ECLI:NL:RBOVE:2024:3851

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
ak_23_1624
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen tenuitvoeringlegging voorwaardelijk strafontslag politieambtenaar en subsidiair ontslag wegens functionele arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eiser tegen het besluit van de korpschef van politie, waarbij het voorwaardelijk ontslag van eiser ten uitvoer is gelegd. Eiser, werkzaam bij de politie sinds 1 november 2002, had eerder een schriftelijke berisping ontvangen en was onderworpen aan een disciplinair onderzoek naar zijn gedrag. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend tegen het besluit van 30 januari 2023, waarin de korpschef het voorwaardelijk ontslag handhaafde. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van plichtsverzuim dat de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafontslag rechtvaardigt. De rechtbank stelt vast dat de korpschef niet voldoende bewijs heeft geleverd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan de verweten gedragingen. De rechtbank oordeelt dat eiser geschikt en bekwaam is voor de politiedienst en dat de korpschef andere rechtspositionele instrumenten had kunnen inzetten in plaats van ontslag. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, herroept het primaire besluit en veroordeelt de korpschef tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1624

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. W. de Klein),
en

de korpschef van politie, de korpschef

(gemachtigde: mw.mr. W. Hoogerhuis-Wessels en A. Garssen).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 15 juni 2023. In dat besluit heeft de korpschef het besluit van 30 januari 2023, waarbij het eerder voorwaardelijk aan hem verleende ontslag door de korpschef ten uitvoer is gelegd en het dienstverband met eiser is beëindigd, gehandhaafd.
Namens verweerder is op 14 juni 2024 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de korpschef.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1. Eiser is sinds 1 november 2002 in dienst van de politie, laatstelijk in de functie van generalist tactische opsporing, verbonden aan basisteam IJsselstreek van de Eenheid Oost-Nederland.
2. Bij besluit van 12 november 2019 is aan eiser een schriftelijke berisping opgelegd.
3. Medio november 2022 is een onderzoek gestart naar gedragingen van eiser. Het vermoeden bestond dat hij zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim, bestaande uit het op 9 oktober 2021 in beschonken toestand vertonen van onprofessioneel gedrag richting twee buitengewoon opsporingsambtenaren van de gemeente [gemeente] en collega’s en ook het niet informeren van zijn leidinggevende over het incident.
4. Bij besluit van 13 april 2022 is aan eiser op grond van de uitkomsten van dit onderzoek de straf opgelegd van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar. Eiser heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
5. Op 26 september 2022 is eiser een disciplinair onderzoek aangezegd en is hij buiten functie gesteld. De aanleiding hiervoor is een door de korpschef ontvangen melding over een incident dat zich zou hebben afgespeeld op vrijdag 26 augustus 2022 in [woonplaats] tussen eiser en een boa van de gemeente [gemeente], met wie hij een jaar eerder een aanvaring heeft gehad en naar aanleiding hem eerder de straf van onvoorwaardelijk ontslag is opgelegd.
6. Op 19 december 2022 heeft eiser het voorgenomen besluit ontvangen tot primair tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafontslag van 13 april 2022 en subsidiair tot ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Eiser heeft op dit voornemen zijn zienswijze gegeven.
Bij besluit van 30 januari 2023 heeft de korpschef – overeenkomstig het voornemen – primair het voorwaardelijk strafontslag ten uitvoer gelegd en is eiser subsidiair ongeschiktheidsontslag verleend.
De korpschef verwijt eiser dat hij niet zelf en uit eigen beweging bij zijn eigen teamleiding melding heeft van de door buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) [verbalisant 1] (verder: [verbalisant 1]) gedane melding en het naar aanleiding daarvan met hem gevoerde gesprek, alsmede de naar het oordeel van de korpschef meer dan ongepaste gedragingen en de eisende en intimiderende uitlatingen richting teamchef mw. [verbalisant 2] en het plaatsvervangend sectorhoofd mw. [verbalisant 3].
7. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft de korpschef bij besluit van
30 januari 2023 met overname van het door de Bezwaarcommissie HRM gegeven advies, ongegrond verklaard.
Het standpunt van eiser
8. Er is geen sprake van enig (strafwaardig) plichtsverzuim waardoor de tenuitvoer-legging van het voorwaardelijk strafontslag feitelijke grondslag mist en voorts bestaat voor deze tenuitvoerlegging geen rechtvaardiging. In ieder geval is geen sprake van beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens op grond waarvan de overtuiging kan worden verkregen dat eiser de hem verweten gedragingen heeft begaan. Ook de maatregel van functioneel ongeschiktheidsontslag ontbeert een feitelijke grondslag. Aan eiser kan niet een onjuiste grondhouding worden verweten. Eiser is geschikt en bekwaam voor de politiedienst. Voor zover de korpschef vindt dat eiser zijn functioneren, houding of gedrag dient te veranderen, heeft de korpschef hiervoor diverse (andere) rechtspositionele instrumenten ter beschikking die verder buiten de omvang van dit geding vallen.

