ECLI:NL:RBOVE:2024:4662

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
ak_23_2769
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen van alleenstaanden naar gehuwdenpensioen en de beoordeling van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel geoordeeld over de wijziging van het AOW-pensioen van eiser van een alleenstaandenpensioen naar een gehuwdenpensioen door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Eiser woonde samen met zijn broer en zus, die beiden ook een alleenstaandenpensioen ontvingen. Na het overlijden van zijn zus heeft de SVB eiser en zijn broer aangemerkt als een gezamenlijke huishouding, wat leidde tot de wijziging van hun pensioen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding, omdat er onvoldoende financiële verstrengeling en wederzijdse zorgverlening was. De rechtbank heeft het besluit van de SVB vernietigd en bepaald dat het AOW-pensioen van eiser moet worden voortgezet als een alleenstaandenpensioen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de SVB onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de claim dat eiser en zijn broer een gezamenlijke huishouding voeren. De rechtbank heeft de criteria voor een gezamenlijke huishouding, zoals vastgelegd in de AOW, toegepast en geconcludeerd dat, hoewel eiser en zijn broer in dezelfde woning wonen, er geen sprake is van de noodzakelijke wederzijdse zorg en financiële verstrengeling. Eiser betaalt een vast bedrag voor kost en inwoning, maar er is geen bewijs van een gezamenlijke financiële verantwoordelijkheid of zorgverlening. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en de SVB opgedragen het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2769

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

bewindvoerder: G.A.E. van Weeghel,
en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB),

gemachtigde: mr. drs. N. Diamant.

Samenvatting

0. Eiser woonde met zijn broer en zus op het zelfde adres. Alle drie ontvingen zij een ouderdomspensioen naar de norm van een alleenstaande. Nadat de zus is overleden merkt de SVB eiser en zijn broer samen aan als een gezamenlijke huishouding en ontvangen zij daarom ieder een gehuwdenpensioen. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat wegens het ontbreken van voldoende financiële verstrengeling en van relevante wederzijdse zorgverlening, geen sprake is van een gezamenlijke huishouding.

Inleiding

1.1
Bij besluit van 21 september 2023 (het primaire besluit) heeft de SVB eisers ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) met ingang van oktober 2023 herzien van een alleenstaandenpensioen naar een gehuwdenpensioen.
1.2
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar ingesteld. Met het bestreden besluit van 8 december 2023 op het bezwaar van eiser is de SVB bij dat besluit gebleven.
1.3
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De SVB heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn bewindvoerder en door zijn broer [naam 1]. De SVB heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Op 26 mei 2017 heeft eisers bewindvoerder de SVB verzocht om eiser, geboren op
[datum 1], een AOW-pensioen toe te kennen. Daarbij heeft zij vermeld dat op eisers adres tevens zijn zus en broer wonen (mevrouw [naam 2] en de heer [naam 3]) en dat eiser een deel van de woonruimte huurt van [naam 3]. De bewindvoerder heeft een kopie van eisers huurcontract, betaalbewijzen van de huur van de afgelopen drie maanden en bewijzen van de betaling van kostgeld over de maanden februari 2017 tot en met april 2017 bijgevoegd. Tevens is een beschikking van de kantonrechter bijgevoegd, waaruit blijkt dat eiser vanaf 15 juni 1993 onder bewind is gesteld. De SVB heeft eiser na onderzoek een alleenstaandenpensioen op grond van de AOW toegekend.
2.2
Na het overlijden van eisers zus op [datum 2] heeft de SVB in juli 2023 aan eiser(s bewindvoerder) een formulier toegezonden in het kader van een onderzoek naar eisers woonsituatie. Ook aan eisers broer is een formulier toegezonden. Naar aanleiding van het van eisers broer ontvangen ingevulde formulier heeft de SVB het primaire besluit genomen, zoals vermeld in de Inleiding.
2.3
Na indiening van het bezwaarschrift, hebben medewerkers van de SVB op 18 oktober 2023 een aangekondigd huisbezoek afgelegd op het uitkeringsadres met toestemming van eiser en zijn bewindvoerder. Bij het huisbezoek waren eiser, zijn broer en zijn bewindvoerder aanwezig. Er is een ‘Checklist Gezamenlijke Huishouding’ ingevuld.
De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een Handhavingsrapport. De SVB heeft naar aanleiding van die onderzoeksbevindingen geconcludeerd dat eiser en zijn broer een gezamenlijke huishouding voeren en zij heeft het bezwaar met het bestreden besluit van
8 december 2023 ongegrond verklaard.

