ECLI:NL:RBOVE:2024:3798

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
71-315156-21 en 71-052822-23 (ttz. gev.) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot moord en deelname aan een criminele organisatie met wapens en munitie

Op 16 juli 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder medeplegen van poging tot moord, deelname aan een criminele organisatie en het voorhanden hebben van wapens en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij een criminele organisatie die zich richtte op het plegen van levensdelicten en ernstige geweldsmisdrijven. De verdachte werd specifiek beschuldigd van het voorbereiden van een liquidatie op een slachtoffer in de Dominicaanse Republiek, waarbij hij instructies gaf aan medeverdachten en hen aanstuurde. Tijdens het onderzoek zijn er aanzienlijke hoeveelheden wapens en munitie aangetroffen, die de verdachte voorhanden had. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 23 jaar, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de organisatie. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die door de poging tot moord aanzienlijke schade heeft geleden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 71-315156-21 en 71-052822-23 (ttz. gev.) (P)
Datum vonnis: 16 juli 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in de P.I. [locatie 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6, 13 en 14 mei 2024 en 2 juli 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie (hierna ook in enkelvoud aangeduid als officier van justitie) en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. G.N. Weski, advocaat in Rotterdam, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat namens de benadeelde partij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) door mr. K.C. van Hoogmoed, advocaat te Haarlem, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er in de zaak met parketnummer 71-315156-21 na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van
21 februari 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 8 december 2021 tot en met 14 juni 2022, samen met (een) ander(en) of alleen, op een locatie in [plaats 1] en een locatie in [plaats 2] een groot aantal automatische (hand)vuurwapens, antitankwapens, kogelpatronen, patroonmagazijnen en stroomstootwapens voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen;
feit 2:op 4 januari 2022, althans in de periode van 1 november 2021 tot en met 4 januari 2022, in Nederland en/of de Dominicaanse Republiek, samen met (een) ander(en) of alleen, heeft geprobeerd [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven
(primair), dan wel dat verdachte daaraan medeplichtig is geweest
(subsidiair), althans dat verdachte de (poging tot) moord/doodslag op [slachtoffer] samen met (een) ander(en) heeft voorbereid
(meer subsidiair);
feit 3:in de periode van 1 augustus 2021 tot en met 14 juni 2022 samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van levensdelicten, ernstige geweldsdelicten, bedreigingen en misdrijven als bedoeld in de Wet wapens en munitie (WWM).
In de zaak met parketnummer 71-052822-23 komt de verdenking er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 8 september 2022 een medewerker van de P.I. in [locatie 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
parketnummer 71-315156-21
1
hij op een of meer tijdstip (pen) in of omstreeks de periode van 8 december 2021 tot en met 14 juni 2022 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een of meer wapen (s) en/of munitie van categorie II en/of categorie III, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, en wel:
(in een woning aan de [adres 1] ):
- vier, althans een of meer, antitankwapen(s), en/of
- 45, althans een groot aantal automatische/(hand)vuurwapen(s), en/of
- 4825, althans een of meer (kogel)patro(o)n(en), en/of
- 66, althans een of meer, patroonmagazijn(en)/onderdelen van (vuur)wapen(s), en/of
(in een woning aan de [adres 2] ):
- een automatische vuurwapen, en/of
- 25, althans een groot aantal, patroonmagazijn(en), en/of
- 399, althans een of meer (kogel)patro(o)n(en), en/of
- 7, althans een of meer stroomstootwapen(s);
2
hij op of omstreeks 4 januari 2022, althans in of omstreeks de periode van 1 november 2021 tot en met 4 januari 2022 te [plaats 2] en/of (elders) in Nederland en/of in de Dominicaanse Republiek tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer] (Nederlandse nationaliteit) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven die [slachtoffer] heeft/hebben (op)gezocht/benaderd en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op/in het lichaam/hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
SUBSIDIAIR, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen volgen
dat een of meer onbekende perso(o)n(en) op of omstreeks 4 januari 2022, in de Dominicaanse Republiek (Las Terrenas), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans ieder voor zich, ter uitvoering van het door die onbekende perso(o)n(en) voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer] (Nederlandse nationaliteit) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven die [slachtoffer] heeft/hebben (op)gezocht/benaderd en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op/in het lichaam/hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op een of meer tijdstip (pen) in de periode van 1 november 2021 tot en met 4 januari 2022 te [plaats 2] en/of elders in Nederland en/of in de Dominicaanse Republiek opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door (in die Dominicaanse Republiek):
- een (vuur)wapen en/of een scooter en/of een auto aan te schaffen en/althans/(vervolgens) dat (vuur)wapen en/of die scooter aan die onbekende perso(o)n(en) ter beschikking te stellen, en/of
- ( de verblijfplaats van) die [slachtoffer] op te zoeken en/of (vervolgens) die [slachtoffer] te volgen en/of te observeren en/of die aldus verkregen informatie aan die onbekende perso(o)n(en) te
verstrekken, en/of
- verblijfs/woonruimte(n) voor die onbekende perso(o)n(en) te huren/verschaffen, en/of
- die onbekende perso(o)n(en) naar en/of van de plaats van het misdrijf te vervoeren/brengen;
MEER SUBSIDIAIR althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen volgen
verdachte in de periode van 1 november 2021 tot en met 4 januari 2022 te [plaats 2] en/of elders in Nederland en/of in de Dominicaanse Republiek tezamen en in vereniging met een of meer andere (en) te voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten een (poging tot) moord/doodslag op [slachtoffer] (als bedoeld in de artikelen 287/289 Wetboek van Strafrecht) opzettelijk een of meer voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten:
(in de Dominicaanse Republiek) een (vuur)wapen en/of een (vlucht)auto en/of een scooter en/of woon/verblijf/observatieruimte heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden gehad;
3
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2021 tot en met 14 juni 2022 te [plaats 2] , en/of (elders) in Nederland en/of in België, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen levensdelicten en/of ernstige geweldsdelicten en/of bedreigingen als bedoeld in de artikelen 287/289 en/of 302 en/of 285 van het Wetboek van Strafrecht en/of de artikelen 13 en/of 26 en/of 31 van de Wet wapens en munitie, en/althans het plegen van misdrijven;
parketnummer 71-052822-23
hij op of omstreeks 8 september 2022 te [plaats 3], een medewerker van de Penitentiaire Inrichting te [locatie 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door op zeer korte afstand voor die PI medewerker te gaan staan en/of (daarbij/vervolgens) die PI medewerker een kopstoot te geven, en/of (vervolgens/daarna) die PI medewerker meermalen dreigend de woorden toe te voegen: “Ik laat je pakken, nu ben je met genoeg mensen, maar buiten ben je alleen” en/of “Ik ga die kankermongool pakken” en/of “Ik pak jou nog wel” en/of “Ik snij zijn kop er af en stuur die naar zijn familie. Ik pak je nog wel. Ik onthoud jou wel”, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.De bewijsmotivering

3.1
Inleiding
Gelet op de samenhang tussen de strafzaken van verdachte en zijn medeverdachten zal, met het oog op de leesbaarheid van het vonnis, verdachte hierna telkens worden aangeduid met verdachte of [verdachte] . De medeverdachten [medeverdachte 1] (de halfbroer van [verdachte] ), [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zullen worden aangeduid met hun achternamen.
Voornoemde verdachten zijn betrokken bij het opsporingsonderzoek van de landelijke recherche genaamd ‘26Woltz’. In november 2021 werd een proces-verbaal verstrekt door het Team Criminele Inlichtingen (TCI) waarin onder meer stond dat [verdachte] de nieuwe moordmakelaar is uit de groep van [naam 1] (hiermee zou bedoeld worden [naam 1] ). [verdachte] zou in het bezit zijn van een groot geldbedrag en een lijst van mensen die geliquideerd moesten worden. Volgens de informatie zou [verdachte] al zijn begonnen met “de voorbereiding van iemand op die lijst” en zou hij op zoek zijn naar “hitters” en “spotters”. Naar aanleiding van deze informatie werd onderzoek 26Redcar gestart.
Tijdens een doorzoeking van de woning van [verdachte] op 13 januari 2022 werd zijn Google Pixel telefoon aangetroffen en in beslag genomen. Uit onderzoek naar deze telefoon ontstond bij het onderzoeksteam het vermoeden dat [verdachte] betrokken was bij het voorbereiden en (mede)plegen van meerdere misdrijven, waaronder de poging tot liquidatie van [slachtoffer] en het voorhanden hebben en overdragen van wapens en munitie. De informatie over de wapens en munitie is verstrekt aan het onderzoeksteam van onderzoek 26Romford, dat onderzoek deed naar een wapenopslag in [plaats 1] . Verder volgde uit berichten in de in beslag genomen telefoon van [medeverdachte 1] dat hij mogelijk ook betrokken was bij de aanslag op [slachtoffer] .
Uit de telefoon van [verdachte] bleek volgens het onderzoeksteam ook dat hij veelvuldig contact onderhield met zijn overbuurman [medeverdachte 2] , dat zij veel bij elkaar over de vloer kwamen en dat [verdachte] gebruik maakte van de bankrekening van [medeverdachte 2] . Bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] op 14 juni 2022 werd een hoeveelheid wapens en munitie aangetroffen.
Ten behoeve van het onderzoek naar de aanslag op [slachtoffer] werden op 18 oktober 2022 camerabeelden van twee mannen op een motorfiets (hierna ook wel motorscooter genoemd) in de Dominicaanse Republiek getoond in het programma Opsporing Verzocht. Op 25 oktober 2022 ontving het onderzoeksteam een TCI proces-verbaal waarin Damian uit Lelystad werd herkend als de persoon die achterop de motorscooter zat. Uit onderzoek onder de naam ‘26Agen’ bleek dat dit vermoedelijk zou gaan om [medeverdachte 3] . Uit dit onderzoek volgde tevens de mogelijke betrokkenheid van [medeverdachte 4] .
