Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
verwerende partij in reconventie,
1.[partij B1] B.V.,
2.
[partij B2] B.V.,
3.
[partij B3],
eisende partijen in reconventie,
1.De inleiding
2.De procedure
- het herstelvonnis van 8 november 2023
3.De verdere beoordeling
In het tussenvonnis is verder bepaald dat [partij A] de documenten waarop eerder beslag was gelegd (deels) mocht inzien en na inzage daarover een akte mocht nemen.
De beslissing over de gestelde onrechtmatige daad is daarom aangehouden. Dat geldt ook voor de beslissing over de gestelde schending van de contractuele inspannings- en geheimhoudingsverplichting.
In artikel 5 is een geheimhoudingsbeding geformuleerd, waarin [partij B1] zich verbindt om geen kennis en gegevens te openbaren die haar bekend zijn geworden tijdens of ten gevolge van de uitoefening van de opdracht als bedoeld in deze overeenkomst.
Opdrachtnemer verbindt zich zowel gedurende het bestaan van deze overeenkomst als na beëindiging – om welke reden dan ook – daarvan op geen enkele wijze aan wie dan ook enige kennis of gegevens te openbaren met betrekking tot de zaken van opdrachtgever alsmede van de daarmee samenwerkende personen, klanten, ondernemingen en/of instellingen, die haar bekend zijn geworden tijdens of ten gevolge van de uitoefening van de opdracht als bedoeld in deze overeenkomst.
in dezeovereenkomst. Daaruit volgt dat informatie die met [partij B] vóór 1 februari 2021 is gedeeld niet onder artikel 5 lid 1 van de overeenkomst valt, ook niet als dit verwijtbaar handelen oplevert. Aan de openbaarmaking van deze informatie is immers geen contractuele boete verbonden. Verwezen wordt naar artikel 7 lid 6 waarin is opgenomen dat met ondertekening van deze overeenkomst alle voorgaande overeenkomsten en afspraken met betrekking tot de van toepassing zijnde voorwaarden komen te vervallen.
[partij B] voert aan dat het binnen de branche algemeen bekend is dat hier HKV-fundamenten zijn toegepast. Verder merkt zij op dat het projecten zijn van VolkerRail zodat deze informatie voor VolkerRail niet nieuw is en van openbaren geen sprake is.
openbarenvan
bedrijfsgevoeligeinformatie gaat. Daarvoor is redengevend dat het in het eerste geval gaat om projecten van VolkerRail en dat het tweede geval enkel ziet op een toekomstverwachting ten aanzien van de uitkomst van een aanbesteding. Dat leidt ertoe dat geen schending van het geheimhoudingsbeding kan worden vastgesteld.
Rapport vergelijk HKV en GS met als doel toestemming voor toepassing GS-fundatiesysteem in het Nederlandse spoor”.[partij B3] schrijft op 26 juni 2021 aan ABT:
“Ik geloof dat we nu zover zijn dat we type 1 t/m 5 van het HKV-systeem en het GS systeem met elkaar kunnen vergelijken en op basis hiervan een rapportage aan ProRail kunnen uitbrengen. (…) Conclusie van het rapport is dan dat het GS-fundament beter presteert dan het HKV-fundament en een aantal voordelen biedt ten opzichte van dat fundament (…) De onderliggende standvastheid berekeningen wordt middels dezelfde vrijgegeven rekenmethodiek en net zo betrouwbaar opgesteld als de HKV-berekeningen die op dit moment opgesteld worden en goedgekeurd zijn dit worden. (…)”
De rechtbank is van oordeel dat uit deze producties onvoldoende volgt dat [partij B1] bedrijfsgevoelige informatie die betrekking heeft op de periode februari 2021 tot 22 februari 2022
openbaarheeft gemaakt aan ABT. Voor zover hieruit afgeleid zou kunnen worden dat [partij B1] aan ABT opdracht heeft gegeven om met gebruik van bedrijfsvertrouwelijke gegevens van [partij A] een vergelijking te maken met het GS-fundament is dat een omstandigheid die hierna bij de beoordeling van de gestelde tekortkoming en onrechtmatige daad aan de orde zal komen.
“Om [naam 5]van VolkerWessels, toevoeging rb
] een helder beeld te geven van het verdienmodel met het HKV-schroeffundament tot nog toe, zal ik een overzicht van de voor gecalculeerde en door mij gefactureerde commissies van 2019 en 2020 verstrekken. Ik zal hierbij ook een bankoverzicht voegen van alle betalingen van [partij A] aan [partij B1] van 1 januari 2018 tot nu. Aangezien [partij B1] bv 50% van de gerealiseerde commissie factureert is het naar aanleiding van het uren en commissieoverzicht dan redelijk eenvoudig de daadwerkelijk gerealiseerde marge te berekenen .”[partij B3] maakt vervolgens melding van de vaststellingsovereenkomst en het schikkingsbedrag. Daarna gaat hij verder met:
“Ik zal de nacalculaties van het werk Heerhugowaard-Enkhuizen en van Emmen-zuid ook toevoegen voor de volledigheid. Dat zijn de meest recente.”
