ECLI:NL:RBOVE:2024:4065

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
10789863 \ CV EXPL 23-2539
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor tekortkoming in overeenkomst tot verstrekking van bedrijfsartsverklaring

In deze zaak heeft eiser, een B.V., gedaagde, eveneens een B.V., opdracht gegeven om een verklaring van een bedrijfsarts te verstrekken. Deze verklaring was noodzakelijk voor het opzeggen van de arbeidsovereenkomst van een werknemer wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. De door gedaagde verstrekte verklaring bleek echter niet door een geregistreerde bedrijfsarts te zijn opgesteld, wat leidde tot de herstelling van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Eiser vordert een verklaring voor recht en schadevergoeding. De gevorderde verklaring voor recht wordt toegewezen, maar de schadevergoeding voor juridische kosten wordt afgewezen, omdat gedaagde zich kan beroepen op een exoneratiebeding in haar algemene voorwaarden. Gedaagde is wel aansprakelijk voor de directe schade, die op dit moment nog niet kan worden begroot. De schadevergoeding wordt beperkt tot maximaal € 6.604,50. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10789863 \ CV EXPL 23-2539
Vonnis van 30 juli 2024
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [vestigingsplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. A.J.C. van Gurp,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. K.M. Roos.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in het incident van 5 maart 2024,
- de aanvullende productie 6 van [eiser],
- de mondelinge behandeling van 1 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van [eiser].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De samenvatting

[eiser] heeft uit hoofde van de overeenkomst tussen partijen aan [gedaagde] de opdracht gegeven om haar een verklaring te verstrekken van een bedrijfsarts, die benodigd is voor het opzeggen van de arbeidsovereenkomst van een werknemer vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid. De door [gedaagde] verstrekte verklaring bleek echter niet door een (juist geregistreerde) bedrijfsarts te zijn opgesteld, met als gevolg dat de door [gedaagde] nadien opgezegde arbeidsovereenkomst van de werknemer in een verzoekschriftprocedure op verzoek van die werknemer door de kantonrechter is hersteld.
In onderhavige procedure oordeelt de kantonrechter dat [gedaagde] tekort geschoten is in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht wordt daarom toegewezen. De gevorderde schadevergoeding in de vorm van juridische kosten van [eiser] wordt daarentegen afgewezen, nu [gedaagde] ten aanzien van deze indirecte schade een gerechtvaardigd beroep heeft gedaan op het exoneratiebeding uit haar algemene voorwaarden en de verweren van [eiser] niet slagen. Wel is [gedaagde] aansprakelijk voor de directe schade van [eiser] die het gevolg is van de tekortkoming. Deze schade laat zich volgens de kantonrechter op dit moment nog niet begroten. De vordering van [eiser] ten aanzien van deze schade wordt toegewezen, maar de omvang daarvan wordt wel beperkt door het exoneratiebeding, in die zin dat een schadevergoeding in de schadestaatprocedure maximaal kan worden toegewezen tot een bedrag van € 6.604,50. De proceskosten worden tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De motivering van deze beslissing volgt hierna.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] verleent krachtens een duurovereenkomst arbodiensten aan [eiser]. Volgens de schriftelijke overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van [gedaagde] van toepassing, die als bijlage bij die overeenkomst aan [eiser] zijn verstrekt.
3.2.
In artikel M van die algemene voorwaarden is, voor zover hier van belang, het volgende over de aansprakelijkheid van [gedaagde] opgenomen (onderstreping door kantonrechter):
"(…)
2.
Voor alledirecte schadevan opdrachtgever, op enigerlei wijze verband houdend met, dan wel veroorzaakt door niet, niet tijdige of niet behoorlijke uitvoering van de opdracht, is de aansprakelijkheid van de opdrachtnemer beperkt tot maximaal de voor de opdracht gefactureerde vergoeding(en) excl. BTW. Bij duurovereenkomsten is deze aansprakelijkheid voor opdrachtnemer beperkt tot het totaal van de door opdrachtnemer gefactureerde vaste vergoedingen voor deze overeenkomst in het kalenderjaar waarin de aansprakelijkheid is ontstaan.
