ECLI:NL:RBOVE:2024:4450

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
ak_23_1349
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van voorschotten op basis van de Wet WIA en de beoordeling van dringende redenen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 20 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over de terugvordering van voorschotten op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft besloten tot terugvordering van een bedrag van € 12.499,10 bruto, omdat de eiser zijn beroep op een dringende reden niet heeft onderbouwd met medische informatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, die sinds 16 januari 2020 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, te veel voorschotten heeft ontvangen, wat blijkt uit de definitieve vaststelling van zijn uitkering over de periode van 1 maart 2022 tot en met 28 februari 2023.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat de terugvordering tot financiële problemen leidt en dat hij zijn loonsverhoging niet kon aantonen vanwege technische problemen, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft ook overwogen dat de terugvordering niet onevenredig nadelige gevolgen heeft, aangezien de eiser een betalingsregeling van € 300,- per maand heeft afgesproken. De rechtbank concludeert dat het belang van het UWV bij de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen zwaarder weegt dan de belangen van de eiser om van de terugvordering af te zien. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en het betaalde griffierecht niet terugkrijgt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1349

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen(UWV),
(gemachtigde: [gemachtigde]).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Ambulance IJsselland uit Zwolle.

Inleiding

1. Deze zaak gaat over de terugvordering van voorschotten na de definitieve vaststelling van eisers uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het terugvorderingsbedrag is € 12.499,10 bruto.
1.1.
Het UWV heeft dit beslist in het besluit van 14 maart 2023. Met het bestreden besluit van 12 juni 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het UWV. Ook eisers echtgenote was aanwezig.
1.4.
Op 6 oktober 2023 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om zijn beroep op de dringende reden nader te onderbouwen. Eiser heeft niet gereageerd. Vervolgens is de zaak van mr. Harbers overgenomen door
mr. Thurlings-Rassa. Partijen zijn hierover geïnformeerd.
1.5.
Op 24 mei 2024 heeft de rechtbank aan het UWV gevraagd of zij aanleiding ziet om de bestreden beslissing te wijzigen op grond van de gewijzigde jurisprudentie over de dringende reden. De rechtbank heeft de reactie van het UWV doorgestuurd aan eiser.
Eiser heeft niet gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten, nadat aan partijen is gevraagd of zij een nadere zitting willen laten plaatsvinden.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft sinds 16 januari 2020 recht op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA. Daarbij is het WIA-maandloon vastgesteld op € 4.649,50 bruto. Het bruto uitkeringsbedrag is € 3.228,79 bruto per maand, exclusief vakantiegeld. Vanaf 16 mei 2021 is de loongerelateerde uitkering omgezet naar een loonaanvullingsuitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35- 45%. Het UWV heeft met het besluit van
21 februari 2021 aan eiser medegedeeld dat vanaf 1 maart 2021 de maandelijkse uitkeringsbedragen van € 1.035,08 als voorschot worden uitgekeerd, omdat eiser naast zijn uitkering werkt. Eén keer per twaalf maanden worden de uitkeringsbedragen definitief vastgesteld met behulp van de verloningsgegevens van de belastingdienst.
2.1.
Met het besluit van 14 april 2022 zijn de uitkeringsbedragen over de periode van
1 maart 2021 tot en met 28 februari 2022 definitief vastgesteld. Eiser ontving over die periode een nabetaling van € 843,47 bruto.
2.2.
Met het besluit van 14 maart 2023 zijn de uitkeringsbedragen over de periode van
1 maart 2022 tot en met 28 februari 2023 definitief vastgesteld. Daaruit is gebleken dat de voorschotten die eiser elke maand ontving hoger waren dan de uitkering waar hij recht op had. In totaal is € 12.499,10 bruto te veel uitgekeerd.

Standpunten van partijen

3. Volgens het UWV is de terugvordering van de voorschotten juist vastgesteld.
Eiser had er rekening mee kunnen houden dat een terugvordering zou volgen, omdat zijn uitkering als voorschot werd verstrekt en zijn salaris vanaf 1 maart 2022 tussen de € 1.000,- tot € 1.500,- hoger was. Deze loonsverhoging is door eiser niet doorgegeven. Om financiële problemen te voorkomen is een betalingsregeling afgesproken van € 300,- per maand. Volgens het UWV is er geen sprake van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien.
4. Eiser voert aan dat hij over de rechtmatigheid van de terugvordering geen uitspraak kan doen, maar dat hij de terugvordering wel betwijfelt. Ook voert eiser aan dat hij zijn loonsverhoging wel heeft doorgegeven, maar dat hij dat vanwege een gecrashte device niet kan aantonen. Daarnaast betwijfelt eiser de doelmatigheid van de terugvordering, omdat zijn eerdere stressklachten weer kunnen toenemen. Terwijl hij daarin nu juist de afgelopen jaren enorme stappen voorwaarts heeft gezet. Als zijn stressklachten toenemen zou hij zich weer ziek moeten melden en een beroep moeten doen op het UWV. Dat maakt de totale kosten volgens eiser mogelijk hoger dan de terugvordering nu is.
4.1.
Verder stelt eiser dat sprake is van een dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien. Hiertoe voert hij aan dat hij bij familie om financiële hulp heeft moeten vragen en dat zij financiële tegenslagen niet zomaar kunnen opvangen. In de afgelopen maanden is naast de auto en televisie ook de vaatwasser kapotgegaan. Zij hebben met pijn en moeite eenmalig een hoge betaling gedaan en voor de komende 3 jaar een betalingsregeling van € 300,- per maand afgesproken ter aflossing van de terugvordering. Door deze regeling kan hij met zijn jonge gezin met vijf kinderen de komende drie jaar niet op vakantie. Volgens eiser zijn deze omstandigheden niet vermeld in het verslag van de hoorzitting en daardoor ook niet meegewogen.