De rechtbank constateert dat de mededelingen niet enkel betrekking hebben op 2016 en 2018, maar ook op de inhoud van de vaststellingsovereenkomst van 1 februari 2021 en de hoogte van het schikkingsbedrag. Dat levert een schending op van het geheimhoudingsbeding dat is opgenomen in artikel 5 lid 1 van de overeenkomst. De vaststellingsovereenkomst heeft immers betrekking op zaken van [partij A] . Dat de gegevens niet alleen [partij A] maar ook [partij B1] betreffen doet daar niet aan af. Met [partij A] is de rechtbank van oordeel dat hier sprake is van een schending van het geheimhoudingsbeding. [partij B1] is daarom een boetevan
€ 10.000,-verschuldigd aan [partij A] .
“(…) In de bijlage de opdrachten van [partij A] in de afgelopen jaren zodat de omzet die we gerealiseerd hebben hard te maken is.”[partij A] stelt dat dit 25 schendingen per geadresseerde vennootschap oplevert zodat [partij B1] daardoor 50 keer in overtreding is.
[partij B] voert verweer en meent dat VolkerWessels en VolkerRail één partij zijn en dat het verzenden van één e-mail hooguit een eenmalige schending oplevert. Verder wijst zij op de gedateerdheid van en de bekendheid van VolkerRail met deze stukken, zoals de oude inkooporders van VolkerRail.
€ 30.000,-heeft verbeurd. Het verweer dat sprake is van één mailbericht zodat er maar sprake is van één schending wordt gepasseerd. In die redenering zou het boetebeding immers eenvoudig kunnen worden omzeild door alle informatie ineens ter beschikking te stellen.
De rechtbank stelt vast dat de rapportages dateren uit september 2019 en september 2020. Dat leidt ertoe dat deze niet onder artikel 5 lid 1 van de overeenkomst vallen.
[partij B] voert aan dat een deel van de stukken geen betrekking heeft op [partij A] (calculatievoorstel GS-fundamenten, een brief van ProRail gericht aan [partij B3] in privé en vier facturen van [partij B1] aan [partij A] voor de overeengekomen commissie, welke facturen van [partij B1] zijn). De overige zes stukken hebben geen betrekking op zaken die haar bekend zijn geworden tijdens of ten gevolge van de uitoefening van de opdracht. VolkerRail was verder al bekend met de vrijgavebrief van ProRail, het patent van [partij A] en de stukken met betrekking tot project Sloe en Emmen Zuid (projecten van VolkerRail zelf). Van openbaren is daarom volgens [partij B] geen sprake.
De rechtbank is van oordeel dat [partij B1] met het toesturen van de vaststellingsovereenkomst en de overeenkomst van 1 februari 2021 het geheimhoudingsbeding heeft overtreden. Dat geldt ook voor het toesturen van de vier facturen die dateren uit 2021. Aangezien het facturen ten aanzien van twee projecten (Heerhugowaard-Enkhuizen en Emmen Zuid) betreft met grotendeels dezelfde strekking zal de rechtbank voor deze facturen bepalen dat er twee boetes zijn verbeurd. Het toezenden van de calculatievoorstellen levert eveneens (twee maal) een schending van het beding op. Dat deze voorstellen zien op GS- fundamenten, zoals [partij B] heeft betoogd, kan niet uit de documenten worden afgeleid. Sterker nog, daarin worden juist HKV-fundamenten genoemd. Dat ondersteunt het standpunt van [partij A] dat het calculatieberekeningen betreft die zien op HKV-fundamenten (project SLOE en project Emmen-Zuid). Nu [partij B1] dat standpunt niet inhoudelijk heeft betwist aan de hand van concrete aanknopingspunten, kan haar verweer niet gelden als een gemotiveerde betwisting. De rechtbank gaat daar dan ook aan voorbij. Het patent van [partij A] dateert van vóór de overeenkomst, waardoor dit niet onder artikel 5 lid 1 valt. Datzelfde geldt voor de vrijgavebrief van ProRail.
Het voorgaande betekent dat sprake is van zes schendingen van het geheimhoudingsbeding per vennootschap. Nu bovengenoemde documenten naar zowel VolkerWessels als naar VolkerRail zijn gestuurd is sprake van 12 keereen schending van artikel 5 lid 1, hetgeen leidt tot de vaststelling dat
€ 120.000,-aan boetes is verbeurd.
€ 10.000,-verbeurd.
“Er zal daarnaast worden aangegeven dat er een nieuwe ontwikkeling heeft plaatsgevonden waarbij de vorm en de methode van aanbrengen is gewijzigd en dat na deze ontwikkeling de naam GS (Grondverdringend Schetsplaat fundament) wordt gehanteerd.”[partij B3] geeft akkoord op deze e-mail.
[partij A] voert aan dat het hier gaat om delen met ABT en om delen met H+P Ing zonder dat [partij A] daarvan op de hoogte was. [partij B] stelt dat het hier niet gaat om het openbaren van vertrouwelijke informatie. ABT heeft deze stukken zelf opgesteld en beschikte daar al over. Daarnaast stelt zij dat toestemming geven voor delen niet betekent dat [partij B1] zelf informatie deelt. Tot slot stelt zij dat ABT dit vraagt aan [partij B3] ten behoeve van [partij A] en dat het informatie betreft van voor 1 februari 2021 en daarom niet onder artikel 5 lid 1 valt.