3.
Voor alleindirecte schade, waaronder begrepen maar niet beperkt tot stagnatie in de geregelde gang van zaken in de onderneming van opdrachtgever, op enigerlei wijze verband houdend met, dan wel veroorzaakt door een fout in de uitvoering van de werkzaamheden door opdrachtnemer, behoudens opzet of grove schuld, is deze nimmer aansprakelijk.
(…)”
3.3.
Een werknemer van [eiser], de heer [naam 1] (hierna: ‘
[naam 1]’), heeft zich op 17 september 2019 ziekgemeld. Nadat [naam 1] 104 weken arbeidsongeschikt was, heeft [eiser] een ontslagvergunning aangevraagd bij het UWV wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Het UWV heeft [eiser] daarop verzocht om een verklaring te verstrekken van een bedrijfsarts ten aanzien van de toenmalige mogelijkheden voor werkhervatting met een prognose voor de volgende 26 weken om het werk te kunnen hervatten in de eigen (aangepaste) functie (hierna: ‘
de verklaring’). [eiser] heeft [gedaagde] verzocht om zorg te dragen voor deze verklaring. [gedaagde] heeft deze verklaring laten opstellen door de heer [naam 2] (hierna: ‘
[naam 2]’), die volgens die verklaring bedrijfsarts is. Bij beslissing van 25 april 2022 heeft het UWV aan [eiser] toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst van [naam 1] op te zeggen, hetgeen [eiser] vervolgens heeft gedaan.
3.4.
[naam 1] heeft daarop een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland met daarin primair het verzoek zijn arbeidsovereenkomst te herstellen. Subsidiair verzocht hij om toekenning van een billijke vergoeding. Bij beschikking van 15 februari 2023 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst van [naam 1] hersteld, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. De kantonrechter oordeelde dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [eiser] in strijd was met artikel 7:669 lid 3 onder b Burgerlijk Wetboek (BW), omdat de verklaring van [naam 2] niet als adequate verklaring te kwalificeren viel. De kantonrechter heeft daarbij, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“(…)
4.9.
De kantonrechter volgt hem in dit standpunt en overweegt als volgt. Volgens de hiervoor genoemde Uitvoeringsregels dient de prognose opgesteld te worden door een bedrijfsarts. Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (verder ook te noemen CTG) heeft bepaald dat een arts die in het BIG-register is geregistreerd als arts, niet de specialistentitel bedrijfsarts mag gebruiken. De titel arbo-arts is geen beschermde titel en mag door iedere (basis)arts gebruikt worden. Op grond van het professioneel statuut van de Nederlandse vereniging voor arbeids- en bedrijfsgeneeskundige dient een arts, werkzaam bij een arbodienst, die niet geregistreerd is als bedrijfsarts onder supervisie van een bedrijfsarts te werken.
4.10.
[eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat [naam 2] als bedrijfsarts werkzaam is. [naam 2] heeft de onder 2.6. genoemde prognose weliswaar als bedrijfsarts ondertekend, maar [naam 1] heeft de juistheid van deze ondertekening gemotiveerd weersproken. Gebleken is dat [naam 2] eerder onder een foutief BIG-nummer bij de Arbodienst van [eiser] stond geregistreerd. Uit het vervolgens bij het verweerschrift overgelegde uittreksel uit het BIG-register, betreffende het correcte BIG-nummer van [naam 2], blijkt dat [naam 2] als arts en niet als bedrijfsarts staat geregistreerd. De verklaring van [naam 2] met betrekking tot de door hem gedane beoordeling van [naam 1], eveneens overgelegd bij het verweerschrift, ondertekent hij als arbo-arts. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarom niet komen vast te staan dat [naam 2] als bedrijfsarts is aan te merken. Voort is niet gesteld of gebleken dat [naam 2] zijn werkzaamheden in het kader van de beoordeling van [naam 1] onder toezicht van een bedrijfsarts heeft uitgevoerd. Hieruit volgt dat alleen al op deze grond dat de rapportage van [naam 2] van 25 maart 2022 niet als adequaat valt aan te merken.
