ECLI:NL:RBOVE:2024:4040

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
10855296 \ EJ VERZ 23-458
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en vorderingen van werknemer tegen werkgever

In deze zaak gaat het om een ontslag op staande voet van een werknemer, [verzoeker], door zijn werkgever, [verweerder] B.V. De werknemer betwist de dringende reden voor het ontslag en maakt aanspraak op een transitievergoeding, een billijke vergoeding en andere nevenvorderingen. De werkgever verzoekt op zijn beurt om veroordeling van de werknemer tot betaling van bedragen wegens schending van geheimhoudings-, concurrentie- en relatiebedingen. De kantonrechter heeft de procedure behandeld en vastgesteld dat er geen dringende reden was voor het ontslag op staande voet. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag onterecht is gegeven, en dat de werknemer recht heeft op de gevorderde vergoedingen, waaronder vakantiegeld, transitievergoeding en schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging. De kantonrechter wijst de verzoeken van de werkgever af, omdat niet is aangetoond dat de werknemer de bedingen heeft geschonden. De proceskosten worden toegewezen aan de werknemer, die grotendeels in het gelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer / rekestnummer: 10855296 \ EJ VERZ 23-458
Beschikking van 30 juli 2024
[verzoeker],
te [woonplaats 1] ,
verzoekende partij, en verwerende partij ten aanzien van het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. J. Peute,
tegen
[verweerder] B.V.,
te [woonplaats 2] ,
verwerende partij, en verzoeker ten aanzien van het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. P. Hulsegge.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoeker] met producties genummerd 1 t/m 7
- het verweerschrift met tegenverzoek van [verweerder] , met producties genummerd 1 t/m 15
- de akte wijziging verzoek van [verzoeker] , met productie 8
- de akte wijziging verzoek van [verweerder] , met producties 16 t/m 18
- de spreekaantekeningen van mr. Peute
- de pleitnota van mr. Hulsegge
- de mondelinge behandeling van 13 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er beschikking wordt gewezen.

2.Inleiding / samenvatting

Deze zaak gaat over een ontslag op staande voet. Volgens de werknemer is er geen sprake van een dringende reden. Hij berust wel in het ontslag en maakt aanspraak op een transitievergoeding en een billijke vergoeding en een aantal nevenvorderingen. De werkgever verzoekt op haar beurt veroordeling van de werknemer tot betaling van diverse bedragen in verband met schending van het geheimhoudings-, concurrentie- en relatiebeding.

3.De feiten

3.1.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum], is per 2 januari 2018 in dienst gekomen bij [verweerder] . Het dienstverband heeft betrekking op de functie van Lead Developer met een werkweek van 45 uur en een salaris van laatstelijk € 5.737,50 bruto per maand. In de arbeidsovereenkomst zijn een geheimhoudingsbeding en een concurrentie- en relatiebeding opgenomen.
3.2.
Op 16 oktober 2023 is tussen [verzoeker] en de directie van [verweerder] gesproken over de wens van [verzoeker] om te gaan werken voor ‘Mr. [naam 1] ’, een klant van [verweerder] . [verweerder] heeft daarop aan [verzoeker] meegedeeld dat zij hem wil houden aan het concurrentie- en relatiebeding uit de arbeidsovereenkomst.
3.3.
Op 19 oktober 2023 heeft [verzoeker] gesproken met de heer [naam 2] , directielid van [verweerder] over het feit dat [verzoeker] contact heeft gezocht met Mr. [naam 1] .
3.4.
Op 24 oktober 2023 heeft [verweerder] aan [verzoeker] voorgesteld om te onderzoeken of hij mogelijk in de toekomst gedetacheerd kon worden bij Mr. [naam 1] .
3.5.
In de week van 24 oktober 2023 heeft [verzoeker] nogmaals zelf contact gezocht met Mr. [naam 1] .
3.6.
