ECLI:NL:RBOVE:2024:4263

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
10982413 \ CV EXPL 24-1024
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling studieschuld en verjaring van de vordering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Studiefinanciering Curaçao (SSC) en een gedaagde partij die een studieleningsovereenkomst met SSC had gesloten in 2010. De gedaagde, die haar studie in 2011 heeft gestaakt, heeft sindsdien een studieschuld opgebouwd die zij niet volledig heeft afgelost. SSC heeft de gedaagde in 2017 per brief verzocht om de studieschuld af te lossen, maar de gedaagde heeft hierop niet gereageerd. In 2019 is de gedaagde bij verstek veroordeeld tot betaling van een deel van de schuld, maar de resterende schuld is niet voldaan. SSC vordert nu betaling van de resterende studieschuld, inclusief rente en incassokosten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat het recht van Curaçao van toepassing is. De rechter heeft geoordeeld dat SSC te laat is geweest met het vorderen van een deel van de studieschuld, waardoor deze is verjaard. De gedaagde moet echter nog wel de resterende 40 maandelijkse termijnen betalen, evenals de contractuele rente vanaf 1 oktober 2017. De kantonrechter heeft de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat SSC niet heeft aangetoond dat deze kosten terecht zijn gemaakt. De gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige vorderingen en de gevolgen van verjaring in het kader van studieschulden. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.787,49, vermeerderd met rente, en de proceskosten van € 1.458,31.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10982413 \ CV EXPL 24-1024
Vonnis van 6 augustus 2024
in de zaak van
STICHTING STUDIEFINANCIERING CURAÇAO,
gevestigd te Curaçao,
eisende partij,
hierna te noemen: SSC,
gemachtigde: Heijkoop en Partners,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De zaak in het kort

1.1.
In 2010 heeft [gedaagde] een overeenkomst gesloten met SSC voor studiefinanciering. Zij heeft een basisbeurs en een lening gekregen. In het tweede studiejaar is [gedaagde] gestopt met haar opleiding in verband met persoonlijke omstandigheden. Sindsdien moet zij het door haar ontvangen geld terugbetalen. Dat heeft zij nog niet (volledig) gedaan. Ondanks het loonbeslag dat is gelegd, is de vordering van SSC nog niet betaald. [gedaagde] moet een groot deel van de studieschuld alsnog aflossen, maar hoeft niet alle gevorderde rente en incassokosten te betalen. De kantonrechter legt dat uit.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
2.2.
Hoewel daartoe behoorlijk in de gelegenheid gesteld, heeft SSC niet meer gereageerd op de door [gedaagde] bij dupliek overgelegde producties.
2.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
3. Wat is er gebeurd?
3.1.
SSC en [gedaagde] hebben een studieleningsovereenkomst gesloten op 20 oktober 2010 in Curaçao. Op grond van deze overeenkomst heeft [gedaagde] de volgende bedragen (in Antilliaanse Guldens (ANG)) ontvangen:
Basisbeurs
ANG
1.345,50
Aanvullende beurs
ANG
1.345,50
Basis lening
ANG
1.794,00
Aanvullende lening
ANG
3.300,00
+
Totaal
ANG
7.785,00
SSC heeft over de studieschuld 4% rente in rekening gebracht.
3.2.
In de Algemene Voorwaarden behorend bij de overeenkomst staat onder andere het volgende:
“Artikel 7.1
Opbouw en terugbetaling studieschuld
[…]
5. Terugbetaling dient te geschieden in de valuta waarin de lening is verstrekt.
[…]
Artikel 7.6
Aflosfase
[…]
2. Voor een student die zijn studie heeft gestaakt, vangt, in afwijking van het eerste lid, de aflosfase aan op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de studie is gestaakt.
3. De aflosfase omvat, behoudens toepassing van het vierde lid van dit artikel of in voorkomende gevallen behoudens toepassing van artikel 7.8 lid 3, tien (10) kalenderjaren na de aanloopfase of zoveel minder maanden als er maandelijkse termijnen zijn berekend op grond van het tweede lid van artikel 7.8.
[…]
Artikel 7.8
Vaststelling en bepaling terugbetalingstermijnen
1.
De opgebouwde studieschuld en de rente dienen maandelijks afgelost te worden gedurende de aflosfase.
[…]
3.2.
[gedaagde] heeft de studie gevolgd van augustus 2010 tot december 2011. Toen heeft zij haar studie gestaakt. Volgens het studieoverzicht bedraagt de terugbetalingsperiode van de studieschuld van [gedaagde] 48 maanden.
3.3.
Op 17 augustus 2017 heeft SSC [gedaagde] per brief meegedeeld dat zij de studieschuld moet aflossen. De maandelijkse aflossing bedraagt € 108,38 per maand. Op 23 oktober 2018 heeft SSC [gedaagde] nogmaals gesommeerd tot terugbetaling. De maandelijkse aflossing bedraagt volgens deze brief € 113,60.
3.4.
[gedaagde] heeft niet op de sommaties gereageerd. Zij is op 25 juni 2019 bij verstekvonnis veroordeeld om aan SSC drie termijnen van € 113,60, te vermeerderen met rente, te betalen voor de maanden december 2018 tot en met februari 2019. SSC heeft incassering van dit bedrag en de resterende studieschuld vervolgens in september 2020 overgedragen aan haar gemachtigde.
3.5.
Door middel van beslag op het loon van [gedaagde] is door de gemachtigde van SSC een bedrag van € 420,64 geïncasseerd voor de maandelijkse termijnen van december 2018 tot en met februari 2019 (met rente) die [gedaagde] op grond van het vonnis moest betalen. [gedaagde] heeft de resterende studieschuld niet afgelost.

