen, heeft Rentree – wanneer de keuken is vervangen – voldaan aan de verplichtingen die partijen bij het accepteren van de woning zijn overeengekomen. Daarnaast heeft Rentree onweersproken gesteld dat zij de verplichting tot huurbetaling een week later dan het begin van de huurovereenkomst heeft doen ingaan. Van een gebrek dat aanleiding kan geven tot huurprijsvermindering is geen sprake.
4.12.
Ook de vordering om mee te werken aan een procedure als bedoeld in artikel 96 Rv zal worden afgewezen. Zoals Rentree terecht aanvoert is, kunnen partijen voor zo’n procedure kiezen als zij het daar allebei mee eens zijn. Er bestaat geen grondslag om Rentree daartoe bij vonnis te veroordelen.
4.13.
De vorderingen van [eiser] zullen dus worden afgewezen, behoudens wat betreft de vordering tot betaling van een voorschot. Daarvan zal € 7.428,00 worden toegewezen.
4.14.
Nu beide partijen deels in het gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Rentree tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 7.428,00;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen;
5.3.
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. de Haan en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2024. (SB)