ECLI:NL:RBOVE:2024:383

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
ak_22_1805
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschriften inzake handhaving Twentepad

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschriften van eiser door het college van burgemeester en wethouders van Almelo. Eiser had verzocht om handhavend op te treden tegen de afsluiting van het Twentepad, maar het college weigerde hem als belanghebbende te erkennen. De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte eiser niet als belanghebbende heeft aangemerkt. Eiser heeft een voldoende objectief en actueel belang, omdat hij rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van de afsluiting van het pad en de plaatsing van een hekwerk en paaltjes met schrikdraad. De rechtbank vernietigt het besluit van het college, maar laat de rechtsgevolgen in stand omdat het bezwaar te laat is ingediend. Het beroep tegen de e-mail van het college wordt ongegrond verklaard. Eiser krijgt een vergoeding van griffierecht en proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/1805

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.H.J. Booijink),
en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo, verweerder (het college)

(gemachtigde: J.G.W. Waaijer).

Inleiding

1. Bij brief van 27 juli 2021 heeft eiser het college verzocht om handhavend op te treden tegen de afsluiting van het Twentepad.
1.1.
Het college heeft op 30 november 2021 dit verzoek van eiser afgewezen. Daarbij heeft het college overwogen dat eiser niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt.
1.2.
Op 28 april 2022 heeft het college in een mail, gericht aan de gemachtigde van eiser, het standpunt ingenomen dat het Twentepad geen weg is in de zin van de Wegenwet.
1.3.
Op 16 mei 2022 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen zowel de brief van 30 november 2021 als de mail van 28 april 2022 van het college.
1.4.
Bij beslissingen op bezwaar, gedagtekend 25 augustus 2022, heeft het college eisers bezwaarschriften niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar gericht tegen de brief van 30 november 2021 is niet-ontvankelijk verklaard omdat het verzoek om handhaving niet is ingediend door een belanghebbende, het verzoek daarom geen aanvraag is als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb en de reactie daarop daarom geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het bezwaar tegen de e-mail van 28 april 2022 is niet-ontvankelijk verklaard omdat de e-mail niet is gericht op een rechtsgevolg en daarom eveneens geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
1.5.
Tegen deze beslissingen op bezwaar heeft eiser op 5 oktober 2022 beroep bij de rechtbank ingesteld. Op 7 december 2023 heeft eiser de gronden van beroep aangevuld. Het college heeft op 13 december 2023 schriftelijk gereageerd op eisers beroepsgronden.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. Y.J.M. Rustenberg (kantoorgenoot van de gemachtigde van eiser) namens eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college terecht eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaren. Ze doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen haar oordeel heeft.
Het verzoek om handhaving
4. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het college hem ten onrechte niet heeft aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat het handhavingsverzoek daarom moet worden gezien als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Hiertoe voert eiser aan dat het college in het verleden een toezegging heeft gedaan dat hij gebruik kon blijven maken van het Twentepad. Ook stelt eiser direct zicht te hebben op het hekwerk en de paaltjes met schrikdraad waarmee het pad is afgesloten. Daarnaast heeft het afsluiten van het Twentepad gezorgd voor een grotere stroom voetgangers voor de woning van eiser. Tot slot voert eiser aan dat hij als belanghebbende moet worden aangemerkt omdat het waterschap Vechtstromen (hierna: het waterschap) dat eerder wel heeft gedaan in een door eiser aangespannen bezwaarprocedure tegen een verleende watervergunning voor het plaatsen van een hekwerk. Het voorgaande maakt volgens eiser dat hij een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt.
5. Het college heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat eisers belang zich niet voldoende onderscheidt van de belangen van anderen. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij veelvuldig gebruik maakt van het Twentepad en evenmin dat door het afsluiten van het pad er een dusdanig grote stroom wandelaars voor zijn woning langsloopt dat daardoor zijn woon- en leefomgeving wordt aangetast. Voor zover eiser beoogt een beroep te doen op het vertrouwensbeginsel, ontkent het college dat er toezeggingen zijn gedaan dat het Twentepad open zou blijven op die locatie. Dat het waterschap hem in de bezwaarprocedure tegen een verleende watervergunning voor het plaatsen van een hekwerk wel als belanghebbende heeft aangemerkt, kan eiser niet baten, omdat zijn handhavingsverzoek is gericht tegen het afsluiten van het Twentepad, hetgeen een wezenlijk andere situatie betreft, aldus het college.
6. De rechtbank stelt vast dat volgens artikel 1:2, eerste lid, van de Awb onder een belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit, tenzij die gevolgen geen gevolgen van enige betekenis zijn. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van de betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. [1]