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig het ter zitting overgelegde requisitoir, het standpunt ingenomen dat de onder parketnummer 71-315156-21 onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten, alsmede het onder parketnummer 71-052822-23 ten laste gelegde feit, wettig en overtuigend kunnen worden bewezen verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, overeenkomstig zijn ter zitting overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder parketnummer 71-315156-21 onder 1, 2 primair, subsidiair, meer subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten, vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van het onder parketnummer 71-052822-23 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Parketnummer 71-315156-21
3.4.1.1 Wapens en munitie in [plaats 1] en [plaats 2] (feit 1)
3.4.1.1.1 Vaststelling van de feiten en omstandigheden
Op 24 maart 2022 zijn in een berging aan de [adres 1] in [plaats 1] vier antitankwapens, 45 (automatische) vuurwapens, 4825 kogelpatronen en 66 patroonmagazijnen aangetroffen. De wapens en munitie waren verpakt in rugtassen, boodschappentassen en vuilniszakken. Deze tassen stonden zichtbaar opgeslagen in de berging. Medeverdachten [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ) en [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] ) zijn op 14 november 2023 (thans nog niet onherroepelijk) bij vonnis van deze rechtbank veroordeeld voor het medeplegen van het voorhanden hebben van de betreffende wapens en munitie. [medeverdachte 5] was op dat moment de bewoner van het appartement aan de [adres 1] . De berging hoorde bij zijn woning. [medeverdachte 6] was de bewoner van de woning aan de [adres 3] in [plaats 1] , gelegen op ongeveer 20 meter afstand van de berging behorende bij de [adres 1] .
Op drie patroonmagazijnen die in deze berging zijn aangetroffen is celmateriaal (een DNA-mengprofiel) aangetroffen waarvan [verdachte] de donor is.
In de periode voorafgaand aan 24 maart 2022 stuurt [verdachte] op 8 december 2021 een bericht aan [medeverdachte 6] dat ‘hij’ over vijf minuten op het station is en dat het dan nog 22 minuten lopen is. De loopafstand van het station in [plaats 1] naar de [adres 3] in [plaats 1] is 22 minuten. Er wordt gevraagd of ‘hij’ een tasje bij zich heeft. Het antwoord is een kleine grijze koffer. De persoon die met ‘hij’ wordt aangeduid is [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] is op 8 december 2021 naar [plaats 1] gegaan in opdracht van [verdachte] om wapens op te halen. Op camerabeelden van 3 maart 2022 is te zien dat [medeverdachte 2] en [verdachte] om 12.06 uur vanaf de woning van [verdachte] naar de woning van [medeverdachte 2] lopen, terwijl [medeverdachte 2] een grijskleurig reiskoffertje bij zich draagt. Om 14.02 uur verlaten zij beiden de woning van [medeverdachte 2] , waarbij [verdachte] het grijskleurige reiskoffertje draagt. In de woning van [verdachte] is op 14 juni 2022 een kleine grijze reiskoffer in beslag genomen.
Op de telefoon van [verdachte] is een foto opgeslagen op 23 december 2021, waarop een persoon is te zien vanaf zijn schouders tot en met zijn voeten, met in zijn handen een zwartkleurig pistool en een automatisch vuurwapen, gelijkend op een Uzi. In de woning van [verdachte] is een soortgelijke jas aangetroffen als de jas die de persoon op de foto draagt. De foto is gemaakt in de woning van [medeverdachte 2] . Tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] is een automatisch vuurwapen aangetroffen dat sterke gelijkenissen vertoont met het vuurwapen op de foto.
Op 2 januari 2022 vindt er een groepsgesprek plaats tussen “ [alias 1] ”, “ [alias 2] ”, [medeverdachte 6] en een persoon die door anderen “ [alias 3] ” wordt genoemd. In dat gesprek gaat het over “pap (de rechtbank begrijpt: geld) halen” en “tellen”. Op woensdag (de rechtbank begrijpt: 5 januari 2022) gaat er geteld worden. Aansluitend op dat gesprek vindt er nog een gesprek plaats tussen [medeverdachte 6] en “ [alias 1] ” over woensdag. [medeverdachte 6] laat weten: “woensdagavond na werktijd zorg ik DAT alles geregeld wordt”. [medeverdachte 6] vraagt of hij hulp krijgt. [alias 1] laat weten: “onsen jongen komt na die stad met openbare vervoer en dan pik jij hem op bij een adress dicht bij station. Geen tels aub geen privé tels, alleen deze. En dan rustig met elkaar alles door nemen.”
[verdachte] is op 5 januari 2022 naar [plaats 1] gegaan. Hij stapt om 18.47 uur als passagier bij [medeverdachte 6] in de auto en zij gaan samen naar de woning van [medeverdachte 6] . Om 20.50 uur verlaten [verdachte] en [medeverdachte 6] de woning van [medeverdachte 6] .
In de woning van [medeverdachte 6] heeft [verdachte] met zijn telefoon foto’s gemaakt van onder andere een envelop met daarop een handgeschreven lijst van wapens.
Tijdens de aanwezigheid van [verdachte] in de woning van [medeverdachte 6] zijn er tussen 18.59 uur en 19.07 uur foto’s opgeslagen op de Google Pixel telefoon van [verdachte] . Ook zijn er tussen 18.58 uur en 19.07 uur foto’s opgeslagen op de Google Pixel telefoon van [medeverdachte 6] . Op die foto’s zijn meerdere wapens te zien. Deze foto’s zijn gemaakt in de woning van [medeverdachte 6] .
[verdachte] stuurt vanaf 21:03 uur berichten naar het Matrix ID [nummer] . [verdachte] vraagt “welke gaan we ze geven voor die klus”. Daarnaast gebruikt [verdachte] in die berichten woorden als: “bazooka”, “bombarderen”, “sniprr”, “net call of duty, maar real life!!”. Het Matrix ID [nummer] staat in de telefoon van [medeverdachte 6] opgeslagen als “ [alias 1] ”.
Op 14 juni 2022 is de woning van [medeverdachte 2] aan de [adres 2] in [plaats 2] doorzocht. In de woning werden een automatisch vuurwapen, 25 patroonmagazijnen, 401 kogelpatronen en zeven stroomstootwapens aangetroffen. Tussen deze aangetroffen wapens en munitie zaten twee doosjes fabrieksmunitie van het merk ‘Prvi Partizan’, met kaliber 7,5 x 55 mm Swiss. Een vakspecialist in wapens en munitie bij de Landelijke Eenheid heeft in zijn proces-verbaal opgeschreven dat hij in zijn veertien jaar ervaring maximaal drie keer dit specifieke kaliber heeft onderzocht. Wat hem verder opviel is dat de doosjes waren voorzien van een niet fabrieksmatig aangebracht labelsticker met daarop: “K31 H772922” en “K31 758392”, waarbij ‘K31’ een aanduiding is voor een bestaand geweer, te weten de K31.
Bij de doorzoeking van de woning aan de [adres 1] in [plaats 1] zijn twee K31-geweren aangetroffen, die waren voorzien van een label met een zes-cijferig serienummer, hetgeen overeenkomt met de labels op de doosjes met fabrieksmunitie. Deze geweren worden zelden voor onderzoek aangeboden.
[verdachte] en [medeverdachte 2] hadden in de periode van 22 december 2021 tot aan
14 juni 2022 veelvuldig contact en kwamen vrijwel dagelijks één of meerdere keren bij elkaar over de vloer.
3.4.1.1.2 De bewijsoverwegingen
Wapens en/of munitie in [plaats 1]
De rechtbank ziet zich, met betrekking tot de in de berging van [medeverdachte 5] aangetroffen wapens en munitie, voor de vraag gesteld of [verdachte] samen met (een) ander(en) een of meer (onderdelen van de) wapens en/of munitie voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen.
De rechtbank zal allereerst het door [verdachte] aangevoerde alternatieve scenario beoordelen.
Alternatieve scenario
In de rechtspraak van de Hoge Raad komt tot uitdrukking dat bij het oordeel of het tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard, in bepaalde gevallen betekenis kan toekomen aan de omstandigheid dat een aannemelijke verklaring van de verdachte voor een - in het licht van het tenlastegelegde - relevante omstandigheid is uitgebleven. Gewezen kan bijvoorbeeld worden op de rechtspraak over gevallen waarin een verdachte het hem tenlastegelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken (een alternatief scenario). Als de rechter in zo’n geval tot een bewezenverklaring komt, moet hij in beginsel die aangedragen alternatieve gang van zaken weerleggen. Dat kan onder meer door te overwegen dat en waarom de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld dan wel dat en waarom de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht (anderszins) niet aannemelijk is geworden (Vgl. HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359).
De rechter kan bij het oordeel of het tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard, ook de omstandigheid betrekken dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden. Het gaat daarbij om een vorm van het in de beoordeling betrekken van de procesopstelling van de verdachte die tot op zekere hoogte verwant is aan het toekennen van betekenis aan het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte voor een – in het licht van het tenlastegelegde – relevante omstandigheid. De op dit punt relevante rechtspraak van de Hoge Raad houdt in dat de weigering om een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden op zichzelf, mede gelet op artikel 29, eerste lid, Sv en artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM), niet tot het bewijs kan bijdragen. De rechter mag echter bij zijn bewijsoordeel wel in aanmerking nemen dat de verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem ten laste gelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven (Vgl. onder meer HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97).
Voor de beoordeling van de vraag of wat is aangevoerd aannemelijk is geworden en/of de lezing van de verdachte geloof verdient, bespreekt de rechtbank hieronder zijn verklaring en de totstandkoming daarvan.
Allereerst merkt de rechtbank op dat [verdachte] vanaf zijn aanhouding op 14 juni 2022 tot de inhoudelijke behandeling op 6 mei 2024 heeft gezwegen. Eerst ter zitting van 6 mei 2024, heeft hij een verklaring gegeven voor de chatberichten met betrekking tot een bezoek van [medeverdachte 2] aan [plaats 1] op 8 december 2021, zijn eigen aanwezigheid op 5 januari 2022 in [plaats 1] en de op zijn telefoon aangetroffen foto’s die op 5 januari 2022 zijn opgeslagen en gemaakt. Desgevraagd heeft [verdachte] verklaard dat zijn vorige raadsman hem had geadviseerd om zich op zijn zwijgrecht te beroepen.
De rechtbank stelt voorop dat een verdachte het recht heeft om te zwijgen en dat het een verdachte vrij staat om het advies van zijn raadsman op te volgen. Echter, het tijdstip waarop [verdachte] uiteindelijk een verklaring heeft afgelegd heeft hem – hoe dan ook – de gelegenheid gegeven zijn verklaring af te stemmen op de onderzoeksresultaten in het einddossier.
Daarnaast heeft [verdachte] ten aanzien van het aantreffen van celmateriaal waarvan hij de donor is op patroonmagazijnen die, in plastic gewikkeld, op 24 maart 2022 in een berging aan de [adres 1] in een rode sporttas zijn aangetroffen enkel verklaard dat hij mogelijk een keer iets heeft aangeraakt dat in contact is gekomen met deze patroonmagazijnen. De opmerking van de raadsman dat het hier gaat om een verplaatsbaar object en dat het aantreffen van DNA-celmateriaal door contaminatie te verklaren kan zijn, schuift de rechtbank terzijde, nu zij dit niet aannemelijk acht. [verdachte] is immers naar eigen zeggen slechts eenmaal in de woning van [medeverdachte 6] geweest, maanden voor het aantreffen van de patroonmagazijnen, en uit geen enkel bewijsmiddel blijkt dat de betreffende patroonmagazijnen op enig moment in de woning van [medeverdachte 6] zijn geweest.