Het oordeel van de rechtbank

Vooraf
9. De rechtbank merkt vooraf op dat bij de voorbereiding is gebleken dat gelet op de woonplaats van eiser de rechtbank Gelderland bevoegd is van het beroep kennis te nemen. Partijen, alsmede de rechtbank Gelderland, hebben ermee ingestemd dat het beroep wordt behandeld door de rechtbank Overijssel.

Het besluit van 13 april 2022

10. Het besluit van 13 april 2022 waarbij eiser voorwaardelijk ontslag is verleend, is een vaststaand gegeven nu eiser daartegen geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Ook de voorwaarde waaronder dat ontslag alsnog ten uitvoer kan worden gelegd – namelijk in het geval eiser zich gedurende de proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan soortgelijk plichts-verzuim als waarvoor de straf is opgelegd of enig ander ernstig plichtsverzuim -staat daarmee vast.
De tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafontslag
11. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:444) moet bij de toetsing van een besluit tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafontslag worden beoordeeld of het gepleegde plichtsverzuim uitvoering van het voorwaardelijk strafontslag rechtvaardigt.
Beoordeeld moet dus worden of de gestelde voorwaarde voor de tenuitvoerlegging is vervuld en, zo ja, of het bestuursorgaan de voor die tenuitvoerlegging in aanmerking te nemen belangen heeft afgewogen en in redelijkheid tot die tenuitvoerlegging heeft kunnen komen. Gezien het karakter van een besluit tot tenuitvoerlegging is deze belangenafweging van beperkte betekenis. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan van een bestuursor-gaan worden verlangd dat het afziet van tenuitvoerlegging in een geval waarin de voorwaar-de voor die tenuitvoerlegging is vervuld.
12. De voorwaarde voor tenuitvoerlegging is dat eiser zich aan soortgelijk plichts-verzuim dan wel enig ander ernstig plichtsverzuim schuldig heeft gemaakt.
13. De korpschef heeft aangevoerd dat hetgeen waarover [verbalisant 1] heeft verklaard eiser niet wordt verweten. Eiser wordt ook niet verweten dat hij het toevallig tegenkomen van [verbalisant 1] niet heeft gemeld. Ook wordt eiser niet verweten dat hij de door [verbalisant 1] gedane melding (eerst) met de teamleiding van bureau [woonplaats] heeft besproken.
Wat eiser wel wordt verweten is het niet zelf en niet uit eigen beweging informeren van zijn eigen teamleiding over het feit dat door [verbalisant 1] een melding was gedaan over eiser én dat naar aanleiding van die melding een gesprek tussen eiser en [verbalisant 1] had plaatsgehad. Als tweede plichtsverzuim wordt eiser verweten dat hij ongepaste gedragingen heeft vertoond en eisende en intimerende uitlatingen heeft gedaan richting zijn leidinggevenden.
Het al dan niet melden bij de eigen teamleiding van de door [verbalisant 1] gedane melding
14. De rechtbank is op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken dat er op vrijdag 26 augustus 2022 een incident heeft plaatsgevonden tussen eiser en [verbalisant 1] vergelijkbaar met hetgeen tussen hen beiden eerder had plaatsgevonden op 9 oktober 2021. Wel heeft [verbalisant 1] melding gemaakt van een “vervelende” situatie. Naar aanleiding hiervan heeft er in de week na 26 augustus 2022 een gesprek plaatsgevonden tussen [verbalisant 1] en eiser en beiden hebben aangegeven geen incidenten in de toekomst meer te willen. Het gesprek werd geëindigd met het elkaar de handen geven. [verbalisant 1] heeft daarbij aangegeven dat het voor hem daarmee was afgedaan.
De rechtbank stelt vast dat eiser op maandag 29 augustus 2022 wel met de teamleiding heeft gesproken over de door [verbalisant 1] gedane melding. Tegenover teamchef [verbalisant 2] heeft eiser verklaard dat hij zijn eigen teamchef [verbalisant 4] op de hoogte zou brengen. Hij had dat nog niet eerder gedaan omdat er door [verbalisant 4] geen veilige werkomgeving zou zijn gecreëerd en hij hoog in de emotie zat. Ter zitting heeft eiser herhaald dat het zijn bedoeling was [verbalisant 4] op zijn eerste werkdag na vrijdag 26 augustus 2022 (donderdag 1 septem-ber 2022) te informeren.