Op 30 oktober 2023 heeft [verzoeker] een gesprek met [naam 2] van [verweerder] . [naam 2] deelt in dat gesprek mee dat [verweerder] het niet op prijs stelt dat [verzoeker] contact zoekt met Mr. [naam 1] .
3.7.
Op 2 november 2023 vindt er een gesprek plaats tussen twee directieleden van [verweerder] en [verzoeker] . In dat gesprek wordt [verzoeker] op staande voet ontslagen.
3.8.
Het ontslag en de gronden daarvoor worden bij brief van 3 november 2023 schriftelijk aan [verzoeker] meegedeeld. In de brief staat onder andere:
(…)
Met deze brief bevestigen wij jou dat jij op 2 november 2023 met onmiddellijke ingang op staande voet bent ontslagen.
(…)
Uit het bovenstaande kunnen we concluderen dat:
  • Je herhaaldelijk in strijd hebt gehandeld met de door de directie gegevens instructies/waarschuwingen
  • Je in strijd bent met je concurrentie- en relatiebeding
o
Je bent tot twee keer toe, met verbod van de directie, in gesprek gegaan met een klant van [verweerder] omtrent dienstverband

Je de geheimhoudingverklaring in je arbeidsovereenkomst hebt geschonden
o
Je hebt tot twee keer toe bedrijfsinformatie en bedrijfsontwikkelingen gedeeld met de klant
  • Je binnen de organisatie hebt gezorgd voor opruiing en een wig probeert te drijven tussen personeel en directie
  • Je smaad en laster hebt verspreid rondom [verweerder] en haar directie
o
Zowel intern bij medewerkers als extern bij de klant

Je een redelijk verzoek tot werk hebt afgewezen
o
Zowel de detachering bij Creative CT alsmede bij Mr. [naam 1]
(…)

4.Het verzoek en het verweer

4.1.
[verzoeker] verzoekt na wijziging van het verzoek en onder de bepaling dat bedragen moeten worden voldaan binnen twee dagen na beschikking, het volgende:
betaling van vakantiegeld van € 2.322,61 bruto vermeerderd met wettelijke rente daarover vanaf 3 november 2023 en met de wettelijke verhoging daarover,
wegens saldo verlof uren betaling van een bedrag van € 2.476,93 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 november 2023, en met de wettelijke verhoging daarover,
een transitievergoeding van € 13.319,03 bruto met wettelijke rente vanaf 3 november 2023,
schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 19.107,75 bruto met wettelijke rente vanaf 3 november 2023,
een billijke vergoeding van € 59.114,61 bruto met wettelijke rente vanaf 3 november 2023,
primair, verklaring voor recht dat [verweerder] geen rechten kan ontlenen aan het concurrentiebeding en relatiebeding, omdat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen/nalaten van [verweerder] ,
subsidiair, het concurrentiebeding en relatiebeding geheel dan wel gedeeltelijk te vernietigen, met – voor het geval de bedingen wel (gedeeltelijk) in stand blijven – vaststelling van een vergoeding van € 2.500,00 aan [verzoeker] voor iedere maand dat de bedingen gelden,
meer subsidiair,verklaring voor recht dat [verweerder] geen rechten kan ontlenen aan het concurrentiebeding en relatiebeding omdat [verweerder] geen belemmeringsverbod in de zin van de Waadi mag opwerpen,
verklaring voor recht dat [verweerder] geen rechten kan ontlenen aan het geheimhoudingsbeding, althans te bepalen dat [verzoeker] dit beding niet heeft geschonden, althans te bepalen dat de boete die [verzoeker] bij schending van het beding verschuldigd is aan [verweerder] te matigen,
het verstrekken van schriftelijke en deugdelijke bruto-netto specificaties aan [verzoeker] op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 10.000,00,
betaling van de daadwerkelijke proceskosten en de nakosten,
en dat de kantonrechter bij afwijzing de voorzieningen zal treffen die de rechtbank juist acht.
4.2.