Standpunten van partijen

3.1
De SVB stelt zich op het standpunt dat eiser sinds 15 december 2022 een gezamenlijke huishouding voert met zijn broer. De SVB heeft dat gebaseerd op de onderzoeksbevindingen in het Handhavingsrapport. Omdat eiser maandelijks een bijdrage in de kosten van het huishouden levert, die meer is dan alleen de zuivere woonlasten zoals huur en de daaruit voortvloeiende vaste lasten, en eiser en zijn broer elkaar bij ziekte verzorgen, is de SVB van mening dat eiser een gezamenlijke huishouding heeft met zijn broer. Van een commerciële relatie is volgens de SVB geen sprake.
3.2
Eiser bestrijdt dat hij een gezamenlijke huishouding voert met zijn broer. Er is sprake van een kostgangersrelatie. Hiertoe zijn in 2010 en bij de aanvraag in 2017 de bewijzen aangeleverd en die zijn door de SVB geaccepteerd.
Er is geen gezamenlijke dagbesteding, geen gezamenlijke rekeningen en eiser en zijn broer hebben een eigen inboedelverzekering. De één heeft een hond. De hond wordt alleen door de eigenaar uitgelaten. Eiser heeft een auto, die alleen door hem wordt gebruikt.
De formulieren die de SVB gebruikt zijn onduidelijk en lijken erop gericht te zijn om te kunnen concluderen tot een gezamenlijk huishouding. Eiser en zijn broer zijn eenvoudige mensen waarbij eiser ook nog een verstandelijke beperking heeft.
Verder bevreemdt het eiser dat, toen hij, zijn broer en zijn zuster met z’n drieën in één woning woonden, zij alle drie een alleenstaandenpensioen ontvingen, maar dat hij en zijn broer na het overlijden van hun zuster beiden een gehuwdenpensioen ontvangen, terwijl hun leefsituatie eigenlijk niet is gewijzigd.
Het bedrag van een gehuwdenpensioen is onvoldoende om van rond te komen. Eiser krijgt maandelijks € 300,- zakgeld en dient daarnaast maandelijks € 750,- aan kostgeld te betalen.
Door het besluit wordt eiser eigenlijk gedwongen andere woonruimte te zoeken, maar hij heeft een beperking dus zal hier hulp bij nodig hebben. De mens en maatschappij is er niet bij gebaat een bom te leggen onder eisers wankele evenwicht.
3.3
De SVB heeft in het aangevoerde geen aanleiding gezien zijn standpunt te wijzigen.
Ter zitting heeft de SVB nader toegelicht dat de AOW maar twee leefvormen kent. Eiser en zijn broer en zus voldeden in het verleden eigenlijk aan de voorwaarden voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding, maar voor drie personen is in de AOW niets geregeld. Drie personen kunnen geen gezamenlijke huishouding voeren. Daarom zijn eiser en zijn broer en zus eerder aangemerkt als ongehuwd. Twee personen, zoals eiser en zijn broer, kunnen echter wel een gezamenlijke huishouding voeren. In het ‘Rapport Verkenning leefvormen in de AOW’ is vastgesteld dat de regeling meerpersoonshuishoudens niet meer van deze tijd is. De CRvB heeft echter geoordeeld dat het aan de wetgever is om de wetgeving te wijzigen.

Wettelijk kader

4. Op grond van artikel 1, derde lid, onderdeel a, van de AOW wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.
Artikel 1, vierde lid, van de AOW bepaalt dat van een gezamenlijke huishouding sprake is indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

