Op 9 augustus 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo, een beschikking gegeven in de zaak van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna te noemen verzoekster. De verzoekster had op 23 mei 2024 een verklaring ex artikel 370 lid 3 Faillissementswet (Fw) ter griffie gedeponeerd en verzocht om een afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw voor een periode van vier maanden, althans twee maanden. Dit verzoek was ingediend in het kader van een besloten akkoordprocedure buiten faillissement. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster, die een hotel drijft, onder grote druk heeft gestaan door de coronamaatregelen, wat heeft geleid tot een aanzienlijke daling van de omzet en een oplopende schuldenlast. De verzoekster heeft een ontwerpakkoord aangeboden aan haar schuldeisers, met uitzondering van de Belastingdienst en het UWV, en heeft aangegeven dat zij aan haar lopende verplichtingen kan voldoen.
De rechtbank heeft de noodzaak van de afkoelingsperiode onderbouwd door te stellen dat het verzoek gegrond is op de tweede afdeling van titel III van de Faillissementswet. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers gediend zijn met de afkoelingsperiode, aangezien de Belastingdienst geen bezwaar heeft gemaakt en de verzoekster in staat is om aan haar verplichtingen te voldoen. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen voor de duur van vier maanden, ingaande op 9 augustus 2024, en heeft bepaald dat de bevoegdheid van derden tot verhaal op goederen van de verzoekster gedurende deze periode niet kan worden uitgeoefend zonder machtiging van de rechtbank.
De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.