Aan het verzoek heeft [verzoeker] ten grondslag gelegd dat het ontslag op staande voet onterecht is gegeven en dat er daarmee sprake is van een niet rechtsgeldige opzegging. [verzoeker] berust in de opzegging. Met een beroep op hetgeen is bepaald in artikel 7:681 BW maakt [verzoeker] aanspraak op een billijke vergoeding. Daarnaast maakt hij aanspraak op een transitievergoeding en overige vorderingen in verband met het einde van de arbeidsovereenkomst.
4.3.
[verweerder] heeft verweer gevoerd. Zij bepleit dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven. Zij vraagt om alle verzoeken van [verzoeker] af te wijzen, dan wel te matigen en om [verzoeker] te veroordelen
( a) tot betaling van een boete van € 15.000,00 voor schending van het geheimhoudingsbeding,
( b) tot betaling van een boete van € 30.000,00 voor overtreding van het concurrentie en relatiebeding,
(c) tot betaling van een bedrag van € 12.539,46 bruto wegens onregelmatige opzegging,
( d) veroordeling tot betaling van schadevergoeding van € 50.000,00,
(e) veroordeling tot betaling van de werkelijke proceskosten van € 15.000,00.
4.4.
[verzoeker] heeft verweer gevoerd tegen de tegenverzoeken van [verweerder] en hij concludeert tot afwijzing daarvan.
4.5.
Op de standpunten van partijen zal de kantonrechter hierna verder ingaan, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van de verzoeken.

5.De beoordeling

Ten aanzien van de verzoeken van [verzoeker]
Ontslag op staande voet
5.1.
Aangezien er in het onderhavige geval sprake is geweest van een gegeven ontslag op staande voet, dat wil zeggen een opzegging van de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang, is het noodzakelijk om te beoordelen of er sprake is geweest van een dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW die dit ontslag kan rechtvaardigen. Bij die beoordeling moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats in de beschouwing te worden betrokken de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de arbeidsovereenkomst, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben (Hoge Raad 12 februari 1999, NJ 1999, 643 Schrijvers/Van Essen).
5.2.
In de ontslagbrief van 3 november 2023 zijn door [verweerder] meerdere redenen opgesomd (zie hiervoor onder 3.8) die volgens haar hebben geleid tot het gegeven ontslag op staande voet. De kantonrechter zal die redenen hierna bespreken.
De ontslaggronden uit de ontslagbrief
5.3.
Onder de eerste bullit gaat het erom dat [verzoeker] herhaaldelijk heeft gehandeld in strijd met door de directie gegeven instructies/waarschuwingen. Onder de tweede bullit staat het verwijt dat [verzoeker] in gesprek is gegaan met een klant van [verweerder] omtrent dienstverband. Het staat wel vast dat [verzoeker] waarschuwingen om in gesprek te gaan met een klant, Mr. [naam 1] , heeft genegeerd. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft dat er weliswaar toe geleid dat er een verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan, maar is er geen sprake van een omstandigheid die een grondslag biedt voor een onverwijld en onmiddellijk gegeven ontslag. Dat oordeel wordt hierna nader toegelicht.
5.4.
