ECLI:NL:CRVB:2019:1398
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening ongehuwdenpensioen naar gehuwdenpensioen op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellanten, twee ongehuwden die samen in een woning verblijven, hebben hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) om hun ongehuwdenpensioen te herzien naar een gehuwdenpensioen. De Svb stelde dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, omdat beide appellanten hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en zorg voor elkaar droegen. De appellanten voerden aan dat zij feitelijk in twee aparte woningen woonden en dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding.
De Raad heeft vastgesteld dat de Svb terecht heeft geconcludeerd dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad baseerde zich op de feiten dat appellanten hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat zij financiële verstrengeling vertoonden door gezamenlijke kosten te delen. De Raad oordeelde dat de Svb de herziening van het pensioen van appellant 2 met terugwerkende kracht naar het gehuwdenpensioen terecht had doorgevoerd, en dat appellant 1 geen recht had op een ongehuwdenpensioen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.