ECLI:NL:RBOVE:2024:3877

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
10849278 \ CV EXPL 23-4958
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfgrensgeschil tussen buren over haag en verjaringseigendom

In deze zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Overijssel, staat de erfgrens tussen de percelen van eiser en gedaagden centraal. De eiser, wonende in [woonplaats 1], heeft een geschil met gedaagden, wonende in [woonplaats 2], over de haag die als erfgrens fungeert. De eiser stelt dat de haag volledig op zijn perceel staat en vordert dat gedaagden het stuk grond onder de haag aan hem teruggeven. Gedaagden betwisten dit en stellen dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van het stuk grond waarop de haag staat. De kantonrechter heeft op 16 juli 2024 geoordeeld dat de haag inderdaad op het perceel van eiser staat en dat gedaagden niet door verjaring eigenaar zijn geworden van de grond onder de haag. De kantonrechter heeft gedaagden bevolen om binnen 14 dagen het betreffende stuk grond aan eiser terug te geven en hen hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 759,57, plus nakosten en wettelijke rente. De vordering van eiser om een dwangsom op te leggen is afgewezen, omdat er sprake is van een burenrelatie en overleg noodzakelijk is voor de verplaatsing van de haag.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10849278 \ CV EXPL 23-4958
Vonnis van 16 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats 1],
eisende partij, hierna te noemen [eiser],
gemachtigde: mr. P.W.J.C. van Peer
tegen

1.[gedaagde 1],

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende in [woonplaats 2],
gedaagde partijen, hierna gezamenlijk te noemen [gedaagden],
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 december 2023;
- de reactie op de dagvaarding van [gedaagden], aangemerkt als conclusie van antwoord;
- de akte met een aanvullende productie van [eiser];
- de mondelinge behandeling van 23 mei 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.Samenvatting

2.1.
Deze zaak gaat over de haag die dient als erfgrens tussen de percelen van [eiser] en [gedaagden]. De vraag is waar de erfgrens precies ligt en of [gedaagden] door verjaring eigenaar is geworden van het stuk grond waarop de haag staat.
2.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de haag op het perceel van [eiser] staat. [gedaagden] is niet door verjaring eigenaar geworden van de grond onder die haag. Hierna zal de kantonrechter uitleggen hoe zij tot deze beslissing is gekomen.

3.De feiten

3.1.
[eiser] en [gedaagden] zijn buren. [eiser] woont sinds 2019 aan de [adres 1]. [gedaagden] woont sinds 2005 aan de [adres 2]. Daarvoor woonden daar vanaf 1978 de ouders en vanaf 1937 de grootouders van [gedaagden].
3.2.
Tussen de percelen van [eiser] en [gedaagden] staat een beukenhaag van ongeveer 80 centimeter breed. Daarvoor stond op het voorste deel (vanaf de openbare weg) een hek en op het achterste deel een ligusterhaag.
3.3.
Medio 2022 heeft [gedaagden] het plan opgevat om een hek te plaatsen in het verlengde van de haag. [eiser] op zijn beurt, wil graag een loods op zijn perceel bouwen, in verband waarmee hij de haag wil verplaatsen. Partijen hebben daarom in oktober 2022 een erfgrensreconstructie laten uitvoeren door het Kadaster. Daarbij waren beide partijen aanwezig. Het Kadaster heeft de metingen vastgelegd in een Relaas van bevindingen.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] heeft gesteld dat de haag tussen de percelen op zijn grond staat.
Daarom vordert [eiser] dat de kantonrechter [gedaagden] gebiedt om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het betreffende stuk grond van het perceel van [eiser] aan hem terug te geven en teruggegeven te houden, middels de terugplaatsing van de ter plaatse staande beukenhaag op het perceel van [gedaagden], zulks op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag of deel daarvan dat [gedaagden] daarmee in gebreke blijft of in strijd handelt met het vonnis, met een maximum van € 5.000,00. Daarnaast wil [eiser] dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk worden veroordeeld om de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente over de nakosten te betalen.
4.2.
[gedaagden] heeft verweer gevoerd. Daarop wordt hierna verder ingegaan.

5.De beoordeling

De erfgrens
5.1.
De eerste vraag die moet worden beantwoord is de vraag of de haag op of naast de erfgrens staat en of [gedaagden] daarmee een stuk grond dat eigendom is van [eiser] in gebruik en/of bezit heeft.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat als een haag als afscheiding tussen twee percelen dient, het midden van deze haag vermoed wordt de grens tussen de percelen te zijn (dat staat in artikel 5:36 van het Burgerlijk Wetboek). Dat vermoeden kan [eiser] weerleggen.
5.3.
[eiser] heeft aangevoerd dat uit de erfgrensreconstructie die door het Kadaster is uitgevoerd, blijkt dat de haag voor de volledige 80 centimeter op zijn perceel staat. [eiser] heeft daarbij het Relaas van bevindingen van het Kadaster overgelegd. [gedaagden] heeft betwist dat de haag volledig op de grond van [eiser] staat en aangevoerd dat het Kadaster heeft bepaald dat het midden van de haag (slechts) 35 cm op de grond van [eiser] staat.
5.4.
Ter zitting heeft de kantonrechter de volgende afbeeldingen met partijen besproken.
[afbeelding]
[afbeelding]
[gedaagden] heeft de juistheid van de door het Kadaster vastgestelde punten 4, 5 en 6 erkend. [gedaagden] heeft ook erkend dat de rode stippellijn door deze punten op de eerste afbeelding overeenkomt met de zwarte lijn in de lengterichting op de tweede afbeelding. Dat de beukenhaag (in ieder geval voor een deel) op de grond van [eiser] staat, heeft [gedaagden] niet weersproken. Daarmee is voldoende vast komen te staan dat grens tussen de percelen niet onder het midden van de haag loopt. [gedaagden] heeft betoogd dat het Kadaster heeft vastgesteld dat het midden van de haag op 35 centimeter vanaf de erfgrens op de grond van [eiser] staat. Dat betekent dat feitelijk dat de haag, die 80 centimeter breed is, slechts 5 centimeter op het perceel van [gedaagden] staat en dat de stammen van de haag op de grond van [eiser] staan. Naar het oordeel van de kantonrechter betekent dat dat de haag geen gemeenschappelijk eigendom, maar in zijn geheel eigendom van [eiser] is. [1]
Heeft [gedaagden] het stuk grond door verjaring verkregen?
5.5.
[gedaagden] heeft gesteld dat hij door verjaring eigenaar is geworden van het stuk grond waarop de haag is geplaatst. Het stuk grond maakt namelijk al jarenlang deel uit van zijn perceel, en dat was niet anders toen zijn ouders en grootouders er woonden. Ook hebben zijn (groot)ouders en hijzelf de haag altijd onderhouden, aldus [gedaagden].
5.6.
Voor een geslaagd beroep op verjaring (zowel voor verkrijgende verjaring als voor bevrijdende verjaring) is vereist dat [gedaagden] het betreffende stuk grond in bezit heeft genomen. Degene die de zaak in bezit heeft genomen, moet zich zodanig gedragen dat anderen daaruit moeten afleiden dat die ander vindt dat hij eigenaar is. Met andere woorden: er moet sprake zijn van bezitsdaden. Of er op die manier bezit is uitgeoefend, moet per geval worden bekeken. Het gaat er daarbij niet om wat zich enkel in het hoofd van de betrokkenen heeft afgespeeld (dat is subjectief) maar om de feitelijke situatie en om wat er allemaal is gedaan en gebeurd. Dat wordt dan met de blik van buiten (dus objectief) uitgelegd: voor een buitenstaander moet uit het gedrag van de ander duidelijk zijn dat hij denkt de eigenaar te zijn.
5.7.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagden] (en zijn (groot)ouders) het stuk grond niet in bezit hebben genomen. [gedaagden] heeft toegelicht dat de ligusterhaag in de jaren 70/80 is geplaatst in overleg met [naam], de rechtsvoorganger van [eiser]. In 2009 is in overleg met [naam] het hek vervangen door een beukenhaag, waarna in 2016 in overleg met [naam] in plaats van de ligusterhaag een beukenhaag is gekomen. Bij het plaatsen van deze heg is met [naam] overeengekomen dat [gedaagden] de haag zou onderhouden, vanwege de leeftijd van [naam]. Dat alles steeds in overleg is gebeurd, betekent dat [gedaagden] niet de intentie heeft gehad om dat stuk van de haag en die grond voor zichzelf te houden. Er is dus geen sprake geweest van het in bezit nemen van de grond.
Voor zover [gedaagden] nog heeft gesteld dat er in de jaren ’70 of ’80 een ruilverkaveling heeft plaatsgevonden en de feitelijke erfgrens toen anders is komen te liggen, waardoor [gedaagden] er vanuit mocht gaan dat de feitelijke grens ook de kadastrale erfgrens was, heeft [gedaagden] dat onvoldoende onderbouwd.
Het beroep op verkrijging van de eigendom van de grond door verjaring slaagt dus niet.
5.8.
Het stuk grond waarop de heg staat, is dus eigendom van [eiser], evenals de haag zelf. De vordering van [eiser] is dus toewijsbaar. [eiser] heeft gevorderd om de haag aan hem terug te geven en teruggegeven te houden, middels de terugplaatsing van de ter plaatse staande beukenhaag op het perceel van [gedaagden]. De kantonrechter vat deze vordering zo op dat nu de haag op het perceel van [eiser] staat, [eiser] de haag zal mogen verplaatsen of verwijderen. In de praktijk staat er niets aan de in de weg dat de buren in overleg beslissen wat er met de haag zal gebeuren en of zij een nieuwe – gezamenlijke – erfafscheiding willen plaatsen.
5.9.
De door [eiser] gevorderde dwangsom zal worden afgewezen. De kantonrechter overweegt daartoe dat tussen partijen sprake is van een burenrelatie. Gelet op het overleg dat nodig kan zijn voor verplaatsing van de haag is een dwangsom niet op zijn plaats. Bovendien ziet de kantonrechter geen aanleiding om er vanuit te gaan dat [gedaagden] niet aan het vonnis zal voldoen.
De proceskosten
5.10.
[gedaagden] en [gedaagde 2] worden in deze procedure in het ongelijk gesteld en worden daarom hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van [eiser]. Deze worden begroot op:
kosten dagvaarding € 130,57
griffierecht € 87,00
salaris gemachtigde
€ 542,00(2 punten x tarief € 271,00)
totaal € 759,57
5.11.
De nakosten worden begroot op € 135,00 (½ punt van het tarief van € 271,00 met een maximum van € 135,00). De wettelijke rente over de nakosten zal worden toegewezen zoals hierna te bepalen.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
gebiedt [gedaagden] en [gedaagde 2] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het betreffende stuk grond onder de haag aan [eiser] terug te geven en teruggegeven te houden;
6.2.
veroordeelt [gedaagden] en [gedaagde 2] hoofdelijk, in die zin dat indien de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 759,57;
6.3.
veroordeelt [gedaagden] en [gedaagde 2] hoofdelijk, in die zin dat indien de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd, in de nakosten, begroot op € 135,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.R.H. Lutjes en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2024. (SB)

Voetnoten

1.Hof ’s Hertogenbosch 6 december 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:5407.