De rechtbank overweegt dat het artikel van RPS geen vertrouwelijke informatie in de zin van artikel 5 lid 1 is omdat dit een openbare publicatie lijkt te zijn. [partij A] heeft ook niet voldoende concreet gemaakt waarom toezending daarvan onder het geheimhoudingsbeding zou vallen. Verder heeft [partij A] onvoldoende onderbouwd dat [partij B1] de twee andere documenten eerder in strijd met artikel 5 lid 1 heeft gedeeld met ABT. [partij A] kan wel worden gevolgd in haar standpunt dat [partij B1] onzorgvuldig heeft gehandeld door toestemming te geven om vertrouwelijke informatie met een derde partij te delen zonder [partij A] daarvan op de hoogte te stellen, temeer nu uit de e-mail van ABT blijkt dat het doel van het delen is om bekendheid te geven aan het GS-fundament. Het gevolg is dat de toestemming van [partij B1] geldt als openbaarmaking van zaken die [partij A] betreffen (“
op geen enkele wijze aan wie dan ook”). Echter, nu het verificatierapport HKV en de rapportage HKV Elst dateren van vóór 1 februari 2021 levert dat geen schending op van het geheimhoudingsbeding.
De rechtbank is van oordeel dat het hier gaat om een algemene mededeling en niet om openbaar maken van informatie als bedoeld in artikel 5 lid 1 van de overeenkomst.
De rechtbank overweegt als volgt. Het eerste voorbeeld gaat over een bericht van 2 februari 2021 [moet zijn 2 maart 2021, red. rb] over het plannen van een overleg voor het 5 kilometer-initiatief. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan daaruit niet worden afgeleid dat dit een schending van het geheimhoudingsbeding oplevert. Dit volgt ook niet uit de context van de Whatsappberichten.
Het derde voorbeeld bevat de opmerking van [partij B3] dat hij een formele vraag zal stellen over de vrijgave van het GS-fundament en daarbij zal refereren aan de vrijgave van HKV-type fundatiesysteem. Deze opmerking valt evenmin onder artikel 5 lid 1, omdat het feit dat de HKV-fundamenten zijn vrijgegeven al publieke informatie was binnen de branche en informatie over GS-fundamenten niet kan gelden als informatie die ligt in het domein van [partij A] . Concluderend kan uit de door [partij A] genoemde voorbeelden geen overtreding van het beding worden afgeleid.
Nu weet ik dat de GS-fundatie gebaseerd is op de HKV-schroeffundering en is de verwachting dat die dus ook vrijgegeven zal worden door ProRail. Echter gaan wij die nu voor ons project in Ede toepassen. Lopen wij hierdoor het risico dat ProRail eerst het vrijgave proces wil afwachten of heb jij daar al afspraken met ProRail over?”[partij B3] heeft deze mail doorgestuurd aan [naam 7] en om een bevestiging gevraagd. Deze antwoordt op 9 december 2021:
“Hierbij bevestig ik dat de GS-fundamenten toegepast mogen worden op de projecten Ede-Wageningen en West-Haven. De definitieve vrijgave en daarmee opname in Bijlage 7 loopt nog. Maar gezien dat deze fundamenten vrij sterk lijken/een verbeterde versie zijn van de [naam 1] HKV fundamenten en ook met dezelfde rekenmodule berekend worden (die al is vrijgegeven in de vrijgave van de HKV fundament) kunnen deze voor bovenstaande projecten toegepast worden.”[partij A] stelt dat dit moet worden aangemerkt als delen met [partij B2] , VolkerRail en ProRail. De rechtbank volgt [partij A] daarin niet. Wat er ook zij van de handelwijze van [partij B1] , een schending van artikel 5 lid 1 kan daaruit niet worden afgeleid. Het gaat immers niet om openbaren van bedrijfsgevoelige/vertrouwelijke informatie van [partij A] die onder het geheimhoudingsbeding valt.
“proef West-Haven”. [partij A] verbindt daaraan de conclusie dat [partij B1] één overtreding heeft begaan.
[partij B] heeft verweer gevoerd en stelt dat het eerste en derde voorbeeld betrekking hebben op het produceren van GS-fundamenten en niet op zaken van [partij A] . De rechtbank volgt [partij B] daarin. Het tweede voorbeeld is niet inhoudelijk weersproken. Uit de correspondentie rondom dat bericht kan worden afgeleid dat [partij B3] meedeelt dat er een overleg plaatsvindt tussen [partij A] , [naam 3] en ABT en dat het gaat om een opdracht die [naam 3] heeft gekregen. Daarop wordt geantwoord:
“Ik zat vanmiddag bij [naam 3] . Ze weten nog niet welke types…”. Dat maakt dat [partij B3] mededelingen doet over zaken die te maken hebben met [partij A] en waarvan hij weet althans zou moeten weten dat deze informatie vertrouwelijk is. Dit levert een schending op van het geheimhoudingsbeding en een boete van
€ 10.000,-.