4.Wat vorderen partijen?

4.1.
SSC vordert dat [gedaagde] aan haar de studieschuld van € 4.910,71 betaalt. Ook moet [gedaagde] de rente over dit bedrag tot 6 maart 2024 van € 2.241,90 betalen. Daarnaast wil SSC dat [gedaagde] de door haar gemaakte buitengerechtelijke incassokosten betaalt, vermeerderd met btw, en dat zij bovendien rente betaalt vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag dat zij alles heeft afgelost. Ten slotte wil SSC dat [gedaagde] aan haar de kosten van deze procedure vergoedt.
4.2.
[gedaagde] is het niet met SSC eens. Volgens haar heeft zij de hele schuld via het loonbeslag al afgelost. Bovendien vindt [gedaagde] dat SSC onredelijk lang heeft gewacht met het vorderen van de studieschuld. Doordat zij jaren heeft laten verstrijken, is [gedaagde] nu veel duurder uit door de hogere wisselkoers en rente. Ook heeft zij door het verstrijken van de tijd een bewijsprobleem.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling door de kantonrechter

De Nederlandse rechter is bevoegd en het recht van Curaçao is van toepassing
5.1.
SSC is gevestigd in Curaçao. De vordering heeft dus een interregionaal karakter. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of zij bevoegd is van de vordering kennis te nemen. Zij zoekt daarvoor zoveel mogelijk aansluiting bij de bevoegdheidsbepalingen die gelden op het gebied van het internationaal privaatrecht. [1] De vordering is ingesteld na 10 januari 2015 en het gaat om een burgerlijke zaak. Daarom wordt de EEX-verordening 2012 [2] analoog toegepast. Op grond van artikel 4 van deze verordening is de Nederlandse rechter bevoegd, omdat [gedaagde] in Nederland woont.
5.2.
Voor het toepasselijke recht geldt ook dat zoveel mogelijk aansluiting moet worden gezocht bij de regels van internationaal privaatrecht. [3] Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst tussen SSC en [gedaagde] was de Verordening Rome-I van toepassing. [4] Op grond van artikel 5 van deze verordening is het recht van toepassing van de woonplaats van [gedaagde], omdat zij een consument is. Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst was dit [plaats] in Curaçao. Partijen hebben in de overeenkomst ook gekozen voor het recht van Curaçao. De overeenkomst tussen partijen wordt dus beheerst door het recht van Curaçao. Het recht dat zal worden toegepast, is het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit is hetzelfde voor Curaçao en Nederland.
SSC heeft [gedaagde] laat aangeschreven, daardoor is een deel van de vordering verjaard
5.3.
[gedaagde] heeft gesteld dat zij vindt dat SSC onredelijk laat is met het vorderen van de aflossing van de studieschuld. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] met dit verweer een beroep doet op verjaring van de vordering.
5.4.
Op grond van artikel 7.6 van de Algemene Voorwaarden start de ‘aflosfase’ op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de studie is gestaakt. In dit geval heeft [gedaagde] haar studie gestaakt in december 2011. Zij had dus vanaf 1 januari 2012 moeten starten met het aflossen van de studieschuld. SSC had haar hier sindsdien ook op kunnen wijzen, maar SSC heeft geen contact opgenomen en niet gevraagd om betaling. Voor zover bekend bij de kantonrechter is de brief van 17 augustus 2017 de eerste brief die SSC aan [gedaagde] heeft gestuurd waarin zij heeft gevraagd om betaling. SSC vraagt [gedaagde] om haar verplichtingen op grond van de overeenkomst na te komen. Een vordering tot nakoming verjaart vijf jaar nadat SSC die had kunnen opeisen. In dit geval had SSC [gedaagde] uiterlijk op 1 januari 2017 moeten vragen om betaling van de maandelijkse termijn van 1 januari 2012. Dat heeft SSC niet gedaan. Datzelfde geldt voor de maandelijkse termijnen voor de maanden februari tot en met augustus 2012. SSC heeft [gedaagde] te laat gevraagd om betaling van deze termijnen. Daarom is de vordering voor betaling van acht maandelijkse termijnen verjaard.