(…)”
3.5.
Partijen hebben nadien gediscussieerd over de vraag of [gedaagde] de schade moet vergoeden die [eiser] als gevolg van het voorgaande stelt te hebben geleden.
3.6.
Op 11 mei 2023 is [naam 1] beoordeeld door een bedrijfsarts.

4.Het geschil

De vordering van [eiser]
4.1.
[eiser] vordert, samengevat, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat de kantonrechter:
I. voor recht verklaart dat [gedaagde] toerekenbaar te kort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst met [eiser];
II. [gedaagde] veroordeelt tot het betalen van een schadevergoeding aan [eiser], ter zake van de onder I bedoelde tekortkoming door [eiser] geleden schade bestaande uit de kosten juridische bijstand in de periode oktober 2022 tot en met juli 2023 alsmede de door [eiser] aan [naam 1] verschuldigde proceskostenveroordeling, ten bedrage van in totaal € 20.461,57, te vermeerderen met wettelijke rente;
III. [gedaagde] veroordeelt tot het betalen van een schadevergoeding aan [eiser] ter zake van de onder I bedoelde tekortkoming door [eiser] anders dan onder II geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 979,62 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
V. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[eiser] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] haar zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden en tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [naam 1] is door de kantonrechter hersteld, omdat de door [gedaagde] ingeschakelde arts en de door hem opgestelde verklaring niet bleken te voldoen aan de daaraan te stellen vereisten. [eiser] heeft hierdoor schade geleden en zij houdt [gedaagde] hiervoor aansprakelijk. De schade bestaat volgens [eiser] uit de door haar gemaakte kosten voor juridische bijstand van haar advocaat in de periode 30 september 2022 tot eind juli 2023, en uit de proceskostenveroordeling uit de verzoekschriftprocedure tegen [naam 1]. Daarnaast is [naam 1] door dit alles nog steeds, arbeidsongeschikt, in dienst bij [eiser]. Hoewel hij op dit moment geen aanspraak maakt op loon, kan dat in de toekomst anders zijn. Dat valt als schade aan te merken. Daarnaast rusten er opnieuw re-integratieverplichtingen ten aanzien van [naam 1] op [eiser], zodat de HR-manager van [eiser] de nodige werkzaamheden heeft moeten verrichten en nog zal moeten verrichten. De schade die [eiser] hierdoor lijdt, laat zich op dit moment nog niet begroten. [eiser] vordert daarom voor dit niet te begroten deel veroordeling van [gedaagde] tot het betalen van schadevergoeding nader op te maken bij staat.
Het verweer van [gedaagde]
4.3.
[gedaagde] betwist dat zij haar zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden en dat zij te kort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Volgens [gedaagde] kan de inhoud van de verklaring van [naam 2] niet als inadequaat worden beschouwd. De bedrijfsarts die [naam 1] op 11 mei 2023 heeft beoordeeld, kwam namelijk tot hetzelfde oordeel als [naam 2]: er waren geen duurzaam benutbare arbeidsmogelijkheden voor [naam 1]. Daarnaast komt [gedaagde] een beroep toe op het exoneratiebeding dat is opgenomen in artikel M van haar algemene voorwaarden. In dat artikel is de aansprakelijkheid van [gedaagde] voor indirecte schade uitgesloten en voor directe schade beperkt. [gedaagde] stelt zich ten aanzien van de schade primair op het standpunt dat sprake is van indirecte schade, waardoor haar aansprakelijkheid is uitgesloten. Subsidiair stelt [gedaagde] dat sprake is van directe schade en haar aansprakelijkheid dus is beperkt. [gedaagde] betwist bovendien dat er een causaal verband bestaat tussen de gestelde schade en de gebeurtenis waar de aansprakelijkheid op wordt gebaseerd. Volgens [gedaagde] zou [naam 1] namelijk te allen tijde, dus ongeacht de handelswijze van [eiser], een procedure tegen [eiser] zijn gestart. Indien geoordeeld wordt dat [gedaagde] geen beroep toekomt op de beperking van haar aansprakelijkheid en dat voornoemd causaal verband wel bestaat, dan betwist zij de hoogte van de gevorderde schadevergoeding. De vorderingen van [eiser] moeten daarom worden afgewezen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Verklaring voor recht
5.1.
