ECLI:NL:RBOVE:2024:4079

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
11087910 \ CV EXPL 24-1061
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste dagvaarding en niet-ontvankelijkheid van eiser in vordering tegen gedaagde 1

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap, aangeduid als [eiser] B.V., en meerdere gedaagden. De eiser vorderde betaling van een bedrag van € 606,05, bestaande uit hoofdsom, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeling van de gedaagden in de proceskosten. De procedure is gestart met een dagvaarding op 23 april 2024, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde 1 onjuist is gedagvaard. Eiser heeft gedaagde 1 persoonlijk gedagvaard, terwijl deze onder bewind stond, en heeft niet diens bewindvoerder gedagvaard. Hierdoor is eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tegen gedaagde 1.

Gedaagden hebben verweer gevoerd tegen de vordering van eiser, waarbij zij stelden niet verantwoordelijk te zijn voor de betaling van de factuur. Eiser heeft op 14 juni 2024 verzocht om intrekking van de procedure, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet mogelijk was, omdat de procedure aanhangig was gemaakt en gedaagden niet instemden met de intrekking. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de vordering heeft ingetrokken, wat feitelijk een vermindering van de eis tot nihil inhoudt.

De rechtbank heeft vervolgens de vordering van eiser jegens gedaagden afgewezen en eiser veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die zijn begroot op € 202,00. De kosten zijn gebaseerd op het liquidatietarief en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de werkelijke proceskosten te vergoeden, omdat gedaagden niet hebben aangetoond dat er sprake was van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. De uitspraak is gedaan door kantonrechter mr. A.M. van Diggele en is openbaar uitgesproken op 30 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 11087910 \ CV EXPL 24-1061
Vonnis van 30 juli 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiser] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
eisende partij, hierna te noemen [eiser],
gemachtigde: EBL Incasso,
tegen

1.[gedaagde 1],wonende te [woonplaats 1],

hierna te noemen: [gedaagde 1],
niet verschenen,

2.[gedaagde 2],wonende te [woonplaats 2]

3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 3],
hierna gezamenlijk te noemen: [gedaagden],
verschenen bij gemachtigde: mr. I. Mercanoglu,
gedaagde partijen, gezamenlijk te noemen: gedaagden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 april 2024,
- de conclusie van antwoord van 11 juni 2024 van [gedaagden],
- de e-mail van [eiser] van 14 juni 2024 waarin wordt verzocht om intrekking van de procedure;
- de vordering proceskostenveroordeling van 20 juni 2024 van [gedaagden],
- de akte afwijzen proceskostenveroordeling van 25 juni 2024 van [eiser].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd gedaagden te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 606,05 (bestaande uit € 520,00 aan hoofdsom, € 8,05 aan wettelijke rente en € 78,00 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met rente en kosten. Tevens heeft [eiser] gevorderd gedaagden te veroordelen in de proceskosten.
Bij e-mail van 14 juni 2024 heeft [eiser] vervolgens verzocht om de procedure tegen gedaagden in te trekken, omdat [gedaagde 1] onder bewind staat.
2.2.
[gedaagde 1] is niet correct gedagvaard en niet verschenen. [eiser] is daarop gewezen door de rechtbank. [gedaagden] heeft verweer gevoerd tegen de vordering, waarbij kort samengevat is aangegeven dat [gedaagden] niet verantwoordelijk gehouden kan worden voor betaling van de factuur. Bij brief van 20 juni 2024 heeft [gedaagden] naar aanleiding van de intrekking door [eiser] gevorderd om [eiser] te veroordelen in de werkelijke kosten van deze procedure, namelijk een bedrag van € 750,00 per gedaagde, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
2.3.
[eiser] heeft verweer gevoerd tegen de verzochte proceskostenveroordeling van [gedaagden]