[gedaagde] moet de resterende 40 maandelijkse termijnen wel betalen
5.4.
SSC heeft gesteld en onderbouwd dat de studieschuld niet volledig is afbetaald. Er is weliswaar loonbeslag gelegd en daarmee zijn schulden voldaan, maar dat ging niet alleen om de studieschuld. [gedaagde] had ook schulden bij anderen, zoals het CAK. Het geld dat via de werkgever van [gedaagde] is ingehouden, is ook gebruikt voor de aflossing van de andere schulden van [gedaagde]. Via het loonbeslag is een bedrag van € 420,64 geïncasseerd voor aflossing van de studieschuld. Het resterende bedrag is nog niet betaald. Dat moet [gedaagde] alsnog doen, met uitzondering van de acht termijnen die zijn verjaard.
[gedaagde] moet over de studieschuld de contractuele rente betalen vanaf 1 oktober 2017
5.5.
SSC heeft betaling van de contractuele rente gevorderd met ingang van 1 augustus 2014. Zij heeft echter niet toegelicht vanaf wanneer die rente is gaan lopen. De datum is in de dagvaarding niet ingevuld. Er staat alleen dat rente wordt berekend vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin SSC de eerste maandelijkse termijn aan [gedaagde] heeft betaald. SSC heeft niet gesteld wanneer dat is. De kantonrechter kan daarom niet bepalen vanaf welke datum [gedaagde] de rente is verschuldigd. [gedaagde] had naar aanleiding van de brief van SSC op 1 oktober 2017 de eerste maandelijkse aflossing moeten betalen. Dat heeft zij niet gedaan. Zij is vanaf die datum in verzuim. Daarom sluit de kantonrechter voor de ingangsdatum van de rente aan bij 1 oktober 2017.
5.6.
[gedaagde] heeft gesteld dat zij het onredelijk vindt dat SSC zo lang heeft gewacht met het instellen van de vordering waardoor zij nu veel duurder uit is. De kantonrechter begrijpt dit verweer als een beroep op matiging van de gevorderde rente. Matiging van gevorderde rente is mogelijk, maar daarbij moet de kantonrechter terughoudend zijn. [5] In dit geval heeft [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende uitgelegd waarom de rente gematigd zou moeten worden. Weliswaar is de rente gedurende langere tijd opgelopen, maar het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van [gedaagde] om haar schulden af te lossen. Zij had eerder kunnen aflossen of in ieder geval na de brief van augustus 2017 contact kunnen houden met SSC of de deurwaarder om afspraken te maken. Als zij dat had gedaan, had zij mogelijk minder rente hoeven betalen. De kantonrechter matigt de gevorderde rente dus niet. [gedaagde] is met ingang van 1 oktober 2017 de contractuele rente van 4% verschuldigd.
[gedaagde] hoeft de buitengerechtelijke incassokosten niet te betalen
5.8.
SSC vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 439,95. Ter onderbouwing heeft SSC gesteld dat zij werkzaamheden heeft verricht om het conflict buiten rechte op te lossen die het voorbereiden van een procedure te boven gaan.
5.9.
Op grond van artikel 6:96 BW komen als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking de redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, behalve als sprake is van proceskosten, zoals kosten ter voorbereiding van gedingstukken of ter instructie van de zaak. Voor vorderingen die [gedaagde] vóór 1 juli 2012 had moeten betalen, moet SSC stellen en onderbouwen dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht die niet zien op het voorbereiden van een procedure. Voor vorderingen die [gedaagde] na 1 juli 2012 had moeten betalen, moet SSC een aanmaning hebben gestuurd waarin [gedaagde] in ieder geval 14 dagen de tijd heeft gekregen om de vordering te betalen en waarin het bedrag aan buitengerechtelijke kosten is benoemd.
5.10.