[eiser] vordert een verklaring voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar te kort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst met [eiser]. Niet in geschil is dat de duurovereenkomst die partijen hebben gesloten kwalificeert als een overeenkomst van opdracht. Ook niet in geschil is dat [eiser] uit hoofde van die overeenkomst [gedaagde] de opdracht heeft gegeven om een verklaring van een bedrijfsarts te verstrekken. [eiser] stelt dat uit de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 15 februari 2023 blijkt dat de door [gedaagde] verstrekte verklaring niet een adequate verklaring is, waardoor [gedaagde] te kort is geschoten in de nakoming van de gegeven opdracht voortvloeiende uit de tussen partijen geldende overeenkomst. Dit is door [gedaagde] betwist.
5.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde] te kort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst met [eiser].
[eiser] heeft [gedaagde] uit hoofde van de overeenkomst de opdracht gegeven om de verklaring op te laten stellen door een ‘bedrijfsarts’, omdat een dergelijke verklaring vereist is voor een rechtsgeldige opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. [gedaagde] heeft haar weliswaar een verklaring van een arts verstrekt, maar dit is geen verklaring van een (in het BIG-register geregistreerde) bedrijfsarts. Dat een bedrijfsarts later hetzelfde oordeel zou hebben gegeven als [naam 2] in de verklaring, doet daar niet aan af. [eiser] had immers gevraagd om een verklaring van een bedrijfsarts en [naam 2] was dit niet. [gedaagde] heeft naar het oordeel van de kantonrechter daarom onvoldoende gemotiveerd betwist dat sprake is van een tekortkoming aan haar zijde. Evenmin heeft [gedaagde] betwist dat de tekortkoming aan haar toerekenbaar is, waardoor de verklaring voor recht zoals gevorderd zal worden toegewezen.
Schadevergoeding van € 20.461,57 aan juridische kosten
5.3.
Nu [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, is zij in beginsel gehouden om de schade die [eiser] daardoor lijdt, te vergoeden. [eiser] stelt dat zij onder andere schade heeft geleden in de vorm van juridische kosten van in totaal
€ 20.461,57. Dat bedrag bestaat uit kosten voor het inschakelen van haar advocaat om zich te verweren tegen het verzoek van [naam 1] bij de kantonrechter en om te pogen na het herstel van de arbeidsovereenkomst van [naam 1] een onderbouwing te verkrijgen met behulp van een bedrijfsarts waarmee in appel de uitspraak van de kantonrechter ongedaan gemaakt zou kunnen worden. Deze kosten hebben betrekking op de periode van oktober 2022 tot en met juli 2023 en bedragen in totaal € 18.710,57 (incl. btw). [eiser] heeft declaraties van haar advocaat overgelegd waaruit de hoogte van dit bedrag blijkt. Daarnaast is [eiser] in de verzoekschriftprocedure veroordeeld in de proceskosten van [naam 1] voor een bedrag van € 1.751,00, waarvan zij eveneens vergoeding vordert.
5.4.
[gedaagde] betwist ten eerste het causaal verband tussen de tekortkoming en de door [eiser] gestelde schade. Volgens [gedaagde] zou [naam 1] te allen tijde een procedure zijn gestart tegen [eiser]. Hij is namelijk arbeidsongeschikt geraakt door een arbeidsconflict met [eiser]. Aannemelijk is daarom dat hij ook zonder de tekortkoming een procedure zou zijn gestart om een billijke vergoeding toegekend te krijgen wegens ernstig verwijtbaar handelen van [eiser]. Voor zover er al schade voor vergoeding in aanmerking komt, betwist [gedaagde] de hoogte van de gevorderde juridische kosten. De omvang van de gevorderde schade is volgens haar onvoldoende onderbouwd. Weliswaar heeft [eiser] declaraties van haar advocaat overgelegd, maar daarin is niet gespecificeerd wat voor werkzaamheden er zijn verricht en is ook niet te zien of [eiser] de declaraties heeft betaald. Daarnaast zijn de declaraties volgens [eiser] buitensporig hoog voor een arbeidsrechtelijke procedure bij de kantonrechter en kunnen deze kosten daarom niet (volledig) de in artikel 6:96 lid 2 BW besloten liggende dubbele redelijkheidstoets doorstaan. Daar komt bij dat in de hypothetische situatie zonder de gestelde fout, de kantonrechter de subsidiaire vordering (de billijke vergoeding) van [naam 1] zou hebben beoordeeld en die ook zou hebben toegekend. Dit bedrag moet volgens [gedaagde] op grond van artikel 6:101 BW daarom in mindering worden gebracht bij de vaststelling van de eventueel te vergoeden schade.