De rechtbank wil aannemen dat er op 5 januari 2022 geld is geteld in de woning van [medeverdachte 6] , zoals [verdachte] heeft verklaard. De rechtbank acht het echter ongeloofwaardig dat op het moment dat [verdachte] in die woning is, [medeverdachte 6] foto’s van wapens toegestuurd krijgt, [verdachte] en [medeverdachte 6] die wapens vervolgens moeten duiden en hun bevindingen op een envelop moeten noteren. Temeer nu vaststaat dat de foto’s die op de telefoon van [verdachte] en op de telefoon van [medeverdachte 6] op 5 januari 2022 zijn opgeslagen in de woning van [medeverdachte 6] zijn gemaakt. Het is volstrekt onaannemelijk dat [verdachte] en [medeverdachte 6] van een derde foto’s toegestuurd krijgen die zijn gemaakt in de woning waar zij zich op dat moment bevinden, vooral ook omdat de foto’s die in de telefoon van [verdachte] en [medeverdachte 6] zijn aangetroffen verschillen qua invalshoek, waardoor het waarschijnlijk is dat deze met twee afzonderlijke toestellen zijn gemaakt. Daarbij komt nog dat zowel [verdachte] als [medeverdachte 6] beiden exact om 19.07 uur een foto van een zelfde soort wapen opslaan op hun telefoon. Als [medeverdachte 6] , zoals [verdachte] verklaart, foto’s van een derde toegestuurd heeft gekregen en wanneer deze vervolgens op de telefoon van [verdachte] worden opgeslagen dan moet [medeverdachte 6] deze naar hem hebben doorgestuurd. Daar moet dan tijd tussen hebben gezeten. Het is dan onmogelijk dat beide foto’s op hetzelfde moment worden opgeslagen. Daarnaast is het volstrekt onlogisch dat een derde foto’s verstuurt naar anderen om die anderen te laten noteren wat er op die foto’s te zien is. Dat is alleen dan anders, wanneer een bepaalde expertise of kennis vereist is om de voorwerpen op een foto te kunnen duiden. Naar het oordeel van de rechtbank zou dat hier het geval kunnen zijn, immers waren er specialisten binnen de politie nodig om de wapens op de foto’s te onderzoeken. Echter is niet gebleken dat [verdachte] en/of [medeverdachte 6] dusdanig ter zake kundig zouden zijn dat dit een aannemelijke verklaring zou zijn voor de geschetste gang van zaken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen stelt de rechtbank de lezing van [verdachte] als ongeloofwaardig terzijde.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de wapens op de foto’s die zijn aangetroffen in de telefoon van [medeverdachte 6] , in elk geval op 5 januari 2022, in de woning van [medeverdachte 6] lagen op het moment dat [verdachte] in de woning was en dat [verdachte] deze daar ook heeft gezien.
De rechtbank concludeert, gelet op de overeenkomsten tussen een aantal van de op 24 maart 2022 aangetroffen (onderdelen van) wapens en munitie en de foto’s die op 5 januari 2022 op de hiervoor genoemde toestellen zijn opgeslagen, dat deze zich op 5 januari 2022 in de woning van [medeverdachte 6] hebben bevonden.
Voorhanden hebben
Voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. Die bewustheid hoeft niet te betekenen dat de verdachte zich bewust is van specifieke eigenschappen of kenmerken van het wapen of de munitie of van de exacte locatie van het voorwerp.
Daarnaast is voor het ‘voorhanden hebben’ vereist dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie kan uitoefenen; hij moet over het wapen of de munitie kunnen beschikken. In bijzondere gevallen is de mogelijkheid dat een verdachte feitelijke macht uitoefent over het wapen of de munitie niet voldoende om te kunnen spreken van het ‘voorhanden hebben’. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer iemand onverwacht of ongewild, kort een wapen van een ander in handen krijgt of onverwacht een wapen van een ander in zijn buurt heeft terwijl hij daarvan niet direct afstand kan nemen.
Nu de (onderdelen van de) wapens en munitie niet onder [verdachte] in beslag zijn genomen, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of [verdachte] beschikkingsmacht over de (onderdelen van de) wapens en munitie had. Daarbij is het volgende van belang.
Zoals hiervoor al is vastgesteld is [verdachte] voor een belangrijke klus op woensdag 5 januari 2022 naar [plaats 1] gegaan. Op 2 januari 2022 stuurt “ [alias 1] ” in genoemde groepschat: “Dus morgen avond haal je pap IP. En woensdag gaan we tellen?”. “ [alias 1] ” laat [medeverdachte 6] weten dat hij hulp krijgt: “onsen jongen komt na die stad” en [medeverdachte 6] moet hem dan oppikken. De rechtbank stelt vast dat het niet anders kan zijn dan dat met “onsen jongen” [verdachte] wordt bedoeld. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit de berichten in de groepschat niet onomstotelijk blijkt dat het “tellen” enkel betrekking heeft op het tellen van geld. Uit de foto’s die door [verdachte] zijn gemaakt op 5 januari 2022 volgt dat er in ieder geval wapens zijn geteld. De rechtbank leidt hieruit af dat [verdachte] op 5 januari 2022 feitelijke macht over de wapens en munitie had die hij heeft geteld. De bijzonderheid die zou maken dat de feitelijke macht niet ook de beschikkingsmacht betekent doet zich hier niet voor.
De rechtbank is van oordeel dat in het geval van [verdachte] sprake is van zowel bewustheid als het kunnen uitoefenen van de feitelijke macht en dus van ‘voorhanden hebben’ van wapens en munitie. De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] alle wapens en/of munitie die op de op 5 januari 2022 door hem en [medeverdachte 6] opgeslagen foto’s te zien zijn voorhanden heeft gehad. De rechtbank kan echter op basis van het dossier niet al die wapens en/of munitie duiden, nu slechts enkele foto’s aan een wapenexpert zijn voorgelegd. De rechtbank komt om die reden tot een bewezenverklaring voor het voorhanden hebben van:
  • één semiautomatisch geweer merk IMI, model 322, kaliber .308 Winchester. Dit geweer valt onder categorie III van de WWM;
  • één semiautomatisch geweer, vermoedelijk van het merk SIG model onbekend. Dit geweer valt onder categorie III van de WWM;
  • één semiautomatisch geweer met en richtkijker van het merk Zastava, model M76, kaliber 8 x 57. Dit geweer valt onder categorie III van de WWM;
  • drie verpakkingen met daarin vermoedelijk M80 antitankwapens. Deze antitankwapens vallen onder categorie II van de WWM.
Overige vuurwapens en munitie
Ten aanzien van de drie patroonmagazijnen waar DNA-celmateriaal van [verdachte] op is aangetroffen is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] ook deze patroonmagazijnen op enig moment tussen 5 januari 2022 en 24 maart 2022 en dus in de ten laste gelegde periode voorhanden heeft gehad.
Naast de vuurwapens die zijn afgebeeld op de foto’s die zijn opgeslagen op 5 januari 2022 en de drie patroonmagazijn waarop DNA-celmateriaal van [verdachte] is aangetroffen, wordt [verdachte] verweten dat hij meer wapens en munitie voorhanden had of overgedragen heeft.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor de conclusie dat [verdachte] wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de overige wapens en munitie die op 24 maart 2022 in de berging aan de [adres 1] zijn aangetroffen. De rechtbank spreekt [verdachte] vrij van die onderdelen van de tenlastelegging.
Medeplegen
[verdachte] wordt verweten dat hij samen met (een) ander(en) wapens en/of munitie voorhanden had. In het geval van ‘medeplegen’ moet vaststaan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een of meer anderen die was gericht op het voorhanden hebben van wapens en/of munitie. De eisen van bewustheid en feitelijke macht gelden hier voor verdachte en zijn mededader(s). De rechtbank is van oordeel dat het dossier wettig en overtuigend bewijs bevat dat [verdachte] in ieder geval met [medeverdachte 6] bewust en nauw heeft samengewerkt. De wapens die bij [medeverdachte 6] thuis lagen, zijn door [medeverdachte 6] en hem geteld. De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] en in ieder geval [medeverdachte 6] samen de beschikkingsmacht hadden over de wapens en munitie.
Overdragen
De rechtbank acht niet bewezen dat [verdachte] wapens en/of munitie heeft overgedragen. Onder ‘overdragen’ wordt verstaan het aan een ander doen overgaan van de feitelijke macht (artikel 1 aanhef en onder 11˚ WWM). Het dossier bevat onvoldoende bewijs voor de conclusie dat daarvan in het geval van [verdachte] sprake is geweest.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] samen met een ander een hoeveelheid wapens voorhanden had in [plaats 1] .
Wapens en/of munitie in [plaats 2]
Met betrekking tot de in de woning van [medeverdachte 2] aangetroffen wapens en munitie ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of [verdachte] samen met (een) ander(en) een of meer van die aangetroffen wapens en/of munitie voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen. Daarvoor dient de rechtbank vast te stellen dat [verdachte] wetenschap had van de aanwezigheid van de wapens en munitie in de woning van [medeverdachte 2] .
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij geen wapens heeft gezien in de woning van [medeverdachte 2] . Wel wist hij dat [medeverdachte 2] contact had met een onbekend persoon en dat [medeverdachte 2] maandelijks door deze persoon werd betaald om zijn woning te laten fungeren als “stashlocatie”.
De wapens en munitie zijn op 14 juni 2022 aangetroffen in de woning van [medeverdachte 2] . De woning van [medeverdachte 2] betreft een containerwoning die, volgens een zoekslag via Google, 19 m2 bedraagt. [verdachte] en [medeverdachte 2] hadden in de periode van 22 december 2021 tot aan 14 juni 2022 veelvuldig contact en kwamen vrijwel dagelijks één of meerdere keren bij elkaar over de vloer.
Op 23 december 2021 is er een foto opgeslagen op de telefoon van [verdachte] , waarop een persoon is te zien vanaf zijn schouders tot aan zijn voeten die in zijn handen een zwartkleurig pistool en een automatisch vuurwapen vasthoudt. De foto is genomen in de woning van [medeverdachte 2] en tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] is een automatisch vuurwapen aangetroffen dat sterke gelijkenissen vertoont met het vuurwapen op de in de telefoon van [verdachte] opgeslagen foto. In de woning van [verdachte] is een soortgelijke jas aangetroffen als de jas die de persoon op de foto draagt. [verdachte] heeft ontkend dat hij de persoon op deze foto is en heeft verklaard dat hij deze foto op zijn telefoon had staan omdat dit ter controle moest van de onbekende persoon.
