ECLI:NL:RBOVE:2024:3920

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
AK_23_2408
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering voor de Wet langdurige zorg (Wlz) van eiseres met een duurzame band met Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel geoordeeld over de verzekeringsstatus van eiseres voor de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiseres, die sinds 12 november 2019 in Nederland verblijft voor haar PhD aan de Universiteit Twente, was het niet eens met de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) dat zij als ingezetene van Nederland werd aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres een duurzame band van persoonlijke aard heeft met Nederland, aangezien zij meer dan drie jaar in Nederland verblijft. De SVB had eerder besloten dat eiseres op 25 april 2022 verzekerd was voor de Wlz, omdat zij op dat moment in Nederland werkte. De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit II van de SVB ongegrond verklaard, wat betekent dat de SVB's beslissing om eiseres als verzekerd aan te merken, in stand blijft. De rechtbank heeft ook bepaald dat de SVB het griffierecht aan eiseres moet vergoeden, maar er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2408

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres,

en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB),

gemachtigde: mr. drs. N. Diamant.

Inleiding

1.1
Bij besluit van 11 augustus 2023 (het primaire besluit) heeft de SVB eiseres meegedeeld dat zij sinds 25 april 2022 wordt aangemerkt als ingezetene.
1.2
Met het besluit van 1 november 2023 (het bestreden besluit I) op het bezwaar van eiseres is de SVB bij dat besluit gebleven.
1.3
Bij besluit van 15 maart 2024 (het bestreden besluit II) heeft de SVB opnieuw op het bezwaar beslist. Hierin heeft de SVB onder intrekking van het besluit van 1 november 2023 besloten dat eiseres op 25 april 2022 verzekerd was voor de Wet langdurige zorg (Wlz), omdat zij op deze datum in Nederland werkte, van 26 april 2022 tot en met 7 december 2022 niet verzekerd was voor de Wlz, omdat zij nog geen ingezetene was van Nederland en vanaf 8 december 2022 verzekerd is voor de Wlz, omdat zij ingezetene is van Nederland.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de SVB deelgenomen. Eiseres is niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Eiseres verblijft sinds 12 november 2019 in Nederland voor haar PhD in Geospatial Sciences aan de Universiteit Twente op basis van een beurs (NRF-Nuffic Doctoral Scholarship) vanuit Zuid Afrika. Eiseres zou tot 11 november 2023 onderzoek doen, maar dit is verlengd tot augustus 2024. De beurs van eiseres is inmiddels geëindigd. Eiseres heeft vanaf 10 november 2019 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (vier jaar) met een beperking voor onderzoeker in de zin van de Richtlijn 2016/801.
2.2
Op 23 maart 2023 heeft eiseres de SVB verzocht haar verzekering op grond van de Wlz te onderzoeken. Na onderzoek heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld in de Inleiding.

Wettelijk kader

3.1
Volgens artikel 2.1.1, eerste lid, van de Wlz is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet:
a. degene die ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
3.2
Ingevolge artikel 1.2.1 van de Wlz is ingezetene in de zin van die wet degene die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 1.2.2, eerste lid, van de Wlz naar de omstandigheden beoordeeld.
3.3
In artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de arbeidsovereenkomst de overeenkomst is waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
3.4
Op grond van artikel 2.1.3 van de Wlz stelt de SVB ambtshalve en, desgevraagd, op aanvraag vast of een natuurlijke persoon voldoet aan de bij of krachtens de artikelen 2.1.1 of 2.1.2 vastgestelde voorwaarden voor het verzekerd zijn ingevolge die wet.