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] het causaal verband tussen de schade (in de vorm van juridische kosten) en de tekortkoming evenals de hoogte van de gestelde schade voldoende gemotiveerd heeft betwist. Daardoor ligt een bewijsopdracht ter zake aan [eiser] voor de hand. Echter, gezien het navolgende wordt aan een dergelijke bewijsopdracht niet toegekomen.
5.6.
[gedaagde] heeft als bevrijdend verweer aangevoerd dat artikel M van haar algemene voorwaarden (zie 3.2.) een exoneratiebeding bevat die haar aansprakelijkheid als opdrachtnemer uitsluit dan wel beperkt. Daaruit blijkt dat zij voor indirecte schade geheel niet aansprakelijk is en voor directe schade slechts beperkt. [gedaagde] stelt zich primair op het standpunt dat de gevorderde juridische kosten indirecte schade betreft nu deze niet in rechtstreeks causaal verband staan met de gestelde tekortkoming.
5.7.
[eiser] heeft niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist dat de gevorderde juridische kosten indirecte schade betreft, waardoor dit vaststaat. Dat betekent dat [gedaagde] in beginsel niet aansprakelijk is voor de door [eiser] gemaakte juridische kosten. [eiser] heeft echter een aantal verweren gevoerd die volgens haar maken dat het beroep van [gedaagde] op het exoneratiebeding niet opgaat.
5.8.
[eiser] voert primair het verweer dat de overeenkomst tussen partijen op 7 oktober 2020 is getekend door mevrouw [naam 3] terwijl zij daartoe niet bevoegd was. Volgens artikel 2:240 lid 1 BW kan een besloten vennootschap enkel worden vertegenwoordigd door het bestuur en mevrouw [naam 3] was destijds geen bestuurder van [eiser]. Evenmin stond zij als gevolmachtigde ingeschreven in het handelsregister. Daarom is [eiser] niet gebonden aan de overeenkomst en zijn de algemene voorwaarden van [gedaagde], inclusief het exoneratiebeding, niet van toepassing.
5.9.
[gedaagde] betwist dat de overeenkomst door een onbevoegde is getekend en, mocht dat wel zo zijn, dat [eiser] niet aan de overeenkomst en de algemene voorwaarden is gebonden. Partijen werken al sinds 2021 samen conform de afspraken uit deze overeenkomst. De algemene voorwaarden waren bij de overeenkomst bijgevoegd en daardoor bekend bij [eiser]. Volgens [gedaagde] kan zij ook niet te kort zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst als de overeenkomst niet van toepassing is. Het verweer van [eiser] gaat daarom volgens [gedaagde] niet op.
5.10.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser], gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde], onvoldoende heeft onderbouwd dat de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn. Daarbij baseert [eiser] haar vordering juist op (de tekortkoming van) deze overeenkomst. De kantonrechter volgt het verweer van [eiser] daarom niet.
5.11.