Voor de beoordeling is van belang wat er feitelijk is gebeurd. In de weken voor het ontslag op staande voet heeft [verzoeker] een vacature gezien bij het bedrijf genaamd Mr. [naam 1] . [verzoeker] weet dat dit bedrijf een klant is van [verweerder] , maar de vacature spreekt hem aan. Hij zou graag bij Mr. [naam 1] willen werken. [verzoeker] brengt op 16 oktober 2023 in een overleg bij [verweerder] ter sprake dat hij belangstelling heeft voor die vacature. [verweerder] reageert daarop door tegen [verzoeker] te zeggen dat zij hem aan zijn concurrentie- en relatiebeding wil houden. Vanaf dat moment ontstaat er discussie tussen partijen over de wens van [verzoeker] om bij Mr. [naam 1] te willen werken. [verzoeker] neemt ondertussen op eigen houtje contact op met Mr. [naam 1] om te onderzoeken wat hij daar kan bereiken. Daar is [verweerder] niet blij mee en dat maakt zij volgens haar eigen zeggen ook kenbaar. Op 24 oktober is er nogmaals een gesprek tussen [verzoeker] en [verweerder] . [verweerder] probeert [verzoeker] tegemoet te komen. Zij doet aan [verzoeker] het voorstel om te onderzoeken of hij via detachering vanuit [verweerder] zou kunnen gaan werken bij Mr. [naam 1] . Partijen zijn het erover eens dat [verweerder] daarbij heeft gezegd dat [verzoeker] niet op eigen initiatief contact moest zoeken met Mr. [naam 1] . Die laatste aanwijzing heeft [verzoeker] genegeerd. Hij heeft daarover op de mondelinge behandeling verklaard dat hij toch contact heeft opgenomen met Mr. [naam 1] omdat hij graag de kant van Mr. [naam 1] wilde horen. Hij is toen op bezoek geweest op het kantoor van Mr. [naam 1] . Na die gebeurtenis heeft er op 30 oktober 2023 een gesprek plaats gevonden tussen [naam 2] , directielid van [verweerder] , en [verzoeker] over de ontstane situatie. Daarbij is [verzoeker] erop aangesproken dat hij ondanks de opmerking van [verweerder] om dat niet te doen, toch met Mr. [naam 1] in gesprek is gegaan. Voor de beoordeling van de dringende reden is voor de kantonrechter van belang dat over een mogelijk ontslag op staande voet bij die gelegenheid niet wordt gesproken. Wel heeft [naam 2] in dat gesprek aan [verzoeker] drie opties gegeven om over na te denken, zoals blijkt uit de geluidsopname van het gesprek die als productie 6 door [verweerder] is overgelegd. Daarbij merkt de kantonrechter op dat wordt voorbijgegaan aan het argument van [verzoeker] dat er ten aanzien van de geluidsopname sprake zou zijn van onrechtmatig verkregen bewijs. Het betreft hier namelijk een civiele procedure. Het bewijs mag worden ingebracht, maar de bewijskracht van dat bewijsmiddel is onderdeel van de beoordeling door de kantonrechter. Uit de opname van het gesprek blijkt dat aan [verzoeker] een aantal opties zijn voorgehouden. [verzoeker] erkent dat dit het geval was. Die opties zijn: (1) gewoon blijven werken bij [verweerder] , (2) zelf uit dienst gaan en elders solliciteren, of (3) via een detachering vanuit [verweerder] gaan werken bij Mr. [naam 1] . Aan [verzoeker] is de mogelijkheid geboden om over de opties na te denken. De kantonrechter komt daarom tot de conclusie dat een ontslag op staande voet, en daarmee het bestaan van een dringende reden, op dat moment niet aan de orde was. Volgens [verweerder] heeft [verzoeker] tussen het gesprek van 30 oktober 2023 en het gesprek van 2 november 2023 toch zelfstandig contact gelegd met Mr. [naam 1] . [verweerder] voert aan dat dit contact de spreekwoordelijke druppel was die de emmer deed overlopen. Het leidde er volgens haar toe dat in het gesprek van 2 november 2023 aan [verzoeker] ontslag op staande voet werd gegeven. De kantonrechter kan echter niet vaststellen dat [verzoeker] na het gesprek van 30 oktober 2023 nogmaals zelfstandig contact heeft gehad met Mr. [naam 1] . [verzoeker] heeft namelijk uitdrukkelijk betwist dat dit het geval is geweest en [verweerder] heeft niet concreet gemaakt welk contact er in die specifieke periode is geweest. De omstandigheid dat er op 30 oktober 2023 aan [verzoeker] nog drie opties zijn geboden om over na te denken en de omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat [verzoeker] tussen 30 oktober en 2 november contact heeft gehad met Mr. [naam 1] , leiden tot het oordeel dat er geen sprake was van een dringende reden voor ontslag op 2 november 2023.
