In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 30 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een bestuurlijke boete die aan eiser is opgelegd wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Eiser, die een cafetaria exploiteerde, kreeg een boete van € 42.000,- opgelegd omdat hij vreemdelingen zonder de vereiste vergunningen arbeid liet verrichten. Eiser maakte bezwaar tegen deze boete, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan de overtredingen, maar heeft ook overwogen dat de boete gematigd moest worden vanwege de lange duur van de besluitvorming door de overheid. De rechtbank heeft uiteindelijk de boete verlaagd naar € 37.800,-. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de overschrijding van de beslistermijn door de overheid een reden was om de boete te matigen. Eiser heeft geen overtuigende financiële gegevens overgelegd die aantonen dat hij onevenredig door de boete wordt getroffen. De rechtbank heeft de proceskosten en het griffierecht aan eiser toegewezen.