De rechtbank volgt deze verklaring niet. Gelet op de overeenkomsten tussen het postuur van de persoon op de foto en het postuur van [verdachte] , de jas die de persoon op de foto draagt en de soortgelijke jas die bij [verdachte] is aangetroffen, alsmede de omstandigheid dat de foto op de telefoon van [verdachte] is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het [verdachte] is die met de vuurwapens op de foto staat.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] wetenschap had van de aanwezigheid van wapens die in de woning van [medeverdachte 2] lagen. Ten aanzien van andere aangetroffen wapens en munitie en munitie is de rechtbank, gelet op voornoemde omstandigheden, van oordeel dat het niet anders kan dan dat [verdachte] op de hoogte was van de wapens en munitie in de woning van [medeverdachte 2] . Immers had de woning van [medeverdachte 2] een kleine oppervlakte en kwam [verdachte] dagelijks, soms meerdere keren, bij [medeverdachte 2] over de vloer. Daar komt bij dat [verdachte] ervan op de hoogte was dat de woning van [medeverdachte 2] werd gebruikt als stashlocatie.
Voorhanden hebben
Nu vaststaat dat [verdachte] wist van de aanwezigheid van wapens en munitie in de woning van [medeverdachte 2] , zal de rechtbank moeten beoordelen of [verdachte] de wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij begin december 2021 een verzoek kreeg van een persoon, van wie hij de naam niet wil noemen, om ergens twee wapens op te halen. Deze persoon zei dat [verdachte] dit niet zelf mocht doen, waardoor [verdachte] aan [medeverdachte 2] heeft gevraagd om de wapens te halen. Volgens [verdachte] heeft [medeverdachte 2] deze wapens op 8 december 2021 opgehaald in [plaats 1] . Het is mogelijk dat hij zijn koffer heeft uitgeleend aan [medeverdachte 2] , zodat hij daar de wapens in kon doen. [verdachte] heeft via Signal aan de onbekende persoon laten weten hoe laat [medeverdachte 2] bij de woning in [plaats 1] zou aankomen en dat hij een kleine grijze koffer bij zich had.
Uit de hiervoor gedane vaststelling dat [verdachte] in de woning van [medeverdachte 2] vuurwapens heeft vastgehouden en daarmee op de foto is gezet, waarvan één wapen later in de woning van [medeverdachte 2] is aangetroffen, volgt dat [verdachte] feitelijke macht had over die wapens. De rechtbank ziet niet dat dat anders zou zijn voor de overige wapens en munitie die zijn aangetroffen in de woning van [medeverdachte 2] . Nu [verdachte] dagelijks, vaak meerdere keren per dag, tot aan de dag waarop de wapens en munitie bij [medeverdachte 2] zijn aangetroffen, bij [medeverdachte 2] over de vloer kwam, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] ook kon beschikken over de overige in de woning van [medeverdachte 2] aangetroffen wapens en munitie.
De overtuiging van de rechtbank dat [verdachte] , overeenkomstig de wapens en munitie in [plaats 1] , ook de wapens en munitie in [plaats 2] voorhanden heeft gehad, wordt gesterkt door het proces-verbaal waarin de vakspecialist Wapens en Munitie aangeeft dat hij in zijn loopbaan van veertien jaar maximaal drie keer het soort kaliber munitie heeft onderzocht dat is aangetroffen in de wapenstash in [plaats 2] en dat die munitie, vanwege de niet fabrieksmatig aangebrachte labelstickers, lijkt te horen bij twee K31-geweren die in de wapenstash in [plaats 1] zijn aangetroffen.
Tot slot ziet de rechtbank ondersteuning in de aangetroffen chats tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] . In die chats komt het beeld naar voren dat [medeverdachte 2] onder druk en in dienst staat van [verdachte] . Bovendien had [verdachte] een aansturende rol bij het door [medeverdachte 2] laten ophalen van de twee wapens in [plaats 1] , door [medeverdachte 2] daartoe opdracht te geven, [medeverdachte 2] zijn koffer mee te geven om daarin de wapens te vervoeren en de onbekende persoon op de hoogte te houden van de aankomsttijd van [medeverdachte 2] . [verdachte] is degene die bepaalde en [medeverdachte 2] inzette voor allerlei hand- en spandiensten, die ook betrekking hadden op wapens en munitie.
De rechtbank is daarom van oordeel dat [verdachte] , naast de op de foto van 23 december 2021 zichtbare wapens, ook beschikkingsmacht had over de overige in de woning van [medeverdachte 2] aangetroffen wapens en munitie.
De rechtbank acht kortom bewezen dat [verdachte] alle wapens en munitie die op 14 juni 2022 in de woning van [medeverdachte 2] zijn aangetroffen voorhanden heeft gehad.
Medeplegen
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, met name die zien op de verhoudingen tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] , is de rechtbank van oordeel dat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking, die was gericht op het voorhanden hebben van wapens en munitie.
Overdragen
De rechtbank acht niet bewezen dat [verdachte] wapens en/of munitie heeft overgedragen. Het dossier bevat daarvoor onvoldoende bewijs.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] samen met een ander een hoeveelheid wapens en munitie voorhanden had in de woning aan de [adres 2] in [plaats 2] . De rechtbank merkt hierbij op dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat alle 399 ten laste gelegde kogelpatronen zijn onderzocht en gecategoriseerd. Gesteld noch gebleken is dat de niet onderzochte en gecategoriseerde kogelpatronen geen munitie van categorie III betreft. Nu de onderzochte kogelpatronen wel allemaal munitie van categorie III betreft, alle aangetroffen kogelpatronen zijn gefotografeerd, er geen afwijkingen worden vastgesteld tussen de wel en niet gecategoriseerde kogelpatronen op de foto’s en er ook anderszins geen aanknopingspunten in het dossier te vinden zijn om te komen tot een ander oordeel, houdt de rechtbank het ervoor dat alle aangetroffen kogelpatronen munitie van categorie III betreft.
3.4.1.2 Poging liquidatie van [slachtoffer]
3.4.1.2.1 Vaststelling van de feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het behandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 4 januari 2022, omstreeks 13:30 uur, reed [slachtoffer] in een witte Hyundai Tucson, met het kenteken [kenteken], door de Calle Duarte in Las Terrenas (Dominicaanse Republiek), waar hij werd achtervolgd door twee mannen op een motorscooter. Tijdens die achtervolging werd er op het voertuig van [slachtoffer] geschoten. Het voertuig van [slachtoffer] kwam in botsing en raakte op zijn kant, waarna [slachtoffer] uit de auto klom en een steeg in rende. Hij werd achtervolgd door één van de mannen op de motorscooter en deze man schoot meermaals op [slachtoffer] . Volgens getuigen ter plaatse was de schutter een witte, magere, lange man met zwart haar en leek hij op een buitenlander. [slachtoffer] zelf heeft verklaard dat de schutter een heel erg jonge witte man was, met bruin haar en een gouden tand.
[slachtoffer] arriveerde in hypovolemische shock in het ziekenhuis als gevolg van bloedverlies. Hij was in ademnood door een ingeklapte linkerlong en bloedde hevig uit zijn linkerhand en uit het kogelgat in de linker zesde intercostale ruimte, aan de voorkant. Hij had meervoudige schotwonden, waaronder twee in de linkerhemithorax, beide perforerend, een wond in de linkerhand, met botbreuk en waarschijnlijk sectie van de elleboogzenuw van de linkerhand, en veel wonden op de armen met in totaal zeven openingen. Onderzoek wees uit dat een kogel de linkerlong had geperforeerd en een aantal ribben en het linkerschouderblad waren gebroken. [slachtoffer] werd met spoed geopereerd, waarmee zijn leven kon worden gered.
Voorafgaand aan het incident is op camerabeelden te zien dat twee mannen op een motorscooter achter de Hyundai van [slachtoffer] aan rijden. Op de beelden is te zien dat de Hyundai met hoge snelheid door een straat rijdt. Negen seconden later rijdt de motorscooter voorbij met daarop twee mannen. Terwijl de mensen in de richting blijven kijken waar de Hyundai en motorscooter heen zijn gereden, valt het op dat er vanuit de tegengestelde richting geen verkeer komt, behalve de motorscooter met daarop twee mannen.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op de camerabeelden heeft gezien dat, op het moment dat de motorscooter de bocht om gaat, de man die achterop de motorscooter zit een beweging maakt alsof er een wapen wordt getrokken. Verder heeft hij verklaard dat hij op camerabeelden heeft gezien dat de auto botst, waarna het slachtoffer het steegje in rent, achtervolgd door de man die achterop de motorscooter zat, met een zwart T-shirt en een pistool in zijn rechterhand. Dit hebben getuigen ook gezien.
Op de Google Pixel telefoon van [verdachte] werd op 11 november 2021 een foto opgeslagen waarop het paspoort van zijn (ex-)zwager [naam 2] (hierna: [naam 2]) is te zien. Diezelfde dag werd er een screenshot opgeslagen van de Google-zoekopdracht “Waar vraag ik een toeristenkaart Dominicaanse Republiek”.
Op 12 november 2021 werd er op de telefoon van [verdachte] een foto opgeslagen waarop is te zien dat er via de website Vliegtickets.be twee tickets zijn geboekt voor [medeverdachte 1] en [naam 2] voor een vlucht van Düsseldorf (Duitsland) naar Punta Cana (Dominicaanse Republiek) op 15 november 2021.
In een screenshot van een gesprek is te lezen dat op 15 november 2021 aan “Mister [alias 1] ” wordt gestuurd: “We kunnen niet vertrekken we hebben alleen een heen ticket we moeten kunnen aan tonen dat we terug komen door een retour ticket te hebben”. Deze Mister [alias 1] wordt aangesproken met “sir”.
Op 15 november 2021 stuurt [medeverdachte 1] aan [verdachte] : “Alles word nu gereboekt. Zijn ermee bezig”, “Sir is er van op de hoogte. Hij is blij” en “Ik regel het”, waarop [verdachte] aan [medeverdachte 1] stuurt: “Bro regel het bro”.
Op een foto van een notitie die op 12 november 2021 in de telefoon van [verdachte] is opgeslagen, is een lijstje te zien met daarin kosten voor tickets van € 1.335,--, een spoedpaspoort van € 350,--, PCR-testen van in totaal € 200,-- en treinreiskosten van in totaal ongeveer € 110,--. Verder staat op de foto dat er na aftrek van de kosten nog € 1.105,-- van de € 3.000,-- over is.
[naam 2] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte 1] aan hem hadden gevraagd om met [medeverdachte 1] op vakantie te gaan naar de Dominicaanse Republiek. [medeverdachte 1] had de vliegtickets gekocht. Toen ze op het vliegveld aankwamen, bleek dat er nieuwe tickets gekocht moesten worden. Hiervan heeft [naam 2] afgezien en is teruggegaan naar Nederland.