5.5.
Voor zover [verweerder] bedoelt dat [verzoeker] door het voeren van gesprekken met Mr. [naam 1] het concurrentie- en relatiebeding heeft geschonden en dat dit eveneens een dringende reden voor het ontslag op staande voet oplevert, geldt hetzelfde als hiervoor is overwogen. In het gesprek van 30 oktober tussen [naam 2] en [verzoeker] is immers niet gesproken over de sanctie van een ontslag op staande voet, maar waren er voor [verzoeker] nog drie opties. Met die benadering van de situatie op 30 oktober 2023 valt niet te rijmen dat er op 2 november opeens een dringende reden bestond voor een onmiddellijk ontslag. Immers is niet komen vast te staan dat [verzoeker] in die tussenliggende tijd nogmaals contact heeft gehad met Mr. [naam 1] .
5.6.
[verweerder] heeft in de ontslagbrief onder de derde bullit als reden voor het ontslag aangevoerd dat [verzoeker] bedrijfsinformatie en bedrijfsontwikkelingen heeft gedeeld met de klant, namelijk met Mr. [naam 1] . Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verweerder] echter niet voldoende concreet gemaakt dat [verzoeker] daadwerkelijk gevoelige bedrijfsinformatie heeft gedeeld in zijn gesprekken met Mr. [naam 1] . Uit het enkele feit dat [verzoeker] met het andere bedrijf in gesprek is gegaan, volgt nog niet dat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Bovendien betwist [verzoeker] dat hij in strijd met het beding bedrijfsinformatie heeft gedeeld. Bij deze stand van zaken kan deze grond uit de ontslagbrief het gegeven ontslag op staande voet niet dragen.
5.7.
De vierde en vijfde bullit uit de ontslagbrief gaan over het verwijt van [verweerder] aan het adres van [verzoeker] dat hij zou hebben gezorgd voor opruiing binnen de organisatie en dat hij smaad en laster zou hebben verspreid over de directie van [verweerder] . [verweerder] heeft echter niet nader toegelicht op welke manier die onrust zou zijn ontstaan en hoe ernstig de bedoelde onrust of de smaad zou zijn geweest. Bij een gebrek aan onderbouwing kan dit argument het ontslag op staande voet niet rechtvaardigen.
5.8.
Ten slotte voert [verweerder] onder de laatste bullit aan dat [verzoeker] een redelijk verzoek tot detachering heeft afgewezen. Dit verwijt kan evenmin leiden tot een dringende reden voor ontslag. Ook ten aanzien van de beoordeling van dit argument is van belang dat [verzoeker] al op 24 oktober 2023 heeft geweigerd om de detachering bij ‘Creative CT’ (hierna; CT) te ondertekenen. Deze weigering zal weliswaar hebben bijgedragen aan de verstoring van de arbeidsverhouding, maar vormt geen dringende reden voor ontslag. Dat komt omdat [verweerder] na 24 oktober 2023 met [verzoeker] het gesprek over de detacheringen (zowel de detachering bij CT als de mogelijke detachering bij Mr. [naam 1] ) heeft voortgezet. Op 30 oktober is, zoals reeds eerder in deze beschikking is genoemd, aan [verzoeker] nog de kans geboden om na te denken over drie opties. Op dat moment was de weigering van [verzoeker] om te tekenen voor een detachering dus geen dringende reden voor ontslag en in de dagen daarna heeft zich geen omstandigheid voorgedaan die maakt dat dit wel zo moet worden gekwalificeerd.
Slotsom: geen dringende reden
5.9.
