ECLI:NL:RBOVE:2024:3965

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
ak_24_2311
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning faillissementsuitkering en geschil over provisievergoeding in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen de hoogte van zijn faillissementsuitkering beoordeeld. Eiser, die als accountmanager werkzaam was bij [bedrijf 1] B.V., heeft op 1 februari 2022 faillissement aangevraagd voor zijn werkgever. Na het faillissement heeft hij een uitkering wegens betalingsonmacht aangevraagd bij het UWV, waarbij hij ook om vergoeding van zijn provisie heeft verzocht. Het UWV heeft de uitkering toegekend, maar de vergoeding van de provisie geweigerd, omdat deze betrekking had op een periode die buiten de maximaal vergoede termijn viel. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 9 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de provisie een onderdeel van het loon is, maar dat alleen de provisie die is opgebouwd in de periode van 2 juni 2023 tot en met 31 augustus 2023 voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de vergoeding van de provisie heeft geweigerd, omdat de opgebouwde provisie voor de relevante periode niet kan worden overgenomen. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij recht heeft op de vergoeding van de provisie, en het beroep wordt ongegrond verklaard. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2311

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV,
gemachtigde: mr. C. Lubberts.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van zijn uitkering wegens betalingsonmacht (faillissementsuitkering).
1.2
In het besluit van 23 oktober 2023 heeft het UWV eiser een faillissementsuitkering toegekend. Het UWV heeft echter geweigerd de provisie te vergoeden.
1.3
Met het bestreden besluit van 19 februari 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven. Eiser heeft tegen beroep ingesteld.
1.4
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van het UWV deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Eiser was als accountmanager werkzaam bij [bedrijf 1] B.V.. Op 1 februari 2022 heeft de rechtbank Overijssel [bedrijf 1] B.V. in staat van faillissement verklaard.
2.2
Eiser heeft op 10 februari 2022 bij het UWV een uitkering wegens betalingsonmacht van [bedrijf 1] B.V. aangevraagd. Daarbij heeft eiser het UWV verzocht om met toepassing van Hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW) de loonbetalingsverplichtingen van [bedrijf 1] B.V. over te nemen, alsmede de onkostenvergoeding voor de maanden november 2021 en december 2021, de provisie, het vakantiegeld, de vakantiedagen en de atv/adv-uren.
2.3
In het besluit van 18 mei 2022 heeft het UWV eiser een faillissementsuitkering toegekend. Eisers brutoloon, de onkostenvergoeding, de vakantietoeslag, de vakantiedagen en de pensioenpremie heeft het UWV over te onderscheiden perioden vergoed. De provisie over heeft het UWV niet vergoed. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het UWV heeft het bezwaar in het besluit van 6 oktober 2022 gegrond verklaard en eisers provisie over het jaar 2021 vergoed.
2.4
Op 17 maart 2022 is eiser als accountmanager in dienst getreden bij [bedrijf 2] B.V. (ex-werkgever). Er is onder meer een provisieregeling overeengekomen. Eisers dienstverband is op zijn verzoek op 31 augustus 2023 beëindigd. Ex-werkgever is op
5 september 2023 failliet verklaard.
2.5
Eiser heeft op 18 september 2023 bij het UWV een uitkering wegens betalingsonmacht van ex-werkgever aangevraagd. Eiser heeft het UWV verzocht de loonbetalingsverplichtingen van ex-werkgever over te nemen en ook de atv-dagen, de telefoonvergoeding, het vakantiegeld, de vakantiedagen, de pensioenpremie en de provisie.
2.6
Vervolgens heeft het UWV de besluiten genomen zoals hiervoor in de inleiding is weergegeven.

Standpunten van partijen

3.1
Het UWV heeft aan eiser een faillissementsuitkering toegekend. Het UWV heeft geweigerd de gevraagde vergoeding van de provisie toe te kennen, omdat dit loon betreft dat betrekking heeft op de periode 1 mei 2022 tot en met 30 april 2023. Dit valt buiten de periode van maximaal 13 weken tot het einde van het dienstverband (2 juni 2023 tot en met 31 augustus 2023). Het UWV heeft er op gewezen dat de betaling van de provisie alleen kan worden overgenomen als de opgebouwde provisie is toe te rekenen aan deze perioden. Volgens het UWV is daarbij het tijdstip van uitbetaling van de provisie niet van belang.
3.2
Eiser stelt zich op het standpunt dat uit de overeenkomst provisieregeling volgt dat de provisie die in de periode 1 mei 2022 tot en met 30 april 2023 is opgebouwd, op 10 juli 2023 wordt uitbetaald. Aangezien 10 juli 2023 valt in de periode van 2 juni 2023 tot en met 31 augustus 2023 had het UWV de provisie wel degelijk moeten vergoeden. Eiser heeft er daarnaast op gewezen dat het UWV bij het faillissement van [bedrijf 1] B.V. wel de provisie over het hele jaar 2021 heeft vergoed. Bovendien is er in de periode van 2 juni 2023 tot en met 31 augustus 2023 ook omzet geweest waarover eiser geen provisie heeft ontvangen.
3.3
Het UWV heeft zich in het verweerschrift en op de zitting subsidiair op het standpunt gesteld dat artikel 63, derde lid, van de WW zich verzet tegen vergoeding van de provisie, omdat het eiser bij de totstandkoming van de dienstbetrekking redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat in verband met een toestand als bedoeld in artikel 61, geen of slechts ten dele betaling zou plaatsvinden van provisie. Eiser heeft zich op de zitting gemotiveerd tegen dit standpunt gekeerd.

