ECLI:NL:RBOVE:2024:4677

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
ak_23_2220
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie UWV en de rol van werkgevers in re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan over de weigering van het UWV om een opgelegde loonsanctie te verkorten. De loonsanctie was eerder opgelegd aan een andere rechtspersoon, Payroll Select Retail Services B.V. (PSRS), omdat deze niet had voldaan aan de re-integratieverplichtingen van een werknemer die ziek was gemeld. Eiseres, Payroll Select Payroll B.V., heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV dat de loonsanctie niet zou worden verkort. De rechtbank heeft in haar uitspraak verwezen naar een eerdere uitspraak (ECLI:NL:RBOVE:2024:4678) waarin werd geoordeeld dat de andere rechtspersoon niet de werkgever was in de zin van artikel 25 van de Wet WIA. Hierdoor is de loonsanctie vervallen, wat betekent dat deze ook niet kan worden verkort. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens is het UWV veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan eiseres. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in het kader van re-integratie en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2220

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Payroll Select Payroll B.V., uit Deventer, eiseres,

gemachtigde: mr. D.C. Depeli,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen(UWV),
gemachtigde: N. Schoonhoven-Zuidema.

Inleiding

1.1
Bij besluit van 18 november 2022 (het primaire besluit) heeft het UWV eiseres meegedeeld dat zij de tekortkomingen in haar re-integratieverplichting voor werknemer [naam 1] (werknemer) niet heeft hersteld en dat daarom de opgelegde loonsanctie niet wordt verkort.
1.2
Met het bestreden besluit van 5 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.3
Eiseres heeft beroep ingesteld. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, arbeidsdeskundige [naam 2] en de gemachtigde van het UWV.
1.5
Het beroep is op zitting gevoegd behandeld met het beroep met zaaknummer 23/2305 van Payroll Select Retail Services B.V. (PSRS). Na de zitting zijn de zaken gesplitst en wordt in de zaken afzonderlijk uitspraak gedaan.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Werknemer is werkzaam geweest als verkoopmedewerker voor gemiddeld 32 uur per week in dienst van PSRS. Op 17 augustus 2020 heeft hij zich ziek gemeld. Hij heeft het UWV verzocht hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. In het kader van die aanvraag is verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundig onderzoek verricht, waarbij de belastbaarheid van werknemer is beoordeeld en de re-integratie inspanningen zijn beoordeeld. Bij besluit van 21 juli 2022 heeft het UWV aan PSRS een loonsanctie opgelegd tot 14 augustus 2023, omdat niet is voldaan aan alle verplichtingen met betrekking tot de re-integratie van werknemer.
2.2
Eiseres heeft een verzoek tot verkorting van de opgelegde loonsanctie ingediend met de brief van 10 augustus 2022. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld in de Inleiding.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank heeft heden uitspraak gedaan in het beroep met zaaknummer 23/2305 van PSRS. PSRS heeft in die zaak naar aanleiding van de opgelegde loonsanctie aangevoerd dat de loonsanctie is opgelegd aan de onjuiste rechtspersoon, omdat werknemer vanaf
1 januari 2021 in dienst is getreden van eiseres. In het beroep van PSRS heeft de rechtbank geoordeeld dat het er voor moet worden gehouden dat eiseres de in artikel 25 van de Wet WIA bedoelde werkgever was en dat de loonsanctie aan die werkgever had moeten worden opgelegd en niet aan PSRS. De rechtbank heeft geconcludeerd dat dit ertoe dient te leiden dat de loonsanctie geen stand kan houden en heeft het beroep met zaaknummer 23/2305 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit, waarbij de loonsanctie is opgelegd herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit op bezwaar in die procedure. De rechtbank verwijst naar de overwegingen van de rechtbank in die uitspraak, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
3.2
De herroeping van het besluit waarbij de loonsanctie is opgelegd, heeft tot gevolg dat van een loonsanctie niet langer sprake is. Bekorting van de loonsanctie is daarom ook niet aan de orde. Het bestreden besluit kan dan ook niet in stand blijven.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal het UWV opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak.
5. Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-.
De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-. Eiseres heeft ook in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank acht het aangewezen dat het UWV bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar tevens een nieuw besluit neemt ten aanzien van het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 5 oktober 2023;
- draagt het UWV op een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van
W. Veldman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
De rechter is verhinderd de uitspraak te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.