De slotsom van het voorgaande is dat er geen dringende reden bestaat en dat het ontslag op staande voet daarom niet terecht is gegeven. Dat neemt overigens niet weg dat [verzoeker] met zijn handelwijze (het gesprek aangaan met het andere bedrijf terwijl [verweerder] heeft gevraagd om dat niet te doen) wel zelf heeft bijgedragen aan een verstoring van de arbeidsverhouding met [verweerder] . Wat dat betreft kan niet worden gezegd dat [verzoeker] geen enkele blaam treft. In deze procedure ligt echter de beoordeling van het ontslag op staande voet voor, omdat [verweerder] in de ontstane situatie heeft gekozen voor dit verstrekkende middel. Het feit dat dit ontslag niet rechtsgeldig is gegeven, heeft gevolgen voor de verzoeken die door [verzoeker] zijn gedaan. Dat houdt verband met hetgeen is bepaald in artikel 7:681 BW. De kantonrechter gaat hierna in op de verzoeken die door [verzoeker] zijn gedaan.
Vakantiegeld en saldo verlof uren
5.10.
Volgens [verzoeker] heeft hij na het einde van de arbeidsovereenkomst nog recht op betaling van vakantiegeld en uitbetaling van openstaande verlofuren. [verweerder] erkent dat dit het geval is. Zij heeft een pro forma loonstrook gemaakt en overgelegd (productie 13) waarop de nog verschuldigde bedragen zijn opgenomen. Het gaat volgens [verweerder] om een bedrag van € 2.575,61 bruto voor vakantietoeslag en € 1.233,50 bruto voor de nabetaling van verlofuren. Dat betreft tezamen een bedrag van € 3.809,11 bruto. Hoewel [verzoeker] in zijn verzoekschrift aanspraak maakt op een hoger bedrag (een totaalbedrag van € 4.799,54 bruto), heeft hij geen nader verweer gevoerd tegen de ingebrachte loonstrook van [verweerder] . De kantonrechter zal daarom uitgaan van de bedragen op de loonstrook van [verweerder] en die bedragen worden toegewezen.
5.11.
Er is sprake van vertraging in de betaling van de hiervoor genoemde loonbestanddelen. In verband daarmee is de verzochte wettelijke rente toewijsbaar vanaf 3 november 2023. In de vertraging ziet de kantonrechter ook aanleiding om de wettelijke verhoging toe te wijzen tot een percentage van 25. Dat is een bedrag van € 952,28 bruto.
Transitievergoeding
5.12.
[verzoeker] heeft in verband met het beëindigen van de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever aanspraak gemaakt op de betaling van een transitievergoeding. Volgens [verzoeker] gaat het om een bedrag van € 13.319,03 bruto. Daarbij gaat [verzoeker] uit van de einddatum van het dienstverband, in het geval dat op 2 november 2023 rechtsgeldig zou zijn opgezegd met een opzegtermijn van twee maanden. Het dienstverband zou dan zijn geëindigd met ingang van 1 februari 2024. De kantonrechter wijst het verzochte bedrag toe, gelet op hetgeen is bepaald in het arrest van de Hoge Raad van 17 juli 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1286). In dat arrest is namelijk bepaald dat bij onregelmatige opzegging van een arbeidsovereenkomst door de werkgever, het recht op en de hoogte van de wettelijke transitievergoeding moeten worden bepaald aan de hand van het tijdstip waarop die arbeidsovereenkomst zou zijn geëindigd als de werkgever deze regelmatig zou hebben opgezegd. Volgens artikel 7:686a lid 1 BW is de wettelijke rente over de transitievergoeding verschuldigd vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Dat betekent dat de wettelijke rente over de transitievergoeding in dit geval toewijsbaar is vanaf 3 december 2023.
Schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging
5.13.
[verzoeker] maakt aanspraak op schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging op grond van artikel 7:672 lid 11 BW. Dat betreft in dit geval het bedrag van het loon (inclusief vakantietoeslag) over de periode van 3 november 2023 tot 1 februari 2024. Dat is volgens [verzoeker] een bedrag van € 19.107,75 bruto. De hoogte van dit bedrag is door [verweerder] niet weersproken. Op grond van de wet is het genoemde bedrag toewijsbaar. Over dit bedrag is tevens de wettelijke rente toewijsbaar vanaf 3 november 2023.