Beoordeling door de rechtbank

4.1
Partijen zijn het er over eens dat de provisie een bestanddeel is van het loon dat valt onder het bereik van onderdeel a van artikel 64 van de WW. Verder is niet in geschil dat de termijn van 13 weken als bedoeld in artikel 64, aanhef en onder a, van de WW de periode van 2 juni 2023 tot en met 31 augustus 2023 beslaat. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de provisie die eiser met ex-werkgever had afgesproken ook vergoed had moeten worden.
4.2
Op grond van artikel 64, aanhef en onder a, van de WW – voor zover hier van belang – omvat het recht op uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW het loon over ten hoogste 13 weken, onmiddellijk voorafgaande aan de dag van opzegging van de dienstbetrekking. Artikel 67, aanhef en onder a, van de WW bepaalt dat voor de toepassing van hoofdstuk IV van de WW onder loon wordt verstaan al hetgeen de werkgever in verband met de dienstbetrekking aan de werknemer rechtens verschuldigd is met uitzondering van vakantiegeld en vakantiebijslag.
4.3
Eiser is met ex-werkgever een provisieregeling overeengekomen. De overeenkomst van de provisieregeling heeft eiser bij zijn aanvraag ingeleverd. De provisie houdt – kort gezegd – in dat eiser over de periode van 1 mei tot en met 30 april over de door klanten betaalde omzet recht heeft op 1,5% provisie. De provisie wordt jaarlijks op 10 juli uitbetaald. Er is geen provisiegarantie overeengekomen.
4.4
Op grond van het bepaalde in artikel 64, aanhef en onder a, van de WW kan alleen de provisie die is opgebouwd in de periode van 2 juni 2023 tot en met 31 augustus 2023 voor overneming in aanmerking komen. De vóór die periode opgebouwde provisie valt buiten die periode en komt dus niet voor overneming in aanmerking. Het moment waarop de betreffende vergoeding feitelijk aan eiser zou worden uitbetaald, 10 juli 2023, is daarbij niet van belang [1] . Het UWV heeft de betaling van de over de periode van 1 mei 2022 tot en met 30 april 2023 opgebouwde provisie dan ook terecht niet overgenomen.
4.5
Voor zover eiser met zijn betoog dat het UWV in het verleden na het faillissement van [bedrijf 1] B.V. onder dezelfde omstandigheden de betaling van de provisie wél heeft overgenomen, beoogt een beroep te doen op het vertrouwensbeginsel, overweegt de rechtbank dat dit niet slaagt. Aan een door een bestuursorgaan in het verleden bij de besluitvorming gemaakte fout kan niet een rechtens te honoreren vertrouwen worden ontleend dat in de toekomst daarin wordt volhard. Dat betekent dat eiser er door het UWV gemaakte fout in het verleden, niet zomaar vanuit kon gaan dat het UWV ook nu de betaling van de provisie zou overnemen.
4.6
Voor zover eiser met zijn aanvraag heeft beoogd het UWV óók de provisie opgebouwd in de periode van 2 juni 2023 tot en met 31 augustus 2023 te laten overnemen, overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft een aanvraag ingediend en het ligt in beginsel op zijn weg om aannemelijk te maken dat hij recht heeft op overneming van de provisie over voornoemde periode. Eiser is hier met de gegevens die hij heeft overgelegd niet in geslaagd. De provisieregeling is gebaseerd op de door klanten betaalde omzet en die is met de financiële gegevens die eiser heeft overgelegd niet dan wel onvoldoende controleerbaar en verifieerbaar. Dat betekent dat uit deze gegevens geen onderbouwing van de aanspraak van eiser op provisie kan worden afgeleid. Op de zitting is eiser er niet alsnog in geslaagd inzicht te geven in de hoogte van de aanspraak die eiser zou hebben op de provisie.
4.7
Gelet op wat is overwogen onder 4.1 tot en met 4.6 heeft het UWV terecht en op goede gronden geweigerd om de provisie te vergoeden. De rechtbank komt daarom niet toe aan een beoordeling van de vraag of artikel 63, derde lid, van de WW zich verzet tegen het vergoeden van de provisie.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eikelenboom, rechter, in aanwezigheid van
A. van den Ham, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 augustus 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY7025