Gelet op de inhoud van de e-mail kan hieruit geen schending van het geheimhoudingsbeding worden afgeleid. Het gaat hier niet om informatie uit het domein van [partij A] , maar om potentiële opdrachten voor [partij B2] .
Uit de productie volgt dat [partij B3] een e-mailbericht op zijn e-mailaccount van [partij A] heeft ontvangen met het onderwerp:
“contactgegevens [naam 1] ”. Het betreft een aanvraag van Hollandscherm voor het project Theemswegtracé en vermeldt “groutinjectiepalen”. [partij B3] heeft deze e-mail doorgestuurd naar zijn [partij B2] -mailaccount en vervolgens naar [naam 9] van VolkerRail en [naam 10] van ABT. Uit het antwoord van Arts blijkt dat het gaat om fundering, druk- en horizontaalkrachten en welk type [partij B2] deze krachten zou kunnen weerstaan op basis van grondgesteldheid. [naam 10] schrijft vervolgens dat het om een project gaat betreffende
“GS fundamenten tbv een geluidsscherm”.Naar het oordeel van de rechtbank volgt daaruit dat Hollandscherm een aanvraag voor een prijsopgave ten aanzien van fundering bij het Theemswegtracé heeft ingediend bij [partij A] . De aanvraag is gericht aan [partij B3] op zijn [partij A] -mailaccount en bevat in het onderwerp de naam [naam 1] . Deze aanvraag is vervolgens door [partij B1] doorgestuurd naar zijn [partij B2] -account waarna deze is gedeeld met ABT en VolkerRail.
[partij B] heeft daarover aangevoerd dat deze aanvraag per abuis bij [partij A] terecht is gekomen omdat deze was bedoeld voor [partij B2] . Op verzoek van VolkerRail zouden de groutinjectiepalen worden vervangen door GS-fundamenten en in dat kader heeft Holandscherm de aanvraag toegezonden aan [partij B1] . [partij B] heeft daarbij verwezen naar productie 33, waaruit zou volgen dat Hollandscherm geen vertrouwen had in de toepassing van fundamenten in plaats van injectiepalen maar daarmee toch heeft moeten instemmen. [partij A] heeft bij antwoordakte kunnen reageren op de nieuwe producties 32 tot en met 35 van [partij B] Zij heeft de uitleg van [partij B] in haar antwoordakte onvoldoende betwist, zodat de rechtbank tot uitgangspunt neemt dat de aanvraag per abuis bij [partij A] is ingediend en niet kan worden aangemerkt als informatie die betrekking heeft op [partij A] . Dat betekent dat hier geen sprake is van een overtreding van het beding.
€ 180.000,-aan boetes heeft verbeurd.
[partij B] heeft nog gesteld dat [partij B3] bij het aangaan van de overeenkomst contractueel de vrijheid wilde hebben om zijn eigen fundament te ontwikkelen en dat [partij A] daarmee bekend was, maar dat volgt de rechtbank niet. Zoals ook in het tussenvonnis is overwogen is onvoldoende onderbouwd dat [partij A] op de hoogte is gebracht van deze wens.
Vanaf april 2021 heeft [partij B] contacten gelegd met relaties van [partij A] om haar eigen GS-fundament onder de aandacht te brengen. Zij heeft haar GS-fundamenten aangeprezen bij VolkerRail, RPS en ProRail en zij heeft gewezen op de voordelen van GS-fundamenten boven de HKV-fundamenten. Zij heeft VDL de GS-fundamenten laten produceren en zij heeft ABT benaderd om haar te helpen bij het vrijgaveproces van de GS-fundamenten. Met behulp van een vergelijking met HKV-fundamenten heeft zij toestemming verkregen van ProRail om de GS-fundamenten toe te passen en pogingen gedaan om deze in de OVS te laten opnemen, zodat de GS-fundamenten ook in de praktijk kunnen worden toegepast. Ten slotte zijn GS-fundamenten toegepast in de projecten Ede-Wageningen en West-Haven, Theemswegtrace, Arnhem en vier losse fundamenten in Railcentrum.
(…) Heb vandaag aan RPS doorgegeven dat ik in Nederland met jullie/jou wil gaan aanvliegen als ik er met jullie uitkom en dan niet een dependance van de Duitse joint Venture in Nederland wil oprichten om het GS-fundament hier met voldoende body en direct omzet en resultaat in de markt te zetten. (…) Zie ineens een prachtige stand op de Inno Trans van volgend jaar voor me met RPS bovenleiding en voedingssystemen, GS-fundamenten, geluidsschermen.”Hieruit kan worden afgeleid dat [partij B1] al in april 2021 contacten had met RPS en VolkerRail over het vermarkten van GS-fundamenten in Nederland en in Duitsland. Dat het hier enkel gaat om het schetsen van een toekomstbeeld, zoals [partij B] heeft aangevoerd, doet daar niet aan af. Vaststaat immers dat [partij B] zijn voornemens tot verkoop van GS-fundamenten binnen een jaar na ondertekenen van de overeenkomst daadwerkelijk heeft gerealiseerd. [partij B] heeft GS-fundamenten afgezet en daarvoor inkomsten ontvangen.