Beoordeling door de rechtbank

Nieuw besluit op het bezwaar
4.1
De rechtbank stelt vast dat de SVB in beroep het bestreden besluit I heeft ingetrokken. Met het bestreden besluit II is niet geheel tegemoet gekomen aan het beroep tegen het bestreden besluit I. Het beroep is daarom op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht tegen het bestreden besluit II.
4.2
Omdat gesteld noch gebleken is dat eiseres nog procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I, moet het beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk worden verklaard.
Beoordeling
5. Tussen partijen is in geschil of eiseres op 25 april 2022 en met ingang van 8 december 2022 op grond van ingezetenschap verzekerd is voor de Wlz.
Ten aanzien van 25 april 2022
5.1
Uit de gedingstukken blijkt dat eiseres van 15 april 2022 tot en met 25 april 2022 heeft gewerkt via Recruit a student personeelsdiensten B.V.
5.2
De SVB stelt zich op het standpunt dat eiseres op 25 april 2022 verzekerd was op grond van werken in Nederland. Vóór 25 april 2022 werkte zij ook, maar deze periode ligt buiten de reikwijdte van de beslissing op bezwaar, gelet op de inhoud van het primaire besluit, dat ziet op de periode met ingang van 25 april 2022.
5.3
Eiseres heeft niet bestreden dat zij op 25 april 2022 werkzaamheden heeft verricht.
Gelet op het bepaalde in artikel 2.1.1, eerste lid, aanhef en onder b., van de Wlz was eiseres daarom op 25 april 2022 verzekerd overeenkomstig de bepalingen van de Wlz.
Ten aanzien van de periode met ingang van 8 december 2022
5.4
Volgens vaste rechtspraak komt het er, bij de beoordeling of iemand ingezetene is, op aan of er sprake is van omstandigheden die van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. [1]
5.5
De SVB voert ten aanzien hiervan beleid. Uit Beleidsregels SB1022, SB1023 en SB1027 volgt – voor zover van belang – dat de SVB bij verblijf van drie jaar in Nederland zonder meer ingezetenschap aanneemt.
5.6
De SVB stelt zich op het standpunt dat eiseres, gezien de duur van haar verblijf, in Nederland vanaf 8 december 2022 moet worden beschouwd als ingezetene. Op 8 december 2022 verbleef zij drie jaar in Nederland. De periode van verblijf in Nederland heeft dan zo
lang geduurd, dat eiseres een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft gekregen.
5.7
In bezwaar heeft eiseres door middel van een formulier verklaard dat zij in Nederland verblijft tot 11 november 2023 in verband met studie, een beurs heeft van haar land, na haar studie niet in Nederland zal blijven, in een studentenwoning verblijft voor de duur van haar studie, een woning in Zuid-Afrika heeft, waarin nu iemand anders verblijft, acht weken per jaar in Zuid-Afrika verblijft en in Zuid-Afrika nog een auto heeft.
Uit telefoonnotities van 27 oktober 2023 blijkt dat eiseres verder heeft verklaard, dat haar PhD onderzoekswerkzaamheden worden verlengd tot midden augustus 2024. Eiseres heeft de woning in Zuid-Afrika nog, maar deze heeft zij verhuurd tot september 2024. Als ze de kans heeft gaat ze naar Zuid-Afrika om haar woning te verkopen. Ze ontvangt alleen een Scholarship van Nuffic. Haar intentie is om na de PhD in Nederland te blijven mits ze in Nederland werk kan vinden.
5.8
Naast de omstandigheden, zoals vermeld in 5.7, moet worden vastgesteld dat eiseres op
8 december 2022 al drie jaren in Nederland verbleef. De SVB moet worden gevolgd in zijn standpunt dat door de duur van haar verblijf in het geval van eiseres vanaf 8 december 2022 sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard tussen haar en Nederland. Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd, die op dit punt tot een andere conclusie zouden moeten leiden.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank concludeert dat eiseres op 25 april 2022 en vanaf 8 december 2022 verzekerd was op grond van de Wlz, omdat zij als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt.
7. Het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit II van 15 maart 2024 is ongegrond. Dit betekent dat het besluit van 15 maart 2024 in stand blijft.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, aangezien niet is gebleken dat eiseres proceskosten heeft moeten maken. Omdat de SVB tijdens de beroepsprocedure een nieuw besluit op het bezwaar heeft genomen, ziet de rechtbank wel aanleiding te bepalen dat de SVB aan eiseres het griffierecht dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- draagt de SVB op aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, in aanwezigheid van W. Veldman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
de griffier
de rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verwezen wordt naar de arresten van de Hoge Raad van 21 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1466 en 4 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6285 en de uitspraak van de CRvB van 17 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012L:BX5908.