ECLI:NL:RBOVE:2024:4458

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
C/08/316743 / KG ZA 24-139
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot afgifte van stukken in kort geding

In deze zaak vordert [eiser] B.V. de afgifte van verschillende financiële en boekhoudkundige bescheiden van [gedaagde]. De vordering is ingesteld in kort geding en betreft onder andere aanslagen omzetbelasting, inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting, alsook andere relevante documenten. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 augustus 2024 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] al enkele stukken aan [eiser] heeft verstrekt, maar dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd welke aanvullende stukken nog beschikbaar zouden moeten zijn. De voorzieningenrechter oordeelt dat artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet van toepassing is, omdat de gevraagde stukken niet bestaan of niet in het bezit zijn van [gedaagde]. De vordering wordt afgewezen, en [eiser] wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. De totale kosten worden begroot op € 1.605,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving. Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en openbaar uitgesproken op 19 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/316743 / KG ZA 24-139
Vonnis in kort geding van 19 augustus 2024
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [vestigingsplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. P.A.H. Tjong-A-Hung,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. M.W. Steenpoorte.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de (aanvullende) producties van partijen [1] ,
- de mondelinge behandeling van 14 augustus 2024, waarbij [eiser] zich heeft laten vertegenwoordigen door haar advocaat en [gedaagde], bijgestaan door zijn advocaat, is verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, [gedaagde] mede aan de hand van pleitaantekeningen. De griffier heeft van de mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt

2.Samenvatting

[eiser] vordert afgifte van stukken. De vordering wordt afgewezen, omdat niet (voldoende) onderbouwd en geconcretiseerd is gesteld welke (bestaande) bescheiden [gedaagde], naast de al door hem aan [eiser] verstrekte stukken, nog ter beschikking heeft. De voorzieningenrechter legt zijn beslissing(en) hierna uit.

3.Het geschil

3.1.
Het gevorderde door [eiser] strekt - na vermindering van eis tijdens de mondelinge behandeling - tot afgifte van:
alle financiële en boekhoudkundige bescheiden betrekking hebbende op [eiser], zowel op schrift als digitaal;
de briefwisseling en betalingen aan de Belastingdienst naast alle aangiften en
aanslagen omzetbelasting, inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting,
het overzicht van de verwerkte tests over 2021, 2022 en 2023 en
de boekhouding als reeds door [gedaagde] ingevoerd in Moneybird, op schrift en
usb-stick,
dit op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de (na)kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat op zichzelf tussen partijen niet in geschil is dat [gedaagde] (enige) werkzaamheden heeft verricht voor [eiser]. Partijen zijn het er niet over eens of [gedaagde] gehouden was/is om werkzaamheden uit te voeren en om welke werkzaamheden het dan zou gaan.
4.2.
[eiser] baseert haar vordering op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit artikel verbindt vier voorwaarden aan de toewijsbaarheid van een dergelijke vordering: 1) degene die de vordering instelt moet op dat moment een rechtmatig belang hebben, 2) het moet gaan om bepaalde bescheiden, 3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is en 4) degene van wie de bescheiden worden gevraagd moet deze tot zijn beschikking of onder zijn berusting hebben. Is aan deze voorwaarden voldaan, dan bestaat desondanks geen gehoudenheid tot overlegging van bescheiden, indien daarvoor gewichtige redenen bestaan of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
4.3.
[gedaagde] heeft al stukken verstrekt aan [eiser] en stelt gemotiveerd dat hij niet meer stukken in zijn bezit heeft. [eiser] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende concreet en onderbouwd gesteld dat [gedaagde] meer/andere stukken tot zijn beschikking heeft en welke stukken dat dan zouden zijn. Stukken die er niet zijn kunnen ook niet worden overgelegd. Artikel 843a Rv ziet op bestaande bescheiden en (dus) niet op het opmaken van bepaalde (administratieve) stukken. [2]
4.4.
[eiser] heeft onder verwijzing naar een brief van 13 augustus 2024 van mr. [naam] van MCCR Belastingadviseurs B.V betoogd dat de door [gedaagde] ter beschikking gestelde stukken niet kunnen worden aangemerkt als een deugdelijke en volledige administratie, zodat er meer bescheiden bij [gedaagde] aanwezig (zouden) moeten zijn. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vraag of een administratie deugdelijk en volledig is, niet een vraag is waarvoor artikel 843a Rv is bedoeld. Bovendien kan er in dit verband, onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.1., ook niet aan voorbij worden gegaan dat er (nog) veel onduidelijkheden zijn. Een kort geding leent zich echter niet voor nader onderzoek naar de feiten en/of bewijslevering. Op basis van de op dit moment voorhanden zijnde informatie en de ingenomen standpunten van partijen kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet worden geconcludeerd dat [gedaagde] gehouden was/is meer stukken aan te leveren dan hij heeft gedaan.
4.5.
Gelet op het voorgaande worden de vorderingen afgewezen. Hetgeen verder door partijen naar voren is gebracht, waaronder de vraag naar de spoedeisendheid van het gevorderde, hoeft dan ook niet meer te worden besproken.
4.6.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. [gedaagde] vordert de werkelijk gemaakte proceskosten. Dit is volgens de rechtspraak van de Hoge Raad alleen mogelijk in buitengewone omstandigheden. Daarvan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. Daarbij wordt meegewogen dat [gedaagde] een aantal stukken pas kort voor de mondelinge behandeling heeft verzonden aan [eiser]. Dit betekent dat [gedaagde] aanspraak heeft op vergoeding van proceskosten (inclusief nakosten) aan de hand van het liquidatietarief.
De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.605,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.605,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling(en) voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op
19 augustus 2024

Voetnoten

1.De door partijen ingediende stukken bevinden zich in het digitaal werkdossier (DWD).
2.Vgl. o.a. Rb. Overijssel 2 april 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:1761, Rb. Rotterdam, 4 oktober 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:7671 en Rb. Den Haag 15 januari 2015, ECLI:RBDHA:2015:248.