15. Nu geen sprake is geweest van een soortgelijk meldenswaardig incident is de rechtbank van oordeel dat de korpschef eiser ten onrechte heeft verweten [verbalisant 4] niet direct uit eigen beweging te hebben geïnformeerd over de door [verbalisant 1] gedane melding in het kader hiervan. De rechtbank ziet niet in waarom eiser de enkele melding direct aan
[verbalisant 4] kenbaar had moeten maken en dit geen uitstel kon verdagen tot zijn eerste werkdag. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wat betreft het al dan niet melden geen sprake is geweest van soortgelijk plichtsverzuim. Ter zitting heeft de gemachtigde van de korpschef aangegeven dat bij het vervallen van het gestelde plichtsverzuim op grond van het melden het eiser verweten plichtsverzuim met betrekking tot de ongewenste gedragingen en uitlatingen geen zelfstandige rechtsgrond oplevert.
16. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet aan de voorwaarde voor tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafontslag is voldaan.
Het functionele arbeidsongeschiktheidsontslag
Nu het strafontslag geen standhoudt, komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de subsidiaire ontslaggrond.
17. Volgens vaste rechtspraak dient de ongeschiktheid voor de functie zich te uiten in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn. Daarvoor is niet steeds vereist dat de functievervulling van de ambtenaar inhoudelijk niet naar behoren is. Ook indien houding en gedrag van de ambtenaar hem ongeschikt maken voor zijn werkzaamheden, kan van functieongeschiktheid worden gesproken. Verder is volgens vaste rechtspraak een ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie anders dan wegens ziels- of lichaamsgebreken in het algemeen niet toelaatbaar, als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. Dit is volgens eveneens vaste rechtspraak anders in als uitzonderlijk aan te merken situaties waarin het bieden van een verbeterkans niet zinvol zou zijn.
18. De korpschef heeft gesteld dat de houding van eiser en zijn (herhaald laakbaar) gedrag er tevens blijk van geeft dat eiser ongeschikt is voor het door hem beklede ambt.
19. De rechtbank stelt vast dat eiser reeds sinds 1 november 2002 bij de politie werkzaam is en eerst in 2019 een schriftelijke berisping is opgelegd gevolgd door het eerst in april 2022 gegeven voorwaardelijke ontslag. Het gaat de rechtbank te ver om gelet op dit tijdsverloop eiser thans te verwijten dat hij niet zou beschikken over een onjuiste grondhouding en het eiser zou ontbreken aan eigenschappen, mentaliteit, instelling die vereist zijn voor een ambtenaar van politie.
Hieruit volgt dat het ontslag gegeven op de subsidiaire ontslaggrond evenmin in stand kan blijven.

Conclusie

Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Omdat het ontslag niet in stand kan blijven, is het bezwaar hiertegen gegrond en moet dit besluit worden herroepen. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder tevens in de door eiser gemaakte proceskosten. Omdat het primaire besluit wordt herroepen bestaat ook aanleiding om de proceskosten in bezwaar te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.998,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen bij de hoorzitting, met een waarde per punt van € 624,- en wegingsfactor 1, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.998,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzitter, mr. J.W.M. Bunt en A.J.G.M. van Montfort, leden, in aanwezigheid van mr. C. Kuiper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.