Billijke vergoeding
5.14.
Op grond van artikel 7:681 lid 1 BW maakt [verzoeker] aanspraak op een billijke vergoeding. In dit geval heeft [verweerder] aan [verzoeker] een ontslag op staande voet gegeven. Zoals hiervoor al is overwogen bestond er echter geen dringende reden voor een dergelijk ontslag. Dat maakt dat er een grond bestaat voor een billijke vergoeding. Bij de bepaling van de hoogte van die vergoeding houdt de kantonrechter er rekening mee dat [verzoeker] in verband met het onregelmatige ontslag de hiervoor genoemde vergoedingen ontvangt, zoals de transitievergoeding en de schadevergoeding bij onregelmatige opzegging. Een vergoeding voor de gevolgen van het ontslag ligt in die vergoedingen besloten. Bovendien heeft [verzoeker] al na een paar maanden ander werk gevonden. De gevolgen van het ontslag zijn wat dat betreft beperkt gebleven. De hoogte van de billijke vergoeding hangt samen met de mate van verwijtbaarheid aan de kant van de werkgever. De kantonrechter is van oordeel dat de verwijtbaarheid van [verweerder] in dit geval beperkt is. [verzoeker] heeft namelijk zelf een aandeel gehad in de verstoorde verhouding die in de periode eind oktober 2023/ begin november 2023 tussen partijen is ontstaan. Weliswaar paste bij de ontstane situatie geen ontslag op staande voet (zoals hiervoor al is geoordeeld), maar een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een verstoorde arbeidsverhouding zou waarschijnlijk wel passend zijn geweest daarbij. Een verzoek daartoe zou hoogst waarschijnlijk zijn toegewezen. Het dienstverband zou dan mogelijk per 1 maart 2024 zijn geëindigd. De kantonrechter zal, gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 6.000,00 bruto. Over het bedrag van de billijke vergoeding is de wettelijke rente niet eerder door [verweerder] verschuldigd dan nadat zij met de betaling daarvan in verzuim verkeert. Dit laatste is het geval als betaling niet binnen twee weken na de datum van deze beschikking plaatsvindt.
Het concurrentie- en relatiebeding
5.15.
[verzoeker] heeft verzoeken (primair, subsidiair en meer subsidiair) ingesteld met de strekking dat het concurrentie- en relatiebeding uit de arbeidsovereenkomst met [verweerder] ten aanzien van hem geen werking heeft. De kantonrechter wijst die verzoeken af. [verzoeker] heeft namelijk niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre hij hinder ondervindt van de bedingen. Hij heeft daarom onvoldoende belang bij de ingestelde verzoeken.
Het geheimhoudingsbeding
5.16.
Ten aanzien van het geheimhoudingsbeding is de kantonrechter van oordeel dat dit beding geldig is. Partijen zijn dit beding immers overeengekomen. De kantonrechter ziet geen grond voor het verzoek van [verzoeker] om voor recht te verklaren dat [verweerder] daaraan geen rechten zou mogen ontlenen. Het mindere is wel toewijsbaar, namelijk een verklaring voor recht dat [verzoeker] nu geen boete op grond van dit beding verschuldigd is. Er is wat dat betreft niet voldoende concreet gesteld en evenmin gebleken dat [verzoeker] in de gesprekken met Mr. [naam 1] dit beding heeft geschonden.
Specificaties
5.17.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verzoeker] geen belang bij zijn vordering tot afgifte van bruto/netto specificaties op straffe van een dwangsom. Er is immers niet gebleken dat [verweerder] weigerachtig is om deze specificaties te verstrekken.
Vergoeding van de werkelijke proceskosten?
5.18.