De vorderingen van SSC die [gedaagde] vóór 1 juli 2012 had moeten betalen, zijn verjaard. Daarvoor kan SSC dus ook geen aanspraak meer maken op buitengerechtelijke incassokosten. Voor de vorderingen die [gedaagde] na 1 juli 2012 had moeten betalen, heeft SSC in ieder geval op 17 augustus 2017, 2 september 2020 en 18 oktober 2022 een sommatie gestuurd. In de brief van 2 september 2020 en de brief van 18 oktober 2022 heeft SSC een correcte betalingstermijn gegund aan [gedaagde]. In beide brieven zijn ook buitengerechtelijke incassokosten genoemd, maar het benoemde tarief en de gehanteerde berekeningsmethode zijn onjuist. Aangezien [gedaagde] een consument is, had SSC rekening moeten houden met het Besluit normering buitengerechtelijke incassokosten. Dat heeft zij niet gedaan. SSC heeft de buitengerechtelijke incassokosten ten onrechte gebaseerd op haar Algemene Voorwaarden. Daarom wordt de gevorderde vergoeding afgewezen.
Wat zijn de gevolgen van het voorgaande voor de vordering van SSC?
5.11.
Op grond van het voorgaande moet [gedaagde] het resterende deel van de studieschuld betalen aan SSC. Volgens de Algemene Voorwaarden moet zij aflossen in de valuta waarin zij de studiefinanciering heeft gekregen. Dat betekent dat zij moet aflossen in Antilliaanse Guldens en dat het bedrag in euro’s moet worden omgerekend. [gedaagde] vindt het niet eerlijk dat zij door de veranderde wisselkoers nu meer moet betalen dan ze een aantal jaar geleden had moeten doen. Dat zij nu omgerekend meer moet betalen kan inderdaad kloppen, maar het was in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van [gedaagde] om de studieschuld af te lossen. Dat zij niet is begonnen met terugbetalen, is haar verantwoordelijkheid waarvoor zij nu deze gevolgen zelf ook moet dragen. De kantonrechter gaat uit van de wisselkoers op de dag van de dagvaarding, dus 6 maart 2024.
5.12.
De volledige studieschuld bedroeg ANG 7.785,00. Verdeeld over 48 maanden levert dit een maandelijkse aflossing op van ANG 162,19. De vordering van SSC is verjaard voor acht maandelijkse aflossingen, zodat [gedaagde] nog 40 maanden aflossing moet betalen. Zij moet dus nog (40 maanden x ANG 162,19 =) ANG 6.487,60 betalen. Dit bedrag moet worden vermeerderd met de contractuele rente vanaf 1 oktober 2017 en worden verminderd met de betaling die via het loonbeslag is ontvangen.
5.13.
Uitgaande van de wisselkoers op 6 maart 2024 moet [gedaagde] het volgende bedrag betalen aan SSC:
Aflossing studieschuld
3.303,04
Rente 1 oktober 2017 t/m 6 augustus 2024
905,09
+
Subtotaal
4.208,13
Betalingen (via loonbeslag)
420,64
-/-
Totaal
3.787,49
Te vermeerderen met de contractuele rente van 4% over € 3.303,04 vanaf 7 augustus 2024 tot aan de dag dat [gedaagde] alles heeft betaald.
5.14.
Tussen partijen is onduidelijkheid ontstaan over een bedrag van € 1.051,10 dat de deurwaarder via het loonbeslag te veel heeft ontvangen. [gedaagde] lijkt te hebben begrepen dat dit bedrag is terugbetaald aan haar (voormalig) werkgever. De kantonrechter heeft dit uit de dagvaarding en de conclusie van repliek van SSC niet zo begrepen. Als de deurwaarder dit bedrag nog heeft, kan dit bedrag worden afgetrokken van wat [gedaagde] nog aan SSC moet betalen. In dat geval moet [gedaagde] nog (€ 3.787,49 - € 1.051,10 =) € 2.736,39 aan SSC betalen.
5.15.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van SSC worden begroot op:
Kosten van de dagvaarding
137,31
Griffierecht
524,00
Salaris gemachtigde
678,00
(2,00 punten × € 339,00)
Nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.458,31

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan SSC te betalen een bedrag van € 3.787,49, te vermeerderen met de contractuele rente van 4% over € 3.303,04 met ingang van 7 augustus 2024 tot de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.458,31, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Scheeper en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2024.

Voetnoten

1.Zie HR 2 mei 2015, ECLI:NL:HR:2014:1063.
2.Zie Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo 2012).
3.Zie HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0663.
4.Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I).
5.Zie HR 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:214.