Beoordeling door de rechtbank

5.1
De rechtbank stelt voorop, dat een besluit om een alleenstaandenpensioen te wijziging in een gehuwdenpensioen een belastend besluit is, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis te verzamelen over de relevante feiten en omstandigheden. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden is voldaan om het alleenstaandenpensioen te wijzigen in een gehuwdenpensioen in dit geval op de SVB rust. Daarvoor is nodig dat het SVB aannemelijk maakt dat eiser na [datum 2] met zijn broer een gezamenlijke huishouding is gaan voeren als bedoeld in artikel 1, derde lid onder a, van de AOW.
5.2.
De SVB heeft een onderzoek naar de relevante feiten en omstandigheden ingesteld en haar onderzoeksbevindingen neergelegd in een Handhavingsrapport. De rechtbank komt hierna evenwel tot het oordeel dat de SVB daarin onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hier sprake is van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank licht hierna toe hoe zij tot dat oordeel komt.
5.3.
De vraag of sprake is van een gezamenlijke huishouding beoordeelt de rechtbank aan de hand van de twee criteria in artikel 1, vierde lid van de AOW. Het eerste criterium is of twee personen in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben (huisvestingscriterium). Het tweede criterium is of sprake is van wederzijdse verzorging door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding of anderszins (zorgcriterium).
5.4
De rechtbank merkt op dat de vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dient te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn de omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang. [1]
5.5
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser en zijn broer hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Daarmee is voldaan aan het huisvestingscriterium. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of tevens is voldaan aan het zorgcriterium. De rechtbank is van oordeel dat hieraan niet is voldaan en overweegt hiertoe als volgt.
5.6
De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksbevindingen, zoals die blijken uit het rapport Handhaving, een onvoldoende toereikende feitelijke grondslag bieden voor het standpunt van de SVB dat aan het criterium van wederzijdse zorgverlening is voldaan.
Van een financiële verstrengeling, die kenmerkend is voor een aan een huwelijk gelijk te stellen situatie, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende sprake. Eiser betaalt een vast bedrag voor kost en inwoning. Niet is gebleken van enige verrekening wanneer de kosten voor kost en inwoning mee- of tegenvallen. Het huurcontract en de betalingsbewijzen voldoen wellicht niet (volledig) aan de voorwaarden van de SVB voor het aannemen van een commerciële (kostgangers)relatie, maar de rechtbank ziet geen enkele reden om eraan te twijfelen dat hier wel van een dergelijke kostgangerssituatie sprake was en is en dat eiser hiervoor betalingen heeft gedaan en nog steeds doet. Hierbij acht de rechtbank ook van belang dat het huurcontract en de betaalbewijzen al bij de aanvraag van het AOW-pensioen in 2017 zijn overgelegd, en dat de SVB nooit aan eiser heeft meegedeeld dat deze niet voldeden aan de daaraan te stellen eisen. Ook overigens is de rechtbank niet of onvoldoende gebleken van een financiële verstrengeling. De financiële verplichtingen van eiser en zijn broers zijn namelijk strikt gescheiden en uit niets blijkt dat eiser en zijn broer voor elkaar of ten behoeve van een gedeeld belang betalingen verrichten (anders dan die in het kader van kost en inwoning). Opmerkelijk genoeg staat het vermogen van eiser zelfs onder bewind van een derde en speelt zijn broer geen rol in eisers financiën.
Ook is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van het wederzijds verlenen van zorg en bijstand. Eiser en zijn broer ondernemen niet of nauwelijks gezamenlijke activiteiten. Uit de onderzoeksgegevens maakt de rechtbank op dat eiser en zijn broer afzonderlijk hun leven leiden. Eiser en zijn broer eten zelfs de maaltijden afzonderlijk. Er is niet of nauwelijks sprake van enige wederkerigheid in de onderlinge zorgverlening, anders dan incidenteel in geval van ziekte. Het is vooral eisers broer die zorgt voor eiser door te koken, boodschappen te doen, huishoudelijke werkzaamheden te verrichten en voorkomende klussen in huis of tuin uit te voeren. Uit het onderzoek dat de SVB heeft verricht is niet gebleken dat eiser op zijn beurt ook op enigerlei wijze zorg draagt voor zijn broer. Verder merkt de rechtbank op dat de zorg die eisers broer aan eiser verleent niet ongebruikelijk is in het geval van een kostgangersrelatie.
5.7
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat in dit specifieke geval, wegens het ontbreken van zowel een voldoende financiële verstrengeling als van een relevante wederzijdse zorgverlening, geen sprake is van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de AOW.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
7. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en bepaalt dat het primaire besluit van
21 september 2023 wordt herroepen. Dit betekent dat eisers AOW-pensioen vanaf oktober 2023 moet worden voortgezet in de vorm van een alleenstaandenpensioen.
8. Omdat het beroep gegrond is, moet de SVB het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 8 december 2023;
- herroept het primaire besluit van 21 september 2023;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit van 8 december 2023;
- bepaalt dat de SVB het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, in aanwezigheid van W. Veldman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 23 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1398