3.De beoordeling

3.1.
[eiser] heeft, ook na daarop te zijn gewezen, [gedaagde 1] niet juist gedagvaard. Immers heeft [eiser] [gedaagde 1] persoonlijk gedagvaard en ten onrechte niet diens bewindvoerder, terwijl de onderbewindstelling kenbaar was uit de registers. [gedaagde 1], noch zijn bewindvoerder zijn verschenen. Er wordt geen verstek verleend. Het gevolg van deze onjuiste wijze van dagvaarden is dat [eiser] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering jegens [gedaagde 1]. [gedaagden] zijn wel verschenen als gedaagden. De verdere beoordeling ziet op de vorderingen van [eiser] jegens [gedaagden]
3.2.
Bij e-mail van 14 juni 2024 heeft [eiser] aangegeven dat de onderhavige procedure kan worden ingetrokken. Dat is echter niet mogelijk, omdat op grond van artikel 125 Rv het geding aanhangig is vanaf de dag dat de dagvaarding is worden uitgebracht. Doorhaling van de zaak op de rol (royement, artikel 246 Rv) kan slechts plaatsvinden op verlangen van beide partijen, zodat daarvan ook geen sprake is. Bij brief van 20 juni 2024, waarmee [gedaagden] reageert op het verzoek van [eiser] om intrekking van de procedure, heeft [gedaagden] immers verzocht om [eiser] te veroordelen in de werkelijke proceskosten van deze procedure. Uit deze brief volgt in elk geval niet dat [gedaagden] heeft ingestemd met het verzoek tot doorhaling van de procedure. Van afstand van instantie (249 Rv) kan evenmin sprake zijn, nu [gedaagden] reeds voor antwoord had geconcludeerd. De kantonrechter begrijpt de aankondiging van [eiser] dan ook als intrekking van de vordering, welke feitelijk een vermindering van de eis tot nihil inhoudt, waarop vonnis zal worden gewezen.
3.3.
Tussen [eiser] en [gedaagden] bestaat nog discussie over de proceskostenveroordeling. [gedaagden] vindt dat de werkelijke proceskosten vergoed moeten worden, omdat [eiser] de zaak heeft ingetrokken. [eiser] daarentegen is van mening dat zij niet in de (werkelijke) proceskosten moet worden veroordeeld, omdat [gedaagden] het standpunt al eerder (na sommatie) kenbaar had kunnen maken. Ook had [gedaagden] zelf de standpunten aan de kantonrechter kenbaar kunnen maken, aldus [eiser]. Dat [gedaagden] zich via een advocaat laat vertegenwoordigen, dient volgens [eiser] voor eigen rekening te komen. Ten slotte heeft [eiser] gesteld dat de hoogte van de kostenveroordeling exorbitant hoog is.
3.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Aangezien [eiser] als verliezende partij kan worden aangemerkt, is het uitgangspunt dat zij wordt veroordeeld in de proceskosten. De argumenten die [eiser] naar voren heeft gebracht om tot een afwijzing van de proceskosten te komen, volgt de kantonrechter niet. [gedaagden] heeft haar verweer na ontvangst van de factuur al aan [eiser] kenbaar gemaakt (zie I.1 van de dagvaarding). Dat [eiser] vervolgens een procedure is gestart, waarbij zij niet alleen [gedaagde 1], maar ook [gedaagden] dagvaardt, en vervolgens de procedure intrekt omdat [gedaagde 1] onder bewind staat, komt voor haar risico en rekening. Ook de stelling van [eiser] dat [gedaagden] de standpunten zelf kenbaar had kunnen maken aan de kantonrechter in plaats van via een advocaat, volgt de kantonrechter evenmin, omdat [gedaagden] vrij is om zelf te bepalen hoe zij zich in deze procedure wil laten vertegenwoordigen.
3.5.
Met betrekking tot de hoogte van de proceskosten overweegt de kantonrechter als volgt. [gedaagden] heeft verzocht om [eiser] te veroordelen tot betaling van de werkelijke proceskosten. Een dergelijke vergoeding is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen hiervan past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM (HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2012:BV7828). [gedaagden] heeft ter onderbouwing van de werkelijke proceskostenveroordeling enkel gesteld dat [eiser] als eiser de zaak intrekt. [gedaagden] heeft dus niet gesteld en hebben evenmin onderbouwd dat van misbruik van procesrecht of van onrechtmatig handelen sprake is. Ook heeft [gedaagden] niet onderbouwd dat zij meer kosten heeft gemaakt dan aan salaris gemachtigde volgens het toepasselijke liquidatietarief wordt vergoed. De vordering tot vergoeding van de werkelijke kosten van het geding wordt daarom afgewezen.
3.6.
Voor de hoogte van het salaris van de gemachtigde zal de kantonrechter dan ook aansluiting zoeken bij het geldende liquidatietarief. Het salaris is gebaseerd op 1 punt van het toepasselijke liquidatietarief. De kantonrechter ziet geen aanleiding om per gedaagde een bedrag toe te kennen, omdat het verweer inhoudelijk hetzelfde is.
3.7.
Gelet op het bovenstaande zal [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de [gedaagden] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 135,00 (1 punt x € 135,00)
- nakosten
€ 67,00
Totaal € 202,00.

4.4. De beslissing

De kantonrechter
4.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in haar vorderingen jegens [gedaagde 1];
4.2.
wijst de vorderingen van [eiser] jegens [gedaagden] af;
4.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagden] voor een bedrag van
€ 202,00, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen de kosten van betekening, indien [eiser] niet binnen genoemde termijn betaalt en vervolgens betekening van het vonnis plaatsvindt en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag € 202,00 vanaf de vijftiende dag na dit vonnis en over het bedrag van de kosten van betekening vanaf de vijftiende dag na de betekening;
4.4.
verklaart onderdeel 4.3. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Diggele, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2024. (ak)