.Uit de al eerder genoemde e-mail van 23 juni 2021 [4] volgt dat [partij B1] heeft getracht om met behulp van ABT de GS-fundamenten te laten opnemen in de OVS, dan wel toestemming voor toepassing te verkrijgen van ProRail, door het voorstel de GS-fundamenten te scharen onder ‘grondverdringende schetsplaat fundatiesystemen’ naast het HKV-fundament van [partij A] . [partij B3] schrijft verder op 26 juni 2021 aan ABT [5] :
“Ik geloof dat we nu zover zijn dat we type 1 t/m 5 van het HKV-systeem en het GS systeem met elkaar kunnen vergelijken en op basis hiervan een rapportage aan ProRail kunnen uitbrengen. (…) Conclusie van het rapport is dan dat het GS-fundament beter presteert dan het HKV-fundament en een aantal voordelen biedt ten opzichte van dat fundament (…) De onderliggende standvastheid berekeningen wordt middels dezelfde vrijgegeven rekenmethodiek en net zo betrouwbaar opgesteld als de HKV-berekeningen die op dit moment opgesteld worden en goedgekeurd zijn dit worden. (…)”.Het onderwerp van deze e-mail is:
Rapport vergelijk HKV en GS met als doel toestemming voor toepassing GS-fundatie systeem in het Nederlandse spoor.Hieruit kan worden afgeleid dat [partij B] gebruik heeft gemaakt van relaties van [partij A] en haar kennis over de HKV-fundamenten met het doel om met haar eigen product een plek in de markt te verkrijgen. Het onderwerp van de hierboven genoemde e-mail laat daar geen twijfel over bestaan. Ook volgt uit de e-mail dat GS-fundamenten werden gepresenteerd als de betere versie van de HKV-fundamenten. Dat [partij B1] in het eerstgenoemde bericht spreekt over de Duitse markt doet daar niet aan af. Vaststaat immers dat [partij B] na toestemming van ProRail de GS-fundamenten voor Nederlandse projecten heeft verkocht en ook dat deze zijn toegepast.
Dat ABT de berekeningen die zijn gemaakt
voorde HKV-fundamenten heeft gebruikt om te komen tot berekeningen van de GS-fundamenten, zoals [partij A] heeft betoogd en [partij B] heeft weersproken, is onvoldoende komen vast te staan. Maar dat doet aan het voorgaande niet af.
Uit de hiervoor al genoemde [6] correspondentie kan worden afgeleid dat is gezocht naar een manier om de GS-fundamenten zo snel mogelijk toe te kunnen passen. Daarvoor was het doorlopen van een vrijgavetraject vereist, waarbij ProRail een product of systeem erkent en vrijgeeft door opname in de OVS. Dit vereiste geldt “behoudens een projectvrijgave”, zoals ook [partij B] stelt.
Uit de correspondentie met VolkerRail en ProRail volgt dat bij de pogingen om goedkeuring van ProRail te verkrijgen voor de projecten Ede-Wageningen en West-Haven, gebruik is gemaakt van een vergelijking met HKV-fundamenten. Dat ProRail heeft toegestemd in het toepassen van GS-fundamenten enkel omdat er sprake was van een pilotproject, nodig voor de uiteindelijke vrijgave zoals [partij B] betoogt, kan niet uit het dossier worden afgeleid. Veel meer volgt daaruit dat de GS-fundamenten zijn toegelaten omdat deze veel op de HKV-fundamenten lijken. Zie daarvoor de e-mail van 9 december 2021 van ProRail [7] waarin staat: “
Hierbij bevestig ik dat de GS-fundamenten toegepast mogen worden op de projecten Ede-Wageningen en West-Haven. De definitieve vrijgave en daarmee opname in Bijlage 7 [van OVS, toevoeging rb] loopt nog. Maar gezien dat deze fundamenten vrij sterk lijken / een verbeterde versie zijn van [naam 1] HKV fundamenten en ook met dezelfde rekenmodule berekend worden (die al is vrijgegeven in de vrijgave van de HKV fundament) kunnen deze voor bovenstaande projecten worden toegepast.”Hieruit kan worden afgeleid dat de goedkeuring is gebaseerd op een vergelijking met de HKV-fundamenten. De stelling van [partij B] dat het GS-fundament volgens een heel ander principe werkt dan het HKV-fundament en dat deze fundamenten daarom in de markt heel goed naast elkaar kunnen bestaan, strookt daar niet mee en wordt daarom niet gevolgd. In elk geval is het GS-fundament niet op die wijze aan mogelijke afnemers zoals ProRail gepresenteerd.