Wettelijk kader

5. De wettelijke bepalingen die voor deze zaak van belang zijn staan vermeld in de bijlage.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht het bedrag van bruto € 12.499,10 heeft teruggevorderd en dat er geen sprake is van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Definitieve berekening van de maandelijkse voorschotbedragen
6.1.
De rechtbank stelt vast dat de inkomsten van eiser over de periode van 1 maart 2022 tot en met 28 februari 2023 hoger waren dan de inkomsten waarmee bij de voorschotten rekening was gehouden. De definitieve berekening op basis van de verloningsgegevens staat in de bijlagen van het besluit van 14 maart 2023. Daarin staat ook de berekening van de terugvordering. Eiser heeft deze berekening niet gemotiveerd betwist door aan te geven wat niet klopt aan die berekening. De rechtbank is ook niet gebleken dat de berekening onjuist is. Dit betekent dus dat eiser te veel aan voorschotten heeft ontvangen en het UWV de terugvordering juist heeft vastgesteld. Dat eiser zijn loonsverhoging wel bij het UWV heeft gemeld is niet gebleken. Daarom slaagt die beroepsgrond niet.
Beroep op een dringende reden om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien
6.2.
De rechtbank overweegt over het beroep op de dringende reden als volgt. De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak van 18 april 2024 een ruimere uitleg gegeven aan het begrip “dringende redenen” in de artikelen 2:58, derde lid, en 2:59, vijfde lid, van de Wajong. [1] De rechtbank zal die overwegingen naar analogie toepassen op de uitleg van artikel 77, zesde lid, van de WIA. Dat betekent dat de rechtbank de vraag of er dringende redenen zijn op grond waarvan verweerder geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien, zal beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.
6.3.
Eiser heeft in zijn beroepschrift en tijdens de zitting kortgezegd aangevoerd dat de terugvordering en de betalingsregeling van € 300,- per maand tot financiële problemen leiden. Ook betwijfelt hij de doelmatigheid van de terugvordering, omdat zijn eerdere stressklachten weer kunnen toenemen.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht geen aanleiding heeft gezien om op grond van een dringende reden geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. In de eerste plaats overweegt de rechtbank dat eiser zijn beroep op de dringende reden niet heeft onderbouwd met medische informatie. Ondanks dat hij daartoe wel in de gelegenheid is gesteld. Bovendien heeft eiser nog de gelegenheid gekregen een zitting aan te vragen, om zodoende nog het een en ander te kunnen toelichten, maar daar heeft hij evenmin gebruik van gemaakt. In de tweede plaats overweegt de rechtbank dat de terugvordering niet onevenredig nadelige gevolgen heeft, omdat eiser na een eenmalige hoge betaling een betalingsregeling heeft afgesproken. Uit de verloningsgegevens, die in de dossierstukken aanwezig zijn, is de rechtbank niet gebleken dat het betalen van € 300,- per maand voor eiser onmogelijk is. Dat eiser en zijn gezin niet meer op de door hen gewenste vakanties kunnen en zij er financieel flink op achteruitgaan acht de rechtbank voorstelbaar, maar dat betekent niet dat daarom geheel of gedeeltelijk van de terugvordering had moeten worden afgezien. Temeer nu deze achteruitgang relatief beperkt is, omdat het terugvorderingsbedrag door de betalingsregeling na 3 jaar zal zijn voldaan. Tegen die achtergrond bezien is de rechtbank van oordeel dat het belang van het UWV bij de terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag groter is dan het belang van eiser om van terugvordering af te zien. Het betreffen hier immers publieke middelen, die door het UWV doelmatig besteed moeten worden en eiser is niet, althans zulks is niet gebleken, in dusdanig (financiële) problemen komen te verkeren dat daarin een reden zou kunnen zijn gelegen om van een terugvordering af te zien.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Daarom krijgt hij het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa rechter, in aanwezigheid van
J.T. Boddeüs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
De rechter is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: wettelijke kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Op grond van artikel 3:2 van de Awb moet het bestuursorgaan de nodige kennis vergaren over de relevante feiten en af te wegen belangen bij de voorbereiding van een besluit.
Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb mogen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
De beslissing op bezwaar moet op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb goed gemotiveerd zijn.
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
In artikel 76, eerste lid, van de WIA is bepaald dat het UWV een beschikking op grond van deze wet herziet of intrekt:
a. indien als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op uitkering niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld;
b. de verstrekking van een voorziening als bedoeld in artikel 34a, eerste lid, of 35 ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
In het derde lid is bepaald dat het UWV geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking kan afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
In artikel 77, eerste lid, van de WIA is bepaald dat een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt door het UWV wordt teruggevorderd.
In het zesde lid is bepaald dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het UWV kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Naar analogie: CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726