Op 20 augustus 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 0,--. Dit vonnis is het resultaat van een vordering van de officier van justitie, die oorspronkelijk een bedrag van € 4.000.000,-- had gevorderd. De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier en de eerdere veroordeling van de verdachte door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 december 2020, waarbij de verdachte was veroordeeld voor meermalen medeplegen van verduistering in de periode van 17 oktober 2007 tot en met 7 juli 2008.
Tijdens de openbare terechtzitting op 6 augustus 2024 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd en verzocht om vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 0,--. De veroordeelde en zijn raadsman, mr. T. Felix, waren niet aanwezig op de zitting, maar hadden hun standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft vervolgens de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel beoordeeld en vastgesteld dat, op basis van de wettige bewijsmiddelen, de verdachte inderdaad € 4.000.000,-- aan wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten. Echter, omdat er een in rechte onherroepelijk toegekende vordering van de benadeelde partij was, werd dit bedrag in mindering gebracht, waardoor de uiteindelijke betalingsverplichting op € 0,-- werd vastgesteld.
De rechtbank heeft de maatregel gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (oud) en heeft het vonnis openbaar uitgesproken. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer voor strafzaken, bestaande uit drie rechters, onder leiding van voorzitter mr. S.H. Peper.