[verzoeker] heeft verzocht om [verweerder] te veroordelen tot betaling van de werkelijke proceskosten. Dat verzoek zou alleen voor toewijzing in aanmerking komen als er sprake zou zijn van misbruik van procesrecht. Daarvan is echter in deze procedure niet gebleken. Dit verzoek van [verzoeker] wordt daarom afgewezen. Aan het slot van deze beschikking zal de kantonrechter oordelen over de proceskosten van partijen met betrekking tot deze procedure.
Ten aanzien van de tegenverzoeken van [verweerder]
Boetes in verband met schending van bedingen uit de arbeidsovereenkomst
5.19.
Zoals hiervoor onder 5.16 al is overwogen is niet voldoende concreet gebleken dat [verzoeker] in de gesprekken met Mr. [naam 1] het geheimhoudingsbeding uit de arbeidsovereenkomst heeft geschonden. Hetzelfde geldt voor het concurrentie- en relatiebeding. Ook ten aanzien van die bedingen is niet concreet gebleken dat [verzoeker] die bedingen heeft overtreden door zijn gesprekken met Mr. [naam 1] . De verzoeken van [verweerder] om veroordeling van [verzoeker] tot betaling van boetebedragen worden daarom afgewezen.
Schadevergoeding?
5.20.
[verweerder] heeft verzocht om veroordeling van [verzoeker] tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en vergoeding van schade die [verweerder] door het handelen van [verzoeker] zou hebben geleden. Beide verzoeken zijn niet toewijsbaar.
5.21.
Voor de vergoeding wegens onregelmatige opzegging (volgens artikel 7:677 BW) is er geen grond in dit geval. In deze beschikking is eerder immers al geoordeeld dat er op 2 november 2023 geen dringende reden bestond voor het gegeven ontslag.
5.22.
Verder heeft [verweerder] gesteld dat zij een deal met Mr. [naam 1] is misgelopen als gevolg van het handelen van [verzoeker] . Zij wil dat [verzoeker] het daarmee gemoeide bedrag als schadevergoeding aan haar zal voldoen. Er is door [verweerder] echter onvoldoende gesteld ten aanzien van het causaal verband tussen het handelen van [verzoeker] en de gestelde schade van € 50.000,00. De kantonrechter wijst het verzoek daarom af.
Advocaatkosten
5.23.
Evenals [verzoeker] heeft ook [verweerder] verzocht om vergoeding van de volledige advocaatkosten. Dat verzoek moet worden afgewezen, aangezien daar geen grond voor is.
Hierna zal de kantonrechter oordelen over de gebruikelijke kosten van de procedure.
Ten aanzien van de verzoeken van [verzoeker] en de tegenverzoeken van [verweerder]
De proceskosten
5.24.
[verweerder] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [verzoeker] worden begroot op:
- griffierecht
693,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.642,00
5.25.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter,
Op het verzoek van [verzoeker],
6.1.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te voldoen:
een bedrag van € 3.809,11 bruto wegens vakantietoeslag en nabetaling verlofuren, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 november 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
een bedrag van € 952,28 bruto wegens wettelijke verhoging, met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van deze beslissing;
een transitievergoeding van € 13.319,03 bruto, met de wettelijke rente daarover vanaf 3 december 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
wegens schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging een bedrag van € 19.107,75 bruto, met de wettelijke rente daarover vanaf 3 november 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
en billijke vergoeding van € 6.000,00 bruto te voldoen binnen twee weken na de datum van deze beschikking, bij gebreke waarvan na het verstrijken van die termijn de wettelijke rente verschuldigd is;
6.2.
verklaart voor recht dat [verzoeker] naar aanleiding van de gebeurtenissen in oktober/november 2023 geen boete op grond van het geheimhoudingsbeding verschuldigd is;
6.3.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
Op het tegenverzoek van [verweerder],
6.4.
wijst de verzoeken van [verweerder] af;
Op het verzoek en het tegenverzoek,
6.5.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten van € 1.642,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verweerder] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.6.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.7.
verklaart deze beschikking ten aanzien van de veroordelingen hiervoor onder 6.1, 6.5 en 6.6. uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2024. (ap)