In de telefoon van [verdachte] worden foto’s van een gesprek met de gebruiker van het account ‘ [alias 3] ’ aangetroffen met als opslagdatum 16 november 2021, waarin deze [alias 3] stuurt: “Ja juist en die ticket is omgezet na retour nu tog. Oké is daar ook wat voor bij gekomen? (…) stuurt iemand met u mee inshallah. Maar u kunt dan alvast beginnen. Ik heb alles klaar daar voor u. Ja ik geloof u mr maar ik bedoel zodat julie ook kunnen afwisselen”. De andere deelnemer van het gesprek stuurt hierop: “Sir, ik heb niemand nodig ik ga alleen als het moet. Ik weet exact wat ik moet doen & wat me te wachten staat”.
Uit vluchtgegevens is gebleken dat [medeverdachte 1] op 18 november 2021 vanaf Düsseldorf naar de Dominicaanse Republiek is gevlogen. [medeverdachte 1] houdt [verdachte] op 17 november 2021 op de hoogte waar hij is en hoe laat hij op het vliegveld in Düsseldorf aankomt. [verdachte] zegt op zijn beurt tegen [medeverdachte 1] dat hij tot half 9 moet wachten tot hij kan inchecken, dat [medeverdachte 1] moet gaan rusten en zijn telefoon moet opladen.
[medeverdachte 1] heeft ter zitting als getuige verklaard dat hij naar de Dominicaanse Republiek moest om [slachtoffer] te vinden, zodat [slachtoffer] geliquideerd kon worden. Hij wist niet wie [slachtoffer] was, maar het was hem wel duidelijk wat hij moest doen en hoe hij dat moest doen. Zodra [medeverdachte 1] [slachtoffer] zou hebben gelokaliseerd, moest hij doorgeven waar [slachtoffer] was. Als de schutters dan zouden komen, zou hij doen alsof hij er niet bij hoorde. Op enig moment heeft [medeverdachte 1] vernomen dat er op [slachtoffer] was geschoten. Hem werd verteld dat [slachtoffer] het wel had overleefd, maar dat hij in kritieke toestand in het ziekenhuis lag. Dit heeft [medeverdachte 1] vervolgens aan [verdachte] bericht.
Op 19 november 2021 is op de telefoon van [verdachte] een foto van [slachtoffer] opgeslagen die afkomstig is van politie.nl.
In chats van 20 november 2021 houdt [medeverdachte 1] [verdachte] op de hoogte van de locaties waar hij is, waar hij “hem” ziet en beschrijft hij zijn uiterlijke kenmerken. [medeverdachte 1] stuurt [verdachte] dat hij “gelijk kkr veel stewss” heeft. [verdachte] zegt hierop tegen [medeverdachte 1] dat hij geen stress moet hebben, dat hij “prof” moet zijn, dat hij alles goed moet regelen en daarna “loesos” moet gaan. [medeverdachte 1] stuurt dat hij in een groep met de jongens zit en dat alles wordt besproken. Hij probeert één dag van tevoren “loesoe” te gaan, maar stuurt dat dat moeilijk wordt en dat hij denkt dat hij zelf bij die actie zal zijn. Verder stuurt [medeverdachte 1] dat als hij hem ziet op het feest bij zijn tafel en hij zegt dat hij het is, dat hij dan weg stapt “en dan ja…”. [verdachte] zegt dat [medeverdachte 1] ervoor moet zorgen dat hij niet op camera’s teveel in zijn buurt moet worden gezien en als hij wordt “gekierd” dan moet [medeverdachte 1] schrikken en wegrennen. [medeverdachte 1] geeft hierop aan dat hij goed die “comedy” kan doen.
Op 20 november 2021 wordt om 21.39 uur € 2.500,-- cash gestort op de bankrekening van [medeverdachte 3] en om 22.24 uur nogmaals € 450,--. Vervolgens wordt er € 2.970,95 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf] ten behoeve van twee retourtickets voor [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Deze tickets zijn bestemd voor een heenvlucht op 23 november 2021 van Brussel (België) naar Santo Domingo (Dominicaanse Republiek) en een retourvlucht op 18 december 2021 van Santo Domingo (Dominicaanse Republiek), via Madrid (Spanje), naar Brussel (België). Op 22 november 2021 worden er met de rekening van [medeverdachte 3] twee treintickets van in totaal € 104,60 geboekt voor een treinrit van Lelystad naar Brussel (België) op 23 november 2021.
[getuige 1] (hierna: [getuige 1]), ex-vriendin van [medeverdachte 4] , heeft verklaard dat [medeverdachte 3] [medeverdachte 4] heeft gevraagd voor een klus in de Dominicaanse Republiek. Zij moesten daarheen omdat [slachtoffer] daar zat. Een dag voordat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] naar de Dominicaanse Republiek vertrokken heeft [getuige 1] [medeverdachte 4] naar de woning van de oma van [medeverdachte 3] toe gebracht. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben die nacht bij de oma van [medeverdachte 3] gelogeerd, waarna ze de volgende ochtend naar het vliegveld in Brussel zijn vertrokken.
Op 25 november 2021 zegt [verdachte] tegen [medeverdachte 1] dat hij duidelijk moet zijn en vraagt of ze hem nu gaan “klaren” en hoe laat [medeverdachte 1] de boys ziet. [medeverdachte 1] geeft hierop aan dat hij er nu naartoe gaat en ze een foto laat zien en als zij zeggen dat het hem is dan gaan ze hem klaren. [verdachte] stuurt hierop: “Laat me wetem ?!!!?”. [medeverdachte 1] stuurt dat hij ze drie keer gaat vragen of ze het zeker weten en als ze ja zeggen, dan schieten ze vuurwerk af.
[medeverdachte 1] stuurt op 27 november 2021 aan [verdachte] dat ze hem gaan vinden, waarop [verdachte] vraagt waar ze hem gaan tegenkomen en waar [medeverdachte 1] nu is. [medeverdachte 1] geeft hierop aan dat ze nu bij chique restaurants en bars zijn en dat ze daar gaan rondlopen. Om 21:00 uur gaat [medeverdachte 1] bij de gym kijken, want dan is het meestal heel rustig daar. [medeverdachte 1] geeft aan dat ze hem moeten tegenkomen op straat en dat hij dan de locatie moet doorgeven, hem beschrijven en weggaan. Bij zijn verblijf is het niet mogelijk en hij wisselt constant van auto. [verdachte] vraagt aan [medeverdachte 1] wanneer er resultaat komt en vraagt of dit voor zondag is. [medeverdachte 1] hoopt het, want hij wordt zelf ongeduldig. [verdachte] reageert hierop door te zeggen dat het lang duurt.
In de tijd dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] in de Dominicaanse Republiek waren, hadden [getuige 1] en [medeverdachte 4] contact via Wickr. [medeverdachte 4] vertelde aan [getuige 1] dat ze naar plekken toe gingen waar ze dachten dat [slachtoffer] zou zijn. Ook vertelde hij haar dat ze [slachtoffer] een keer eerder hadden gezien, maar dat [slachtoffer] hun toen ook heeft gezien. [slachtoffer] had door dat hij in de gaten werd gehouden. Uiteindelijk hebben ze [slachtoffer] gevonden en op hem geschoten. Op die dag waren [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] op een scooter aan het rondrijden en toen kwamen ze [slachtoffer] toevallig tegen in de stad. [getuige 1] verklaarde dat [medeverdachte 4] eigenlijk zou schieten, maar dat [medeverdachte 3] het ook een keer wilde doen. [medeverdachte 3] heeft daarom geschoten. Er is een ongeluk gebeurd met de auto en op het moment dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] kwamen aanrijden heeft [medeverdachte 3] op [slachtoffer] geschoten. [medeverdachte 3] trilde, waardoor hij heeft gemist. [medeverdachte 4] heeft [getuige 1] over het schietincident verteld toen hij nog in de Dominicaanse Republiek was.
Op de telefoon van [verdachte] wordt op 3 januari 2022 een foto opgeslagen die zeer vermoedelijk is gemaakt in Las Terrenas. Op 5 januari 2022 wordt er een afbeelding opgeslagen met daarop een witte auto die op zijn kant ligt en een Spaanstalige titel die luidt: “Onbekenden hebben een man van vreemde nationaliteit verwond door kogels in Las Terrenas”.
[verdachte] stuurt op 5 januari 2022 naar een onbekend gebleven persoon: “Secario in opleiding. Is [naam 3] zijn land hij voelt zicg thuis maar familie en vrouw wachten ook. En [naam 3] is soldaat. Maar is [naam 3] ze fout niet toch broeder hij moest hem plaatsen toch niet geven. Maar als hij daar gaat blijven levert het hem wat op buiten dat die top secario word” en “Snap het kankee ook niet. Wat bezielt hem om met H SAMEN. DAT is zijn kk taak niet eens.”
[medeverdachte 1] stuurt op 6 januari 2022 aan [verdachte] : “Kritieke. Levens. Gevaar. Toestand weer”, waarop [verdachte] vraagt hoe dat kan. Hierop stuurt [medeverdachte 1] : “Bloedingen. Inwendig. Fatale schot wonden”. [verdachte] stuurt [medeverdachte 1] : “Ga weg daar. Dus je mag weg. Dus is gelukt”. [medeverdachte 1] stuurt hierop: “Hij is in kritieke toestand nu. Hun zeggen. We bidden tot Jezus Josef Maria dat hij naar Diablo gaat hehe.” [verdachte] vraag aan [medeverdachte 1] waar hij nu naar toe gaat, waarop [medeverdachte 1] stuurt dat hij in een safehouse is.
Op 8 januari 2022 vraagt [verdachte] aan een onbekend gebleven persoon of het is gelukt en of hij safe is. Later stuurt hij: “Oke bro Dan zal ik hem van zelf bij mij zien”.
[medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] zijn met dezelfde vlucht op 9 januari 2022 vanaf de Dominicaanse Republiek, via Madrid (Spanje), naar Amsterdam Schiphol gereisd. Daar kwamen zij op 10 januari 2022, omstreeks 17.40 uur aan. De vliegtickets van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] zijn beide op 9 januari 2022 om 13.14 uur geboekt en zijn beide contant betaald.
[getuige 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 4] en een andere jongen zijn teruggevlogen naar Nederland, maar dat [medeverdachte 3] nog wat langer moest blijven. Dit was omdat ze boos op hem waren omdat hij niet goed had geschoten. [getuige 1] heeft, samen met [naam 4], [medeverdachte 4] en de andere jongen opgehaald van Schiphol. Deze jongen had een spijkerjasje aan met een witte bontkraag. Ze hebben de jongen bij een tankstation in de bebouwde kom in [plaats 2] afgezet.