Door [eiser] is subsidiair als verweer gevoerd dat het exoneratiebeding vermoed wordt onredelijk bezwarend te zijn, nu dit beding voorkomt in sub f van artikel 6:237 BW (de grijze lijst). [eiser] stelt dat het exoneratiebeding onredelijk bezwarend is, omdat zij niet over de inhoud daarvan heeft kunnen onderhandelen en [gedaagde] door het beding nauwelijks meer aansprakelijk te houden is voor haar handelen. [eiser] stelt daarom het exoneratiebeding te hebben vernietigd, waardoor [gedaagde] daar geen beroep meer op kan doen. [gedaagde] betwist dat [eiser] een beroep op de vernietigingsgrond van artikel 6:237 sub f BW toekomt nu het gaat om een overeenkomst tussen twee ondernemingen en niet tussen een onderneming en een natuurlijk persoon (consument), waar dat artikel op ziet.
De kantonrechter is van oordeel dat artikel 6:237 sub f BW niet van toepassing is op deze situatie, waardoor ook dit verweer van [eiser] niet slaagt.
5.12.
Meer subsidiair betwist [eiser] dat het exoneratiebeding indirecte schade in dit geval uitsluit. In artikel M onder 3 van de algemene voorwaarden wordt namelijk een uitzondering gemaakt voor schade die het gevolg is van opzet of grove schuld. Volgens [eiser] is er sprake van grove schuld van [gedaagde], nu zij fout op fout heeft gemaakt door geen enkele controle uit te oefenen op het opstellen van de verklaring door [naam 2] en zij daardoor aan [eiser] een verklaring heeft verstrekt die op geen enkel punt voldoet aan de daaraan gestelde vereisten. [gedaagde] betwist dat de door haar gemaakte fout veroorzaakt is door grove schuld. Volgens [gedaagde] is de enige gemaakte fout dat [naam 2] onjuist was geregistreerd in het BIG-register en daardoor niet als bedrijfsarts kwalificeerde.
5.13.
De kantonrechter oordeelt als volgt. In de algemene voorwaarden van [gedaagde] is niet gedefinieerd wanneer sprake is van grove schuld. In de jurisprudentie wordt grove schuld uitgelegd als een aan opzet grenzende schuld, ook wel aan te duiden als bewuste roekeloosheid. [1] De stelling van [eiser] dat er meerdere fouten zijn gemaakt, maakt naar het oordeel van de kantonrechter nog niet dat zij bewust roekeloos heeft gehandeld. [gedaagde] heeft voldoende gemotiveerd betwist dat de gestelde tekortkoming is veroorzaakt door grove schuld. Hierdoor is niet vast komen te staan dat daarvan sprake is. Daarom gaat ook dit verweer van [eiser] niet op.
5.14.
Ten slotte heeft [eiser] als verweer aangevoerd dat het beroep van [gedaagde] op het exoneratiebeding gelet op de omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Volgens [eiser] bestaat er een wanverhouding tussen de beperking van de aansprakelijkheid van [gedaagde] en de omvang van de schade aan de zijde van [eiser]. [gedaagde] heeft volgens [eiser] haar zorgplicht grovelijk jegens haar geschonden. Daarnaast heeft [eiser] niet onderhandeld over de inhoud van het exoneratiebeding, staat dit beding op de grijze lijst van artikel 6:237 BW, is het beding niet wederkerig en heeft [gedaagde] voor de gestelde aansprakelijkheid een (beroepsaansprakelijkheids)verzekering afgesloten. [gedaagde] betwist dat haar beroep op het exoneratiebeding in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, nu het gaat om een overeenkomst tussen twee ondernemingen die op basis van contractsvrijheid de mogelijkheid hebben om aansprakelijkheid uit te sluiten.
5.15.
Bij de beoordeling stelt de kantonrechter voorop dat getoetst moet worden of het beroep op het exoneratiebeding uit de algemene voorwaarden in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW, waarbij sprake is van een terughoudende toetsing.
Als uitgangspunt bij het beantwoorden van de vraag of de redelijkheid en billijkheid aan een beroep op een contractueel beding (zoals een exoneratiebeding) in de weg staan heeft verder te gelden dat dit afhankelijk is van tal van omstandigheden, zoals de aard en de verdere inhoud van de overeenkomst waarin het beding voorkomt, de maatschappelijke positie en de onderlinge verhouding van partijen, de wijze waarop het beding tot stand is gekomen, de mate waarin de wederpartij zich van de strekking van het beding bewust is geweest en (bij exoneratiebedingen) de zwaarte van de schuld (ter zake van het veroorzaken van de desbetreffende schade), mede in verband met de aard en de ernst van de bij enige gedraging betrokken belangen (HR 25 april 1986, NJ 1986,714).