“(…) In de afgelopen maanden is er één en ander gebeurt en hebben zich een aantal zaken verder ontwikkeld en gewijzigd. Het sound safe geluidsscherm en de bijbehorende GS-fundamenten heb ik ondergebracht in [partij B2] -Rail Infra bv. [partij B2] Rail Infra bv is een 50/50 samenwerking tussen VolkerRail Nederland en [partij B1] bv. Ik verricht al mijn werkzaamheden in Nederland nu vanuit deze [partij B2] bv en niet meer vanuit [partij B1] bv of [partij A] . Vandaar dat ik vanuit dit mailadres antwoord op jouw e-mail.(…) Ik zal de antwoorden op jouw vragen in jouw eigen mail hieronder beantwoorden. Op voorhand wil ik jullie al wel een beetje bijpraten over de ontwikkelingen op het gebied van onze geluidsschermen en het nieuwe GS-fundatiesysteem dat wij voeren. Recent hebben wij meegedaan en ingeschreven op de door Pro Rail uitgeschreven innovatie partnerschap geluidsschermen tender. De uitslag is nog niet bekend (…) maar ik ga er van uit dat dit innovatieve partnerschap tussen [partij B2] en ProRail tot stand zal komen. (….) Door toepassing van ons GS-fundament kunnen we nog sneller en efficiënter fundaties realiseren.”
bijbehorende GS-fundamentendie hij heeft ondergebracht in [partij B2] en dat hij
al zijn werkzaamhedenin Nederland niet langer vanuit [partij B1]
en [partij A]verricht maar vanuit [partij B2] . Deze mededeling strookt niet met de verplichtingen en de intenties die voortvloeien uit de overeenkomst tussen [partij A] en [partij B1] . [partij B] geeft aan deze e-mail een andere uitleg, te weten dat daaruit niets anders volgt dan dat [partij B3] de geluidsschermen heeft ondergebracht in [partij B2] en dat [partij B2] het GS-fundament in haar portfolio heeft, maar die uitleg volgt de rechtbank niet. In dat geval was de mededeling dat hij (al) zijn werkzaamheden niet langer vanuit [partij A] verricht immers niet nodig geweest.
[partij B] voert aan dat VolkerRail er als partner van [partij B2] voor heeft gekozen om haar GS-fundamenten bij twee van haar eigen projecten proef te laten draaien. Zij stelt dat deze “pilotprojecten” geen verwijt opleveren, omdat het om een proef ging die noodzakelijk was om het GS-fundament vrij te kunnen geven. Volgens [partij B] gaat het enkel om voorbereidingshandelingen en dat stond [partij B1] vrij.
Niet in geschil is dat [partij B2] in december 2021 een aanbieding voor deze projecten heeft verstuurd aan VolkerRail en dat VolkerRail de opdracht op 13 januari 2022 heeft verstrekt. [11] Zoals in het tussenvonnis is overwogen is de rechtbank van oordeel dat voorbereidingshandelingen tijdens de looptijd van een overeenkomst onder omstandigheden geoorloofd kunnen zijn, bijvoorbeeld als deze geen schade toebrengen aan de opdrachtgever. In deze zaak is echter geen sprake van enkel voorbereidingshandelingen (zie r.o. 3.58 en r.o. 3.59). Onder de gegeven omstandigheden kan [partij B1] daarvan wel degelijk een verwijt worden gemaakt (zie o.a. r.o. 3.63). Zoals hiervoor is overwogen wordt [partij A] door deze projecten in haar belangen geschaad. Dat het VolkerRail was die de keuze voor GS-fundamenten heeft gemaakt en dat het verlies van VolkerRail als klant onder het ondernemersrisico valt, kan zo zijn, maar dat neemt niet weg dat [partij B1] , als contractspartij bij de overeenkomst, zich jegens [partij A] zorgvuldig diende te gedragen.
[partij B] stelt zich op het standpunt dat hier sprake is van een demo waarvoor zij vier GS-fundamenten heeft uitgeleend aan ProRail. Er is geen sprake van verkoop, [partij A] is niet in haar omzet geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van [partij B1] had gelegen om dit informatieverzoek bekend te maken bij [partij A] . In de e-mail werd immers uitdrukkelijk gevraagd naar een schroeffundament. Door [partij A] hiervan niet op de hoogte te stellen en vervolgens GS-fundamenten aan te bieden heeft [partij B1] jegens [partij A] niet zorgvuldig gehandeld. Dat [partij B1] geen schade bij [partij A] heeft veroorzaakt omdat zij hierdoor niet in haar omzet is geraakt, kan niet zonder meer worden gevolgd. [partij A] kan ook in andere belangen zijn geschaad dan in directe omzet. Of sprake is van schade moet worden beoordeeld bij de vraag naar het causale verband tussen het onzorgvuldige handelen en de schade.
[partij B] betwist het bovenstaande. Volgens haar zijn deze concepten intellectueel eigendom van [partij B1] . Het zijn twee verschillende concepten. Bij het 5km-initiatief gaat het over bovenleidingen. Dit concept is in maart 2021 aangeboden door [partij B1] aan ProRail met HKV-fundamenten. [partij A] wordt hier als partner genoemd [17] . Deze aanbieding is nooit een opdracht geworden. Het 400m-initiatief is ook een werkmethodiek en gaat over geluidsschermen. Dit concept is aangeboden in november 2021 [18] . [partij B1] heeft er voor gekozen om [partij B2] partner te maken van dit project. Dat stond haar vrij omdat zij niet met [partij A] had afgesproken dat [partij A] partner zou worden. Omdat het om een virtuele desktop study gaat is er geen fundament aangeboden, verkocht of geplaatst, aldus [partij B]
[partij B] heeft dat betwist. De Maaslijn is geen onderdeel van het 5km-initiatief. De Maaslijn is aan [naam 3] gegund en deze aannemer bepaalt welk fundament wordt toegepast. Uit EP112 volgt niet dat [partij B1] geen HKV-fundamenten wilde toepassen, zij heeft juist wel HKV genoemd en EP113 houdt geen verband met de Maaslijn.
