14.2.De rechtbank volstaat hier met deze constateringen. De rechtbank gaat verder niet in op deze aspecten.
15. Het bestreden besluit betreft een omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo. De rechtbank stelt vast dat [eisers 1] en [eisers 2] enkel de vergunde activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ bestrijden; de vergunde activiteit ‘bouwen’ is door hen niet bestreden. De rechtbank zal daarom niet beoordelen of de weigeringsgronden voor de activiteit ‘bouwen’, neergelegd in artikel 2.10, eerste lid, onder a, b en d, van de Wabo, aan de orde zijn.
16. Uit de beroepsgronden van [eisers 2] , onder het kopje ‘Werkzaamheden binnen de bestemming Agrarisch’ (pagina 2 en bovenaan pagina 3), kan worden afgeleid dat [eisers 2] betoogt dat er tevens een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo is vereist en dat deze ten onrechte niet is verleend.
17. De beroepsgronden zien dus op het ontbreken van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo en op de verleende omgevings-vergunning voor de activiteit ‘afwijken’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
De rechtbank zal deze twee omgevingsvergunningen hierna beoordelen.
Is een omgevingsvergunning ex artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo vereist?
18. In artikel 19.4.1, aanhef en onder c, van de planregels staat dat het verboden is op of in de gronden met de bestemming “Waterstaat - Waterkering” zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: het ontgronden, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden.
Voor gronden met de bestemming “Waterstaat - Waterstaatkundige functie” is een soortgelijk verbod opgenomen in artikel 20.4.1, aanhef en onder c, van de planregels.
Dit betekent dat een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo is vereist als de gronden met de hiervoor genoemde dubbelbestemmingen worden ontgrond en/of afgegraven en/of geëgaliseerd en/of opgehoogd.
19. Het college heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld dat de aanvraag niet ziet op dergelijke grondwerkzaamheden. Uit de aanvraag blijkt verder dat er grastegels worden neergelegd op gronden met voornoemde dubbelbestemmingen, zonder bijkomende werkzaamheden zoals egaliseren en/of ophogen. Voor het enkel neerleggen van de grastegels is geen omgevingsvergunning vereist. Gelet hierop en gelet op het feit dat er geen onlosmakelijke samenhang als bedoeld in artikel 2.7 van de Wabo is tussen eventuele grondwerkzaamheden en het aanleggen van het terras/toegangsweg c.q. het neerleggen van de grastegels, was er voor hem ook geen aanleiding om [derde belanghebbende] in de gelegenheid te stellen zijn aanvraag aan te vullen voor een omgevingsvergunning ex artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo, aldus het college.
Verder heeft het college ter zitting meegedeeld dat ondertussen is gebleken dat er toch grondwerkzaamheden zijn uitgevoerd. Welke grondwerkzaamheden dit precies zijn, is het college niet duidelijk. Als blijkt dat dit grondwerkzaamheden zijn waarvoor een omgevingsvergunning nodig is, zal [derde belanghebbende] deze alsnog moeten aanvragen. Dit aanvragen kan los van de reeds verleende omgevingsvergunning.
20. De rechtbank onderschrijft deze standpunten van het college.