[medeverdachte 1] is op 10 januari 2022 om 20.04 uur de woning van [verdachte] binnen gegaan. [verdachte] heeft op 10 januari 2022 om 20.08 uur aan een onbekend gebleven persoon gestuurd dat [naam 3] nu naast hem zit, waarop de onbekend gebleven persoon aan [naam 3] vraagt hoe alles is verlopen en wat ze tegen hem zeiden op het vliegveld.
Op 18 oktober 2022 werden de beelden van de twee mannen op de motorscooter getoond in het programma Opsporing Verzocht. [getuige 1] heeft [medeverdachte 4] in die uitzending herkend als de persoon die de motorscooter bestuurt. Ook [getuige 2] heeft [medeverdachte 4] op de beelden van Opsporing Verzocht herkend als de persoon die voorop de scooter zat.
De oma van [medeverdachte 3] , [naam 5] (hierna: [naam 5]), en [naam 6] (hierna: [naam 6]) hebben [medeverdachte 3] herkend als de persoon die achterop de motorscooter zat.
In de telefoon van [medeverdachte 4] is een notitie aangetroffen, met (onder meer) de volgende tekst:
“(…) Beter houden we deze notitie voor altijd kunnen we terugk ijken
Wist je nog broeder toen je een huurmodenasr was voor het kartel
Dat waren pas gekke tijden
Met de Dominicaanse patron en dtje
[medeverdachte 1] derde partij hij was helemaal kanker gek wallah die woede aanvallen waren lijp met die adhd van die man (…)”
[medeverdachte 4] heeft bij de politie verklaard dat hij het in de notitie heeft over [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] .
Op 3 december 2022 belde [medeverdachte 4] met zijn neef, [naam 7]. Tijdens dit gesprek vertelde [medeverdachte 4] dat hij een keer in “Domi” heeft geschoten met een Glock die de “patron” altijd bij zich had.
Op de Google Pixel telefoon van [verdachte] is een chatgesprek van 12 januari 2022 aangetroffen tussen [verdachte] , iemand met de gebruikersnaam ‘[alias 4]’ en iemand met de gebruikersnaam ‘[alias 5]’. In dit gesprek wordt besproken dat de zwager van [verdachte] aangepakt moet worden omdat die zwager nog € 1.500,-- schuldig is. [alias 4] geeft hierop aan dat als [verdachte] zijn zwager niet aanpakt, [alias 4] het zijn eigen team laat doen, op kosten van [verdachte] . [alias 4] eist het adres van de zwager op, maar [verdachte] wil dit adres niet geven, omdat zijn schoonmoeder daar ook woont. [verdachte] geeft aan dat hij het gaat regelen. [alias 4] wil dat de zwager klappen krijgt en eist van [verdachte] dat hij kiest tussen zijn zwager en [alias 4]. [alias 4] geeft aan dat [verdachte] € 3.000,-- moet betalen aan het team van [alias 4] om de zwager aan te pakken. [verdachte] geeft aan dat hij dat niet wil betalen. [alias 4] kan dat niet waarderen en vindt [verdachte] een ondankbare hond. Vervolgens eist [alias 4] dat [verdachte] nu € 10.000,-- terug betaalt. Op een gegeven moment biedt [verdachte] zijn excuses aan [alias 4] aan en geeft daarbij aan dat hij stress heeft. [verdachte] geeft aan dat hij geregeld heeft dat zijn zwager het geld gaat betalen. [alias 4] eist dat het geld uit de zak van de zwager zelf betaald moet worden en heeft het over "ticket geld" dat terugbetaald moet worden. [verdachte] biedt nogmaals zijn excuses aan voor zijn grote bek en geeft aan dat het geld vandaag bij hem opgehaald kan worden.
3.4.1.2.2 De bewijsoverwegingen
De vraag die de rechtbank voor een bewezenverklaring van (het medeplegen van) poging tot moord moet beantwoorden is of er sprake was van opzet op het (met voorbedachte raad) doden van [slachtoffer] en zo ja, of [verdachte] daar betrokkenheid bij heeft gehad in de vorm van medeplegen, dan wel medeplichtigheid, of dat hij daartoe voorbereidingshandelingen heeft getroffen.
Nog voordat de rechtbank toekomt aan het beantwoorden van die vragen zal zij eerst beoordelen of de motorscooter met daarop twee mannen, die is te zien op de camerabeelden, dezelfde motorscooter is als de motorscooter met daarop twee mannen die [slachtoffer] hebben achtervolgd en beschoten.
Vervolgens zal de rechtbank toekomen aan de beoordeling wie de mannen waren die op de motorscooter zaten en welke man op [slachtoffer] heeft geschoten.
De rechtbank zal dan beoordelen of het schieten op [slachtoffer] kan worden gekwalificeerd als poging tot moord en tot slot zal de rechtbank toekomen aan de vraag of [verdachte] hier enige betrokkenheid bij heeft gehad.
Welke motorscooter was betrokken bij het schietincident?
Op basis van de hiervoor beschreven beelden, de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] en de verklaring van [slachtoffer] stelt de rechtbank vast dat de motorscooter met daarop twee mannen betrokken was bij het schietincident. Het signalement dat door de getuigen en [slachtoffer] wordt gegeven van de schutter, te weten een jonge witte, magere, lange man met zwart of bruin haar, die leek op een buitenlander (waarbij de rechtbank opmerkt dat dit is vanuit Dominicaans perspectief), komt overeen met de man die op de beelden achterop de motorscooter zit.
Het dossier bevat geen aanwijzingen dat er sprake zou zijn van een andere motorscooter met daarop twee personen die betrokken zouden zijn geweest bij het schietincident.
Wie zaten er op de motorscooter en wie was de schutter?
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] op 23 november 2021 samen naar de Dominicaanse Republiek zijn gevlogen. [medeverdachte 4] is daar tot 9 januari 2022 gebleven en [medeverdachte 3] tot 13 januari 2022.
-
[medeverdachte 4]
Zoals hiervoor benoemd heeft [getuige 1] verklaard dat zij [medeverdachte 4] herkende als de bestuurder van de scooter. [getuige 1] had in die periode al enige tijd een relatie met [medeverdachte 4] . Zij wist dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] naar de Dominicaanse Republiek gingen voor een klus. [getuige 1] en [medeverdachte 4] hadden via de applicatie Wickr contact op het moment dat [medeverdachte 4] in de Dominicaanse Republiek verbleef. [medeverdachte 4] heeft haar verteld dat [medeverdachte 3] en hij met z’n tweeën en reden op een scooter, er was een ongeluk gebeurd en [medeverdachte 3] heeft op [slachtoffer] geschoten. Omdat [medeverdachte 3] heel erg trilde heeft hij gemist. Daarover waren ze boos op [medeverdachte 3] en om die reden moest hij wat langer in de Dominicaanse Republiek blijven.
De rechtbank ziet verder bewijs in de notitie die [medeverdachte 4] heeft opgesteld en die hij op zijn telefoon had staan. Uit deze notitie blijkt naar het oordeel van de rechtbank ondubbelzinnig dat [medeverdachte 4] , samen met de “Dominicaanse patron” en [medeverdachte 3] , een huurmoordenaar was voor het kartel. Verder schrijft [medeverdachte 4] dat hij terug in de tijd zou willen om die man “door ze vieze kanker kop te schieten”. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dat dit gaat over het schieten op [slachtoffer] .
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [medeverdachte 4] de bestuurder is geweest van de motorscooter die [slachtoffer] heeft achtervolgd.
-
[medeverdachte 3]
Op basis van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat degene die achterop de motorscooter zat, degene is geweest die achter [slachtoffer] is aangerend in het steegje en op [slachtoffer] heeft geschoten.
Op de beelden van Opsporing Verzocht is [medeverdachte 3] door [naam 5] en [naam 6] herkend als de persoon die achterop de motorscooter zat. Deze verklaringen vinden steun in de verklaring van [getuige 1] dat [medeverdachte 3] degene is die heeft geschoten. Daar komt nog bij dat [medeverdachte 3] past in het signalement dat de getuigen ter plaatse en [slachtoffer] van de schutter hebben gegeven. Zij spreken over een heel jonge witte, magere, lange man met zwart of bruin haar en een gouden tand, die leek op een buitenlander. De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat [medeverdachte 3] twee gouden tanden heeft. Dat [slachtoffer] slechts één gouden tand zou hebben gezien doet daar niet aan af. Het is immers heel goed mogelijk en denkbaar dat [slachtoffer] in alle snelheid en hectiek niet goed heeft gezien dat de schutter twee gouden tanden had.
Tot slot blijkt de betrokkenheid van [medeverdachte 3] ook uit de hiervoor genoemde notitie die op de telefoon van [medeverdachte 4] is aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat, op basis van het voorgaande, wettig en overtuigend is bewezen dat [medeverdachte 3] degene was die achterop de motorscooter zat en degene die op [slachtoffer] heeft geschoten.
Poging tot moord op [slachtoffer]
Door met een vuurwapen meermaals op het lichaam van [slachtoffer] te schieten hebben verdachten vol opzet gehad op de dood van [slachtoffer] .
Voor moord is daarnaast vereist dat er sprake is van voorbedachte raad. Voor een bewezenverklaring van “voorbedachte raad” dient vast komen te staan dat verdachten zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en zij niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat sprake was van voorbedachte raad. Immers zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] naar de Dominicaanse Republiek gevlogen voor een klus. Zij waren daar om [slachtoffer] te vinden met het doel om hem te liquideren.
Betrokkenheid van [verdachte]
Op basis van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] betrokken is geweest bij de poging tot liquidatie van [slachtoffer] . Uit de op de telefoon van [verdachte] aangetroffen afbeeldingen en screenshots volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte] een sturende rol heeft gehad bij de opdracht om [slachtoffer] te liquideren.
[verdachte] heeft [naam 2] gevraagd om samen met [medeverdachte 1] naar de Dominicaanse Republiek vliegen. Door omstandigheden is [naam 2] niet meegegaan. Op 12 januari 2022 is [verdachte] via de chat onder druk gezet om zijn zwager aan te pakken en het geld voor tickets te laten terugbetalen. Gelet op het bedrag dat in de chat wordt genoemd is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat dit over [naam 2] en zijn ticket naar de Dominicaanse Republiek gaat. De rechtbank leidt hieruit af dat het ticket van [naam 2] door deze [alias 4] is betaald en dat [verdachte] ervoor verantwoordelijk wordt gehouden dat [naam 2] niet naar de Dominicaanse Republiek is gegaan. Dit oordeel vindt steun in de in de telefoon van [verdachte] opgeslagen screenshots, waaruit volgt dat [verdachte] anderen op de hoogte houdt van de vorderingen.
