ECLI:NL:RBOVE:2024:1761

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
C/08/310176 KG ZA 34-2024
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verstrekking van accountant-verklaring in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 2 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee besloten vennootschappen, waarbij eiseres vorderde dat gedaagde een door een accountant gevalideerde verklaring zou verstrekken over haar winst- en verliesrekening voor de periode van 1 oktober 2022 tot en met 31 december 2022. Eiseres stelde dat deze informatie noodzakelijk was om de waarde van de aandelen in een derde vennootschap te bepalen, aangezien gedaagde in het laatste kwartaal van 2022 klanten van die vennootschap had bediend en de daaruit voortvloeiende omzet in eigen zak had gestoken. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiseres afgewezen, omdat niet ter discussie stond dat de gevraagde verklaring geen bestaand stuk was en er geen accountant-verklaring beschikbaar was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet toewijsbaar was, omdat niet aan de voorwaarden voor inzage in of afgifte van bescheiden was voldaan. Eiseres werd bovendien veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 1.385,- werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/310176 KG ZA 34-2024
Vonnis in kort geding van 2 april 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
eiseres,
advocaat mr. A.C. Huisman te Enschede,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. M.B. Bollen te Almelo.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de brief van mr. Bollen van 15 maart 2024 met de producties 1 tot en met 8
  • de mondelinge behandeling d.d. 18 maart 2024
  • de pleitnota van [eiseres]
  • de pleitnota van [gedaagde].
Vervolgens is vonnis gevraagd. Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan

waar gaat het over?

2.1.
Deze zaak gaat over de vraag of [gedaagde] gehouden is [eiseres] een door een accountant gevalideerde verklaring te verstrekken, houdende haar winst- en verliesrekening over de periode van 1 oktober 2022 tot en met 31 december 2022, althans een zodanige verklaring waaruit volgt welke bedragen aan omzet en kosten zijn geboekt in de administratie van die vennootschap in die periode, zulks op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De voorzieningenrechter zal de vordering van [eiseres] afwijzen. Hij zal die beslissing hieronder verder toelichten.
spoedeisend belang
2.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan, gelet op het navolgende, in het midden blijven of [eiseres] voldoende spoedeisend belang heeft bij de verstrekking van de gevorderde verklaring.
de vordering van [eiseres]
2.3.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter [gedaagde] veroordeelt om haar een, door een in Nederland geregistreerde accountant gevalideerde, verklaring te verstrekken, houdende de winst- en verliesrekening van [gedaagde] over de periode van 1 oktober 2022 tot en met 31 december 2022, althans een zodanige verklaring waaruit volgt welke bedragen aan omzet en kosten in de administratie van die vennootschap in die periode zijn geboekt, zulks op grond van artikel 843a Rv, althans een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter geraden oordeelt, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. Zij legt hieraan, kort samengevat, het volgende ten grondslag.
[eiseres], waarvan [naam 1] aandeelhouder en bestuurder is, en [eiseres] B.V., waarvan [naam 2] aandeelhouder en bestuurder is ([eiseres]), zijn bestuurder en elk voor 50% aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V. Laatstgenoemd bedrijf is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 2] B.V. (Transportbedrijf). De activiteiten van [naam 1] binnen Transportbedrijf zijn gericht op veevoedertransport en die van [naam 2] op metaaltransport. Tussen hen is vanaf maart 2022 besproken de activiteiten van Transportbedrijf te splitsen per 1 januari 2023, waarbij [eiseres] haar aandelen in [bedrijf 1] B.V. zou overdragen aan [eiseres]. Het veevoedertransport zou vanaf die datum worden voortgezet door [bedrijf 3] B.V., een bedrijf van [eiseres], en het metaalvervoer door Transportbedrijf dan wel [gedaagde]. [gedaagde] is in 2021 door [eiseres] opgericht. [eiseres] heeft gesteld dat [gedaagde] in het laatste kwartaal van 2022 op kosten van Transportbedrijf klanten van Transportbedrijf heeft bediend en de daarmee gegenereerde omzet in eigen zak heeft gestoken. Zij wil afgifte van de gevorderde verklaring om te kunnen vaststellen welke omzet en winst daardoor door Transportbedrijf is misgelopen. Dit is voor [eiseres] van belang bij de bepaling van de waarde van de over te dragen aandelen in Transportbedrijf.
2.4.
[gedaagde] heeft zich verweerd tegen de vordering.
artikel 843a Rv
2.5.
Artikel 843a Rv verbindt vier cumulatieve voorwaarden aan de toewijsbaarheid van een vordering tot inzage in of afgifte van bescheiden: (1) de eiser moet op dat moment een rechtmatig belang hebben, (2) het moet gaan om bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is en (4) degene van wie de bescheiden worden gevraagd moet die te zijner beschikking of onder zijn berusting hebben. Gezien de laatste voorwaarde moet het gaan om bestaande stukken (Rechtbank Den Haag, 14 januari 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:248). Artikel 843a Rv ziet niet op het opmaken van bescheiden (Rechtbank Rotterdam, 4 oktober 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:7671).
2.6.
Niet ter discussie staat dat de verklaring, waarvan afgifte wordt gevorderd, geen bestaand stuk is.
Zo er al onderliggende zouden bestaan, dan geldt dat in elk geval geen door een accountant gevalideerd stuk bestaat. De vordering van [eiseres] tot verstrekking van de verklaring als door haar omschreven, moet al op grond hiervan worden afgewezen. Dat laat overigens onverlet dat het (in het kader van de beëindiging van de zakelijke relatie tussen de twee broers) raadzaam zou dat [gedaagde] aan [eiseres] inzicht in haar cijfers over het laatste kwartaal van 2022 geeft, zodat één van de hobbels in de onderhandelingen over die beëindiging wellicht genomen kan worden.
proceskosten
2.7.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagde], begroot op € 688,- aan griffierecht en € 697,- aan salaris van haar advocaat.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde], begroot op € 688,- aan griffierecht en € 697,- aan salaris van haar advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op
2 april 2024. [1]

Voetnoten

1.type: