In deze zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Overijssel, staat de erfgrens tussen de percelen van eiser en gedaagden centraal. De eiser, wonende in [woonplaats 1], heeft een geschil met gedaagden, wonende in [woonplaats 2], over de haag die als erfgrens fungeert. De eiser stelt dat de haag volledig op zijn perceel staat en vordert dat gedaagden het stuk grond onder de haag aan hem teruggeven. Gedaagden betwisten dit en stellen dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van het stuk grond waarop de haag staat. De kantonrechter heeft op 16 juli 2024 geoordeeld dat de haag inderdaad op het perceel van eiser staat en dat gedaagden niet door verjaring eigenaar zijn geworden van de grond onder de haag. De kantonrechter heeft gedaagden bevolen om binnen 14 dagen het betreffende stuk grond aan eiser terug te geven en hen hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 759,57, plus nakosten en wettelijke rente. De vordering van eiser om een dwangsom op te leggen is afgewezen, omdat er sprake is van een burenrelatie en overleg noodzakelijk is voor de verplaatsing van de haag.