(“Zoals je misschien wel gehoord hebt gaan we samen met [naam 3] project PSS Geldermalsen realiseren”). [partij B1] betwist dat en voert aan dat [partij B1] dit project (ook wel PSS Culemborg genoemd) juist voor [partij A] met HKV-fundamenten heeft uitgevoerd.
“afgesproken om in de toekomst GS-funderingen te gebruiken (waren bij de pilot nog niet beschikbaar)”. [partij A] vermoedt dat het gebruik van GS-fundamenten “achter haar rug om is bekokstoofd” door [partij B3] /VolkerWessels/VolkerRail.
De rechtbank stelt vast dat [partij B] niet uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist dat GS-fundamenten zijn gebruikt bij Tennet. Dat had wel op haar weg gelegen, nu in de presentatie uitdrukkelijk GS-fundamenten worden genoemd. De rechtbank zal daarom van de juistheid van deze opmerking in de presentatie uitgaan. Indien deze afspraak door VolkerWessels is gemaakt wordt daarmee bevestigd dat [partij B2] met de GS-fundamenten een concurrentiepositie heeft ingenomen naast de HKV-fundamenten. Dat raakt de zakelijke belangen van [partij A] .
[partij B] voert verweer. Zij stelt dat de inschrijving en de voorlopige gunning zien op geluidsschermen van [partij B1] en stelt:
“Er worden zijn fundamenten aangeboden of afgezet.”Hoewel het woord “geen” ontbreekt gaat de rechtbank er vanuit dat zij daarmee wil betwisten dat er fundamenten zijn aangeboden of afgezet. De aanbieding ziet op een werkmethodiek en heeft niets te maken met (het aanbieden van) fundamenten, aldus [partij B1] .
(“De innovatie ziet zowel op het scherm als op de fundering”). De aanbieding van 15 november 2021 ziet op een vernieuwde installatiemethodiek voor geluidsschermen langs het spoor. Daarin wordt onder meer een overzicht gegeven van verschillende fundatiemethodieken waarbij zowel de HKV-fundament als GS-fundament worden genoemd. Uit het overzicht volgt dat het GS-fundament beter scoort dan het HKV-fundament en verder wordt in de aanbieding vermeld dat [partij B1] met hulp van haar partners een fundering ( [partij B2] ) en bijbehorende werkmethodiek heeft ontwikkeld. Het 400m-concept wordt ook vermeld. Dat deze aanbieding niets met fundamenten te maken heeft volgt de rechtbank dan ook niet. Bij de verschillende partners wordt [partij B2] genoemd als verantwoordelijk voor het ontwikkelen en leveren van de Grond verdringende Schetsplaat fundamenten en leverancier van Soundsafe geluidscherm elementen. Ook als hieruit geen directe afzet van fundamenten zal volgen maakt [partij B1] in deze brief [partij B2] wel bekend als leverancier van GS-fundamenten die beter presteren dan HKV-fundamenten. [partij A] is ook hierover niet geïnformeerd. Door deze handelwijze heeft [partij B1] als zakenpartner en enig verkoper van [partij A] onzorgvuldig gehandeld. Of dat ook schade heeft meegebracht voor [partij A] ligt in deze zaak niet voor.
Ten aanzien van [partij B2] voert [partij A] aan dat [partij B2] onrechtmatig heeft gehandeld door het willens en weten profiteren van het onrechtmatig handelen en de wanprestatie van [partij B1] .
Tevens kan voor recht worden verklaard dat [partij B1] en [partij B3] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [partij A] door de handelwijze van [partij B1] heeft geleden (III, eerste deel).
De vordering tot een verbod om gebruik te maken van know how en bedrijfsgeheimen van [partij A] die [partij B1] tijdens haar contractuele relatie met [partij A] ter kennis zijn gekomen, zal worden toegewezen voor de periode die in deze procedure aan de orde is gekomen, te weten 1 februari 2021-22 februari 2022 (IV, eerste deel).
Datzelfde geldt voor een deel van de vorderingen onder V. [partij A] heeft recht en belang om inzicht te verkrijgen in het aantal GS-fundamenten dat is aangeboden en verkocht in de periode 1 februari 2021-22 februari 2022. Aangezien [partij A] niet voldoende heeft onderbouwd dat inzicht in de voorraad, de in- en verkoopprijzen en de bruto- en nettowinst nodig is om de schade te begroten komen de laatste drie punten van vordering V niet voor toewijzing in aanmerking.