5.16.
De kantonrechter is van oordeel dat, alle omstandigheden meegewogen, het beroep van [gedaagde] op het exoneratiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. In dit geval gaat het om twee professionele partijen die zaken met elkaar hebben gedaan, wat meebrengt dat – anders dan bij een consumentenovereenkomst – minder snel de onaanvaardbaarheid van een beroep op algemene voorwaarden wordt aangenomen. Zoals eerder overwogen, is artikel 6:237 BW alleen van toepassing op een overeenkomst waarbij een consument betrokken is. Door [eiser] is verder niet gesteld dat en waarom zij gelijk aan een consument zou moeten worden gesteld. Dat partijen niet hebben onderhandeld over het exoneratiebeding en dat deze niet wederkerig is, maakt ook niet dat het exoneratiebeding onaanvaardbaar is. De algemene voorwaarden zijn als bijlage bij de overeenkomst verstrekt, waardoor [eiser] voor het tekenen van de overeenkomst daarvan kennis heeft kunnen nemen, ze juridisch had kunnen laten toetsen en eventueel bezwaar tegen het exoneratiebeding had kunnen maken. Weliswaar is er sprake van een tekortkoming van [gedaagde] waaraan zij schuld heeft, maar zoals eerder overwogen kan niet gesproken worden van grove schuld aan de zijde van [gedaagde] en gaat het daarom te ver om het exoneratiebeding buiten toepassing te laten. In hoeverre [gedaagde] verzekerd is tegen schade als gevolg van beroepsaansprakelijkheid, is verder onbekend gebleven. Maar ook deze omstandigheid brengt niet (zonder meer) mee dat het beroep op het exoneratiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
5.17.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] een gerechtvaardigd beroep toekomt op het exoneratiebeding uit haar algemene voorwaarden, waardoor haar aansprakelijkheid voor de indirecte schade van [eiser] geheel is uitgesloten. Nu de gevorderde juridische kosten indirecte schade zijn, wordt de vordering van [eiser] afgewezen.
Schadevergoeding nader op te maken bij staat
5.18.
[eiser] stelt dat zij door de tekortkoming van [gedaagde] naast de juridische kosten ook schade lijdt die zich op dit moment nog niet laat begroten, bestaande uit de kosten in het geval [naam 1] alsnog aanspraak maakt op loon en de kosten die gemaakt worden om te voldoen aan de re-integratieverplichtingen. Tussen partijen is niet in geschil dat deze schadeposten kwalificeren als directe schade. Volgens het exoneratiebeding kan [gedaagde] voor directe schade aansprakelijk worden gehouden, maar wel beperkt. In artikel M onder 2 van de algemene voorwaarden staat dat de aansprakelijkheid van [gedaagde] bij duurovereenkomsten is beperkt tot “
het totaal van de door opdrachtnemer gefactureerde vaste vergoedingen voor deze overeenkomst in het kalenderjaar waarin de aansprakelijkheid is ontstaan”.
Volgens [gedaagde] moet voor de berekening van de gefactureerde vaste vergoedingen gekeken worden naar het jaar 2022, aangezien dit het jaar is waarin de arbeidsovereenkomst van [naam 1] is beëindigd. Blijkens de door haar overgelegde berekening zijn er voor in totaal € 6.604,50 aan vaste vergoedingen aan [eiser] gefactureerd, hetgeen door [eiser] niet is betwist. Hierdoor kan een vergoeding voor de directe schade van [eiser] maximaal tot dat bedrag worden toegewezen. Volgens [gedaagde] moet [eiser] de directe schade in deze procedure daarom concreet kunnen onderbouwen en is het in strijd met de goede procesorde dat [eiser] dat niet doet. [gedaagde] verzoekt de kantonrechter daarom te bepalen dat [eiser] haar schade in deze procedure concretiseert en vordert. Indien [eiser] dat nalaat, dan verzoekt [gedaagde] de kantonrechter om de schade te begroten.