7. De rechtbank oordeelt dat het college eiser ten onrechte niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb heeft aangemerkt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
8. De rechtbank kan het college volgen in diens standpunt dat eiser geen persoonlijk belang kan ontlenen aan mogelijk in het verleden gedane toezeggingen ten aanzien van de openbaarheid van het Twentepad. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit dergelijke toezeggingen blijken. Ook het feit dat het waterschap eiser wel als belanghebbende heeft aangemerkt, betekent niet dat eiser zonder meer ook als belanghebbende bij een (aangevraagd) besluit van het college is aan te merken. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting immers bevestigd dat het om twee verschillende situaties gaat. Voor zover eiser daarnaast heeft betoogd dat zijn woon- en leefomgeving is aangetast door een toename van wandelaars dicht langs zijn woning, overweegt de rechtbank dat hij daarvoor geen voldoende bewijs heeft geleverd.
9. Het college heeft echter wel miskend dat eisers handhavingsverzoek niet enkel is gericht tegen het ontzeggen van de toegang van publiek op het Twentepad, maar ook tegen het plaatsen van het hekwerk en de paaltjes met schrikdraad langs het gedeelte van het Twentepad dat voor de woning van eiser loopt. Niet in geschil is dat eiser zicht heeft op deze bouwwerken. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat eiser rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt en dat niet kan worden gezegd dat dit geen gevolgen zijn van enige betekenis. Het betoog van het college ter zitting dat het plaatsen van paaltjes met schrikdraad op die locatie passend is, omdat het een groene omgeving betreft en er daarom geen gevolgen van enige betekenis zijn, kan de rechtbank niet volgen. Het hekwerk en de paaltjes zijn geplaatst op korte afstand, direct tegenover eisers woning, waarbij eiser zicht heeft op deze bouwwerken. Het college had eiser daarom wel als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb moeten aanmerken.
10. Nu de rechtbank oordeelt dat het college eiser als belanghebbende had moeten aanmerken, was zijn handhavingsverzoek daarmee een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De reactie van het college van 30 november 2021 is daarom een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dat een rechtsmiddelenclausule ontbrak, doet daar niets aan af. [2]
11. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen dit besluit is daarmee aangevangen op 1 december 2021. Eiser heeft pas bezwaar gemaakt op 16 mei 2022, ruim buiten deze termijn. Eiser heeft geen reden gegeven voor deze termijnoverschrijding. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser enkel verwezen naar het gegeven dat er in de periode tussen 30 november 2021 en 16 mei 2022 correspondentie heeft plaatsgevonden tussen eiser en het college. De rechtbank ziet hierin echter geen verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding.
12. De rechtbank concludeert dat het college eisers bezwaar, voor zover gericht tegen het besluit van 30 november 2021, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, zij het op een onjuiste grond. Het college had het bezwaar namelijk niet-ontvankelijk moeten verklaren wegens het te laat indienen van het bezwaar, en niet omdat de brief van 30 november 2021 geen besluit zou zijn.
De e-mail van 28 april 2022
13. De rechtbank stelt vast dat eiser geen inhoudelijke beroepsgronden heeft aangevoerd ten aanzien van de e-mail van 28 april 2022. De rechtbank overweegt dat deze e-mail, zoals het college terecht stelt, enkel een informerend karakter heeft en niet op een rechtsgevolg is gericht. De e-mail betreft daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
14. De rechtbank concludeert dat het college eisers bezwaar, gericht tegen de e-mail van 28 april 2022, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit van 25 augustus 2022 dat ziet op de e-mail van 28 april 2022 (kenmerk D/22/550180), is ongegrond. Dat betekent dat het college eisers bezwaarschrift tegen het besluit van 28 april 2022 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
16. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit van 25 augustus 2022 dat ziet op het verzoek om handhaving van 29 juli 2021 (kenmerk D/22/550260), is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom dit bestreden besluit. De rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat het college het bezwaar terecht, zij het op een onjuiste grond, niet-ontvankelijk heeft verklaard.
17. Omdat dit beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 25 augustus 2022 met het kenmerk D/22/550180 dat ziet op het bezwaar tegen de e-mail van 28 april 2022, ongegrond;
- verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 25 augustus 2022 met het kenmerk D/22/550260 dat ziet op het handhavingsverzoek van 29 juli 2021, gegrond;
- vernietigt het besluit van 25 augustus 2022 met het kenmerk D/22/550260;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. van Montfort, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Fortuin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
Griffier
De rechter is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2019:4007.
2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2020:1416.