De onder VIII gevorderde dwangsomveroordeling komt eveneens voor toewijzing in aanmerking, als in het dictum nader bepaald, evenals de veroordeling tot vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat (IX), zoals in het dictum nader is bepaald. Tot slot zijn de vorderingen die betrekking hebben op de verbeurde boetes toewijsbaar zoals in het dictum is bepaald. De gevorderde wettelijke rente daarover is niet betwist en zal worden toegewezen.
Afgifte van laptop en aantekeningen/notities
De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
- griffierecht € 9.149,00
- kosten dagvaarding € 103,33
- salaris advocaat € 9.645,00
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
] zullen door [partij A] worden voldaan uit de te realiseren inkomsten uit toekomstige projecten, welke voortvloeien uit de (…) nieuwe overeenkomst. (…)Volgens [partij B] heeft [partij A] inmiddels een bedrag van € 152.329,12 voldaan, zodat nog een te betalen bedrag van € 147.670,88 resteert. Dit bedrag is opeisbaar aldus [partij B]
De veroordeling tot betaling van de boetes in conventie staat los van deze vordering in reconventie. Hoe partijen de door hen te betalen bedragen willen voldoen, al dan niet door deze met elkaar te verrekenen, staat ter beoordeling van partijen. Het beroep op verrekening kan echter niet leiden tot afwijzing van deze vordering. De vordering zal worden toegewezen.
[partij A] betwist de juistheid van de berekening, maar onderbouwt dat wederom niet. Ook dit verweer zal daarom worden gepasseerd. In deze procedure heeft [partij A] de gelegenheid gehad om de berekening met betrekking tot de winstdeling gemotiveerd te betwisten. Nu zij dat heeft nagelaten kan zij zich er in redelijkheid niet op beroepen dat zij geen handtekening ter akkoordbevinding heeft gezet. Datzelfde geldt voor haar stelling dat de vordering niet opeisbaar is. Zonder toelichting waaruit dat volgt, kan [partij A] daarin niet worden gevolgd. Het beroep op verrekening wordt tot slot ook gepasseerd. Daarvoor wordt verwezen naar hetgeen hiervoor in r.o. 3.97 is overwogen. De vordering zal worden toegewezen.
Deze vordering zal worden afgewezen. Op grond van artikel 1.3 van de overeenkomst stond het [partij A] vrij om tot opzegging over te gaan onder meer in het geval van een ernstige contractuele toerekenbare tekortkoming van de andere partij. Zoals in conventie is overwogen heeft [partij B1] niet alleen onrechtmatig gehandeld maar is zij ook tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, onder meer in de nakoming van artikel 5 lid 1 van die overeenkomst. De beëindiging van de overeenkomst kan daarom worden toegerekend aan [partij B1] . [partij A] mocht zonder inachtneming van een termijn, zonder schadeplichtig te worden en met ontheffing van de verplichtingen uit overeenkomst, een einde maken aan de overeenkomst. Hieruit volgt dat [partij B] geen recht heeft op een deel van het loon, zoals gevorderd. Artikel 7:411 BW staat aan het voorgaande niet in de weg, nu partijen daarvan bij overeenkomst zijn afgeweken. Overigens is ook gesteld noch gebleken dat sprake is van werkzaamheden die nog niet vergoed zijn en ook niet dat [partij A] voordeel van die werkzaamheden heeft verkregen.
[partij B] doelt daarbij op het benaderen door [partij A] van opdrachtgevers van [partij B1] en/of [partij B2] zoals VolkerRail en ProRail en verwijst naar haar producties 14, 18 en 20.
De e-mail waaraan ProRail refereert in haar bericht van 9 maart 2022 (productie 18) bevindt zich niet bij de stukken. Dat geldt ook voor de e-mail waarin wordt verwezen in het bericht van 16 juni 2022 (productie 20). Dat betekent dat [partij B] onvoldoende feiten heeft gesteld om haar vordering te kunnen dragen. Immers, niet kan worden vastgesteld dat [partij A] onjuiste mededelingen heeft gedaan. [partij B1] stelt ook dat [partij A] tegen relaties heeft gezegd dat [partij B1] inbreuk heeft gemaakt op intellectuele eigendomsrechten. Een dergelijke mededeling zou onrechtmatig kunnen zijn, omdat in deze procedure niet is komen vast te staan dat het GS-fundament inbreuk maakt op het HKV-fundament. Echter, aangezien [partij B] haar standpunt niet heeft onderbouwd met een of meerdere producties, kan niet worden vastgesteld wat [partij A] daarover precies zou hebben gezegd. Dat leidt ertoe dat deze vordering moet worden afgewezen.
Zij voert daartoe aan dat het gebruik van dit e-mailadres en -account zonder toestemming van [partij B3] onrechtmatig is en verwijst naar de AVG.
4.De beslissing
- het aantal GS-fundamenten dat door, in opdracht van of ten behoeve van [partij B] direct of indirect zijn aangeboden en vervaardigd in de periode 1 februari 2021 – 22 februari 2022,
- het aantal GS-fundamenten dat door, in opdracht van of ten behoeve van [partij B] direct of indirect zijn afgeleverd in de periode 1 februari 2021 – 22 februari 2022;