Verder wordt in de telefoon van [verdachte] een foto van [slachtoffer] en een screenshot aangetroffen van een lijst met kosten. De rechtbank gaat er, gelet op de kostenposten (tickets, spoedpaspoort, PCR-tests, treinreiskosten), in samenhang met de rest van het dossier, van uit dat dit de kosten zijn voor de reis naar de Dominicaanse Republiek. De rechtbank maakt hieruit op dat er € 3.000,-- beschikbaar is gesteld om met twee personen naar de Dominicaanse Republiek te reizen. Ook wordt in de telefoon van [verdachte] een screenshot van een gesprek met ‘ [alias 3] ’ aangetroffen waarin die [alias 3] aangeeft dat er nog iemand wordt gestuurd zodat ze kunnen afwisselen, maar dat de andere persoon alvast kan beginnen.
Tijdens de reis naar de Dominicaanse Republiek houdt [medeverdachte 1] contact met [verdachte] . Hij houdt [verdachte] op de hoogte van zijn reis en [verdachte] geeft hem instructies. Ook als [medeverdachte 1] in de Dominicaanse Republiek is houdt hij [verdachte] op de hoogte. Hij bericht [verdachte] over zijn zoektocht naar [slachtoffer] , hij meldt dat hij de “boys” gaat zien, dat hij [slachtoffer] op een gegeven moment denkt te zien en wat hij gaat doen als [slachtoffer] wordt “gekierd” (de rechtbank begrijpt: als [slachtoffer] wordt geliquideerd). [verdachte] geeft [medeverdachte 1] hierop instructies en aanwijzingen en wil weten wanneer ze [slachtoffer] gaan “klaren” (de rechtbank begrijpt: doodschieten). [verdachte] zegt tegen [medeverdachte 1] dat hij geen stress moet hebben, maar dat hij “prof” (de rechtbank begrijpt: professioneel) moet zijn en dat hij ervoor moet zorgen dat hij niet op camera’s staat. Als [slachtoffer] op
27 november 2021 nog steeds niet is gevonden door [medeverdachte 1] vraagt [verdachte] hem wanneer er resultaat komt, of dit voor zondag is en zegt daarbij dat het lang duurt.
Nadat [slachtoffer] is beschoten wordt er op de telefoon van [verdachte] een krantenartikel over het schietincident aangetroffen. [verdachte] stuurt diezelfde dag naar een onbekend gebleven persoon dat [medeverdachte 1] een “soldaat” en “secario in opleiding” (de rechtbank begrijpt: huurmoordenaar in opleiding) is. Ook stuurt hij dat het niet de fout van [medeverdachte 1] is dat het niet is gelukt.
[medeverdachte 1] brengt [verdachte] op de hoogte van de medische situatie van [slachtoffer] , waarop [verdachte] tegen [medeverdachte 1] zegt dat hij daar weg moet gaan. Een paar dagen later informeert [verdachte] bij een onbekend gebleven persoon of het gelukt is en of “hij” safe is. [verdachte] stuurt dat hij hem dan vanzelf wel bij hem zal zien. Twee dagen later komt [medeverdachte 1] aan op Schiphol en gaat vanaf daar direct naar de woning van [verdachte] toe.
De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat [verdachte] betrokken is geweest bij de poging tot liquidatie van [slachtoffer] . Uit het voorgaande volgt dat sprake was van hiërarchische verhoudingen, waarbij [verdachte] werd aangestuurd door (een) onbekend gebleven perso(o)n(en), aan wie hij ook verantwoording moest afleggen, en waarbij [verdachte] op zijn beurt zelf ook weer mensen aanstuurde, zoals in dit geval [medeverdachte 1] .
Ter zitting heeft [verdachte] over het contact met [medeverdachte 1] verklaard dat hij die berichten stuurde als bezorgde broer. [medeverdachte 1] had hem verteld wat hij in de Dominicaanse Republiek ging doen en daar maakte hij zich zorgen over. De rechtbank gaat daar niet in mee. Nergens in de berichten is enige broederlijke bezorgdheid te lezen, maar daarin is enkel te lezen dat [verdachte] [medeverdachte 1] instructies geeft en dat hij op de hoogte wil blijven van de vorderingen met betrekking tot het liquideren van [slachtoffer] .
Medeplegen
Tot slot dient de rechtbank te beoordelen of de betrokkenheid van [verdachte] bij de poging tot liquidatie van [slachtoffer] kan worden gekwalificeerd als ‘medeplegen’.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook wanneer het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Zoals overwogen zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] met hetzelfde doel naar de Dominicaanse Republiek gevlogen. Zij moesten [slachtoffer] vinden, zodat hij kon worden geliquideerd. [medeverdachte 1] zou [slachtoffer] daar opsporen (spotten) en als hij [slachtoffer] had gevonden, moest hij de locatie van [slachtoffer] doorgeven aan anderen, zodat zij vervolgens [slachtoffer] konden liquideren. In gesprekken met [verdachte] , waarin [medeverdachte 1] [verdachte] op de hoogte hield van alle ontwikkelingen, vertelde hij op 25 november 2021 dat hij naar de “boys” toe ging om een foto aan ze te laten zien, zodat ze vuurwerk konden afschieten (de rechtbank begrijpt: op [slachtoffer] konden schieten). Dit is twee dagen nadat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] naar de Dominicaanse Republiek zijn gevlogen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat met “de boys” [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] worden bedoeld. [medeverdachte 1] moest [verdachte] hiervan op de hoogte houden. Uiteindelijk is [slachtoffer] gevonden en door [medeverdachte 3] beschoten waarbij [medeverdachte 4] de motorscooter bestuurde waarop zij [slachtoffer] achtervolgden en vervolgens zijn weggevlucht. [medeverdachte 1] en [verdachte] hielden, afzonderlijk van elkaar, contact met onbekend gebleven personen die, zoals uit de chats blijkt, hoger in de hiërarchie stonden. Voor en na het schietincident legden zij verantwoording af aan deze personen. Zo werd [verdachte] op het matje geroepen omdat zijn zwager nog geld moest terugbetalen voor het (ongebruikte) vliegticket en werd [medeverdachte 1] , via [verdachte] , verantwoordelijk gehouden voor het mislukken van de aanslag.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] zijn met dezelfde vlucht teruggegaan naar Nederland. In Nederland zijn ze opgehaald en is [medeverdachte 1] bij een tankstation in de buurt van de woning van [verdachte] afgezet. [medeverdachte 1] is toen meteen naar [verdachte] toegegaan. [medeverdachte 3] is vanwege het mislukken van de aanslag een paar dagen later teruggevlogen naar Nederland.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van [verdachte] aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. De verdachten werkten samen in georganiseerd verband, en zij vervulden ieder een eigen rol, te weten het aansturen, het spotten en het uitvoeren. Elke rol was binnen dit samenwerkingsverband van cruciaal belang. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] zich, samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] , schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord op [slachtoffer] .
3.4.1.3 Deelname aan een criminele organisatie (feit 3)
[verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden ervan verdacht dat zij in de periode van 1 augustus 2021 tot en met 14 juni 2022 deelnamen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven.
Voor een veroordeling voor deelneming aan een organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie, die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen.
Er dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat iemand, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met, alle anderen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest.
Voor deelneming aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet (voorwaardelijk opzet is dus niet voldoende), dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
Het opzet van verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. Indien daarentegen uit de bewijsvoering slechts volgt dat verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van bovengenoemde misdrijven tot oogmerk had, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van een verdachte geen deelneming aan die criminele organisatie op.
3.4.1.3.1 De bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt, op de basis van voorgaande vastgestelde feiten en omstandigheden, in samenhang met de rest van de bewezen verklaarde feiten en het dossier, het volgende vast.
[verdachte] had via chats contact met onbekend gebleven personen met de gebruikersnamen ‘[alias 4]’, ‘[alias 5]’ en ‘ [alias 3] ’. In deze gesprekken komt naar voren dat er een bepaalde verhouding is tussen deze onbekend gebleven personen enerzijds en [verdachte] anderzijds. Via de chat worden er opdrachten en instructies gegeven aan [verdachte] .
Zo volgt uit chats dat aan [verdachte] de opdracht is gegeven om een Turk te mishandelen en die mishandeling te filmen. [verdachte] laat op 11 januari 2022 aan [medeverdachte 2] weten dat ze die week een Turk gaan pakken. Op 12 januari 2022 wordt [alias 4] ongeduldig en vraagt aan [verdachte] wanneer hij video’s krijgt van de Turk. Hij wil vrijdagavond de video’s ontvangen. Daarnaast geeft [alias 4] aan dat de zwager van [verdachte] aangepakt moet worden, omdat hij de “€ 1.500,-- voor de ticket” niet teruggeeft. [verdachte] wordt erop aangesproken dat hij zijn zwager wil betalen met het geld van de groep van [alias 4]. Dit kan niet volgens [alias 4], dus [verdachte] moet er achteraan. En als [verdachte] de zwager niet wil pakken dan stuurt [alias 4] zijn eigen team, maar dan moet [verdachte] ze betalen. Nadat [verdachte] zegt dat zijn zwager die week gaat betalen zegt [alias 4] hij het geld niet meer hoeft. Het gaat [alias 4] om het principe en wil daarom het adres van de zwager hebben. [verdachte] wil die niet geven omdat zijn schoonmoeder daar ook woont. [alias 4] zegt dat de fase van betalen voorbij is, dat hij wil zien dat de zwager op de grond ligt en klappen krijgt en [verdachte] het team hiervoor
€ 3.000,-- betaalt. [verdachte] wil dit niet betalen en zegt dat hij zich niet zo laat behandelen door [alias 4]. Hij vindt het niet eerlijk dat er zo met personeel wordt omgegaan. [alias 4] wordt boos en zegt dat [verdachte] een “vuile ondankbare kanker hond” is. Uiteindelijk biedt [verdachte] zijn excuses aan voor zijn grote mond en belooft dat hij het geld voor het team betaalt.
Later stuurt [alias 5] aan [verdachte] dat [verdachte] één ding moet onthouden, namelijk dat ze geen croissantjes bakken, maar dat ze mensen zijn van de onderwereld. Als er wat gebeurt, dan is het “mondje dicht en tijd uitzitten”. Zij zijn in dit leven omdat ze mannen zijn. Ze zeggen misdaad loont niet, maar als je elke dag bij de Albert Heijn werkt voor € 1.110,-- per maand, dan ben je de helft kwijt aan boetes. [verdachte] weet dat als je je billen brandt, je op de blaren moet zitten en noemt daarbij de rechtbank bekende Italiaanse code “Omerta”. [alias 5] zegt dat [verdachte] één van hun is en dat ze hem niet als freelancer zien. Als er iets met [verdachte] zou gebeuren, dan wordt hij op een loonlijst gezet en krijgt hij nazorg. Hij krijgt dan maandelijks geld en zijn advocaten worden betaald. [verdachte] geeft hierop aan dat hij met hun is tot het einde en dat hij een groep van vijf soldaten heeft aangemaakt die naar de Turk gaan.
