2.2.De korpschef heeft geconcludeerd dat het gedrag van verzoeker excessief, onprofessioneel en escalerend is geweest en haaks staat op de kernwaarden waaraan een beveiliger bij zijn beroepsuitoefening dient te voldoen. Dit maakt verzoeker volgens de korpschef niet langer betrouwbaar om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak hoog te houden. Daarom heeft de korpschef besloten de toestemming in te trekken dan wel te weigeren op grond van artikel 7, vierde dan wel vijfde lid, van de Wpbr in samenhang met paragraaf 3.3., onder b (Ad b) van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Bpbr).
Relevante wet- en regelgeving
3. De relevante bepalingen van de Wpbr en de Bpbr zijn opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af vanwege het ontbreken van spoedeisend belang. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt.
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter dient daarom eerst de vraag te beantwoorden of verzoeker spoedeisend belang heeft bij de schorsing van het bestreden besluit. Concreet betekent dit dat van verzoeker niet gevergd kan worden dat hij de beslissing op het bezwaarschrift afwacht.
6. Verzoeker heeft aangevoerd dat het spoedeisend belang erin is gelegen dat verzoeker zonder inkomsten zal zitten en dit mogelijk kan leiden tot een faillissement.
7. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdelingvormt een financieel belang in de regel op zichzelf onvoldoende reden om een voorlopige voorziening te treffen. Dit kan anders zijn, indien aannemelijk is dat verzoeker zal komen te verkeren in een financiële noodsituatie. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake zal zijn. Hoewel de voorzieningenrechter wil aannemen dat verzoeker door de bestreden besluiten geen inkomen (meer) kan genereren, is niet gebleken dat dit leidt tot een financiële noodsituatie. Verzoeker heeft geen stukken overgelegd waaruit dit blijkt. De voorzieningenrechter neemt daarnaast ook in aanmerking dat de korpschef op de zitting heeft aangegeven dat hij uiterlijk medio september de beslissingen op bezwaar verwacht. De voorzieningenrechter komt daarmee tot het oordeel dat er geen sprake is van een spoedeisend belang dat rechtvaardigt dat in afwachting van de beslissing op bezwaar een voorlopige voorziening wordt getroffen.
9. De voorzieningenrechter ziet wel aanleiding het volgende nog te overwegen.
10. De korpschef heeft geconcludeerd dat het gedrag van verzoeker excessief, onprofessioneel en escalerend is geweest en haaks staat op de kernwaarden waaraan een beveiliger bij zijn beroepsuitoefening dient te voldoen. Verzoeker heeft naar de mening van de korpschef disproportioneel geweld gebruikt. Op grond van artikel 7, vierde dan wel vijfde lid, van de Wpbr in samenhang met paragraaf 3.3., onder b (Ad b) van de Bpbr heeft de korpschef daarom besloten de toestemming te weigeren dan wel in te trekken.
Daarbij geldt voor artikel 7, vijfde lid van de Wpbr dat de intrekking van een toestemming een bevoegdheid is van de korpschef wat onder meer betekent dat het gebruik maken daarvan geschikt, noodzakelijk en evenwichtig moet zijn (het evenredigheidsbeginsel).
11. Verzoeker heeft op de zitting een toelichting gegeven op wat er precies bij het incident is gebeurd en onder meer verteld dat het slachtoffer bekend staat als iemand die vaker agressie heeft getoond in horecagelegenheden in de omgeving en MMA-vechter is. Ook heeft verzoeker erop gewezen dat hij al ruim 12 jaar als beveiliger werkt en er niet eerder (soortgelijke) incidenten hebben plaatsgevonden. Daarnaast heeft verzoeker aangegeven dat de beslissingen van de korpschef voor hem ingrijpend zijn, omdat het gevolg daarvan is dat hij mogelijk langere tijd niet als beveiliger kan werken.
12. Mede nu uit de bestreden besluiten niet blijkt hoe de korpschef heeft getoetst aan de evenredigheid, en of en hoe de korpschef heeft gewogen of een weigering en intrekking van de toestemming gelet op alle omstandigheden de juiste reactie is, ligt het naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de rede dat de korpschef bij de beslissingen op bezwaar opnieuw beoordeelt of de gebruikte kwalificatie van handelen van verzoeker juist is en of de bestreden besluiten evenredig zijn. De voorzieningenrechter wijst in dit kader ook op de uitspraken van de Afdeling van 23 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:564) en 8 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1794). 13. Tot slot wijst de voorzieningenrechter er nog op dat de korpschef naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening de camerabeelden en de processen-verbaal heeft overgelegd. Daarmee is aan de formele bezwaren grotendeels tegemoetgekomen.