5.19.
Door [gedaagde] is daarnaast het verweer gevoerd dat ook de directe schade voor eigen rekening van [eiser] dient te blijven, omdat [eiser] in strijd handelt met de op haar rustende schadebeperkingsplicht. [eiser] zou volgens [gedaagde] opnieuw een ontslagvergunning kunnen aanvragen bij het UWV en de arbeidsovereenkomst van [naam 1] kunnen beëindigen, waardoor de zeer beperkte kans dat [naam 1] weer loon van [eiser] zal vorderen in ieder geval nog meer in omvang en waarde zal worden beperkt. [eiser] betwist dat zij in strijd handelt met de op haar rustende schadebeperkingsplicht. Het voeren van een tweede procedure bij het UWV ter opzegging van de arbeidsovereenkomst brengt volgens haar de nodige kosten en het betalen van een (extra hoge) transitievergoeding met zich mee. [naam 1] bereikt op 5 februari 2025 de AOW-gerechtigde leeftijd. Wanneer [naam 1] geen aanspraak maakt op betaling van zijn loon en wanneer hij zelf niet vraagt om zijn arbeidsovereenkomst te beëindigen op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid, dan maakt [eiser] geen kosten voor de procedure bij het UWV en hoeft zij aan [naam 1] geen transitievergoeding te betalen. Als [naam 1] zelf om de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst vraagt, is [eiser] gehouden de transitievergoeding te betalen berekend tot de dag nadat [naam 1] 104 weken arbeidsongeschikt was. Echter als [eiser] zelf, na het aanvragen van een ontslagvergunning, de arbeidsovereenkomst van [naam 1] opzegt, dan moet zij een transitievergoeding betalen die berekend is tot en met de dag dat [eiser] de overeenkomst met [naam 1] heeft opgezegd, waardoor zij een hoger bedrag moet betalen.
5.20.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] het verweer van [gedaagde] dat [eiser] niet heeft voldaan aan haar schadebeperkingsplicht voldoende gemotiveerd heeft betwist, zodat dit verweer niet wordt gevolgd. Aan bewijslevering op dit punt wordt niet toegekomen. Dit betekent dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de
directeschade voor zover [eiser] die daadwerkelijk lijdt of nog zal lijden. De kantonrechter is met [eiser] van oordeel dat de direct schade zich op dit moment nog niet laat begroten, omdat [naam 1] nog geen aanspraak op loon heeft gemaakt en het ook nog niet duidelijk is hoeveel kosten voor zijn re-integratie gemaakt (moeten) gaan worden totdat hij met pensioen gaat. Het is daardoor niet in strijd met de goede procesorde dat [eiser] niet overgaat tot het begroten en vorderen van haar directe schade in deze procedure en evenmin heeft de kantonrechter op dit moment voldoende aanknopingspunten om dat zelf te kunnen doen. Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter de vordering van [eiser] daarom toewijzen, maar met inachtneming van het exoneratiebeding. Hierdoor wordt de vordering beperkt toegewezen, zoals vermeld in de beslissing. De gevorderde wettelijke rente wordt (in deze procedure) afgewezen, omdat er nog geen schadevergoeding is vastgesteld.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.21.
[eiser] vordert een bedrag van € 979,62 aan buitengerechtelijke incassokosten. Dit bedrag is berekend over de gevorderde schadevergoeding van € 20.461,57 voor de juridische kosten. Nu die schadevergoeding is afgewezen, kunnen de buitengerechtelijke incassokosten evenmin worden toegewezen.
Proceskosten
5.22.
Omdat beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst met [eiser];
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot het betalen van een vergoeding, beperkt tot maximaal een bedrag van € 6.604,50, aan [eiser] voor door [eiser] geleden en nog te lijden directe schade die het gevolg is van de hiervoor onder 6.1. bedoelde tekortkoming, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
6.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.4.
verklaart de veroordeling onder 6.2. uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.W. van Tol en in het openbaar uitgesproken op
30 juli 2024.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld Rb. Rotterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:5476, r.o. 4.15.