Diezelfde dag, 12 januari 2022, begint [verdachte] een gesprek met de gebruiker van het account ‘[naam 3] junior’. Uit de berichten die worden gestuurd blijkt volgens de rechtbank dat dit [medeverdachte 1] is. [medeverdachte 1] denkt dat hij door ‘sir’ wordt bericht en vraagt of alles goed is. Hierop stuurt [verdachte] : “Met mij, hermanito” (de rechtbank begrijpt: broertje), waarop [medeverdachte 1] denkt dat het “[naam 8]…” is. [verdachte] stuurt: “Nee, met mij”. [medeverdachte 1] begrijpt nu dat het [verdachte] is en stuurt: “Ohwww hermano hahaha” (de rechtbank begrijpt: broer). Ze spreken elkaar in het Spaans aan met broertje en broer. [verdachte] en [medeverdachte 1] gebruiken in andere chats ook Spaanse woorden. Daarnaast wordt [medeverdachte 1] ook wel ‘[naam 3]’ genoemd.
[medeverdachte 1] stuurt [verdachte] dat ze alles in één klap gaan doen. Ze proberen in één dag die gozer (de rechtbank begrijpt: de Turk) te rammen en die 15 barras (de rechtbank begrijpt: 1500 euro) te betalen. Hij heeft over de opdracht gehoord van [alias 5]. [verdachte] zegt dat ze eerst van de week die betaling regelen en dat ze vrijdag die Turk gaan pakken.
[verdachte] heeft een groepschat aangemaakt waarin [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en twee onbekend gebleven personen met de gebruikersnamen ‘[alias 6]’ en ‘[alias 7]’ zitten. In deze groepschat stuurt [verdachte] dat het de bedoeling is dat er een Turk moet worden mishandeld en dat die mishandeling moet worden gefilmd. Het plan is dat [alias 6] op vrijdag met de Turk gaat afspreken en dat de anderen dan in de auto zitten om hem klappen te geven. [verdachte] bepaalt dat [alias 6] weer de leiding heeft. Ze gaan met iedereen afrekenen.
Er wordt besproken dat ze dit niet moeten verpesten, omdat ze anders voor schut staan in de stad. Er zijn duidelijke spelregels. Als iemand de klus weigert of met hen als groep “fuckt”, dan krijgt diegene klappen. Ze moeten de naam krijgen dat er niet met ze te spotten valt. Mensen moeten niet denken dat ze de groep kunnen belazeren. Dit jaar gaan ze knallen. Er wordt afgerekend. Ze hebben als groep genoeg “pap en guns” (de rechtbank begrijpt: geld en wapens). De groep moet resultaten boeken. [verdachte] geeft aan dat zijn contacten hem veel gunnen en verwijst daarbij naar de groep 26Koper (de rechtbank begrijpt: het strafrechtelijk onderzoek 26Koper).
Als [medeverdachte 1] stuurt dat hij de vingers en handen van de Turk zal breken, wordt hij er door [verdachte] op gewezen dat dat niet de opdracht is en dat de Turk gewoon een paar tikken moet krijgen, zodat hij de volgende keer gewoon betaalt. De groep moet naar de instructies luisteren. Als ze dat doen dan kunnen ze grote klussen krijgen en kan er als groep geïnvesteerd worden.
De Google Pixel telefoon van [verdachte] is, in de periode van 15 februari 2022 tot en met 14 juni 2022, elf keer gewisseld van simkaart en telefoonnummer, en de Google Pixel telefoon van [medeverdachte 2] zes keer. In een chatgesprek van 12 januari 2022 stuurt [verdachte] aan [medeverdachte 2] dat [medeverdachte 2] zo’n speciale telefoon krijgt, een PGP telefoon. De volgende dag vraagt [verdachte] aan [alias 5] waar hij zo’n VPN telefoon kan kopen voor [medeverdachte 2] . [verdachte] wil de groep allemaal dezelfde telefoon geven, zodat ze het gevoel krijgen dat ze er bij horen en dat ze één zijn. [alias 5] geeft hierop aan dat ze voor [medeverdachte 2] en Saddam dezelfde telefoon gaan regelen als die [medeverdachte 1] ook heeft.
[verdachte] en [medeverdachte 2] woonden schuin tegenover elkaar en kwamen dagelijks, soms meerdere malen, bij elkaar over de vloer. Uit chatgesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] komt naar voren dat [verdachte] aan [medeverdachte 2] opdrachten gaf om wapens te gaan halen vanaf een andere (stash)locatie en om naar afspraken te gaan. Als hiervan sprake was hield [verdachte] zowel contact met degene waar de wapens vandaan gehaald moesten worden of met wie de afspraak zou plaatshebben, als met de opdrachtgever die hierom had verzocht. Zo is [medeverdachte 2] op 8 december 2021 naar [plaats 1] gestuurd om twee wapens op te halen. Op 9 januari 2022 geeft [verdachte] aan [medeverdachte 2] de opdracht om op 10 januari 2022 om 08:00 uur naar een rustige plek in Soest moet gaan en dat hij een bigshopper of grote sporttas moet meenemen. [verdachte] geeft daarbij de instructies dat [medeverdachte 2] alert moet zijn, dat hij ervoor moet zorgen dat hij niet wordt gevolgd en dat hij er niet rechtstreeks heen moet rijden, maar dat hij zigzagweggetjes moet nemen. De volgende dag laat [medeverdachte 2] weten dat hij op de afgesproken plek is, waarna [verdachte] dit weer doorgeeft aan (een) ander(en).
Zodra de opdracht om wapens te halen voltooid is, worden er foto’s gemaakt van de wapens en die worden ter controle naar de opdrachtgever gestuurd. Dergelijke foto’s zijn ook op de telefoon van [verdachte] aangetroffen. Zo staat hij zelf op een foto met in zijn handen een pistool en automatisch vuurwapen. In de woning van [medeverdachte 2] is een automatisch vuurwapen aangetroffen dat sterke gelijkenissen vertoont met het vuurwapen dat [verdachte] vast heeft. In de woning van [medeverdachte 2] is op 14 juni 2022 een groot aantal wapens en munitie aangetroffen, alsmede goederen die kunnen worden gebruikt bij het observeren van personen of zaken, zoals camera’s, en goederen die kunnen worden gebruikt om te dreigen, te verwonden of te doden, zoals bivakmutsen, machetes, handboeien, stroomstootwapens, hamers, ploertendoders, handschoenen en politie-uniformen. De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] deze wapens en munitie samen met [medeverdachte 2] voorhanden heeft gehad.
Ook in de woning van [medeverdachte 1] worden op 14 juni 2022 drie Glock pistolen aangetroffen. Op deze wapens wordt DNA-materiaal aangetroffen van [medeverdachte 1] en van [medeverdachte 2] .
In een gesprek op 12 januari 2022 stuurt [verdachte] aan [medeverdachte 2] dat hij het als een hechte groep moet zien. Op de vraag of [medeverdachte 2] bij de groep wil horen reageert [medeverdachte 2] door te zeggen dat dat van de “jobs” afhangt. Hierop geeft [verdachte] aan dat er voor [medeverdachte 2] eigenlijk geen weg meer terug is, nu [medeverdachte 2] al klussen heeft gedaan. [medeverdachte 2] is nu één van hen. [medeverdachte 2] vraagt aan [verdachte] of hij nu niet meer kan zeggen dat hij deze klussen niet meer wil doen. [verdachte] geeft aan dat [medeverdachte 2] geen mensen koud hoeft te maken (de rechtbank begrijpt: liquideren) en dat hij ook niet naar het buitenland hoeft. Hij moet er wel rekening mee houden dat hij mee moet met andere klussen, zoals mensen meenemen en rammen, oftewel “het echte soldatenwerk”. [medeverdachte 2] is door de drie “tories” (de rechtbank begrijpt: klussen) die hij heeft gedaan al een soldier. Hij moet de knop omzetten en dan gaat hij zien dat het “pap” (de rechtbank begrijpt: geld) oplevert. [medeverdachte 2] moet paraat zijn voor de klussen die gaan komen. Het zijn geen spelletjes. De groep is één familie die elkaar vertrouwt. [medeverdachte 2] moet proberen de groep omhoog te krikken. Ze moeten er voor elkaar zijn als een hechte vriendengroep, zodat ze binnenkort “doekoe” (de rechtbank begrijpt: geld) gaan verdienen. De groep helpt elkaar als familie tot in de dood en erna. [verdachte] benadrukt dat [medeverdachte 2] de code moet begrijpen. De groep moet als geheel vooruit moet komen en ze moeten groot worden, zodat ze grote klussen kunnen gaan doen. De groep zal 24/7 achter [medeverdachte 2] staan, alleen moet hij de knop omzetten en ervoor gaan. De leeuw in [medeverdachte 2] moet wakker worden. Hij heeft het volgens [verdachte] in zich. [medeverdachte 2] geeft aan dat [verdachte] gelijk heeft en stemt ermee in.
In chatgesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] komt een bepaalde verhouding naar voren. Zo moet [medeverdachte 2] [verdachte] onder andere eten brengen, geld geven en hem naar de kapper brengen. Als [medeverdachte 2] aangeeft dat hij hier eigenlijk geen tijd voor heeft of geen geld heeft, zet [verdachte] hem onder druk. In een gesprek van 1 juni 2022 moet [medeverdachte 2] een rekeningnummer regelen voor [verdachte] , zodat [verdachte] daar geld op kan storten.
Van een gesprek van 6 juni 2022 tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] lijkt ook druk uit te gaan, nu [verdachte] tegen [medeverdachte 1] zegt: “Bro laat die kk smileys voor je. Want ik haal je tanden uit je mond. Als je denkt te praten over mij tegen mensen”.
Beoordeling
Op basis van het voorgaande, in samenhang met de rest van het dossier, is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen (onder meer) [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Zij vormden een organisatie die tot oogmerk had het plegen van liquidaties, (ernstige) geweldsmisdrijven en het voorhanden hebben van wapens. Binnen deze organisatie was er een zeker werkwijze en die was als volgt.
Door iemand in de organisatie (of de overkoepelende organisatie) werd een verzoek gedaan of opdracht gegeven om een strafbaar feit te plegen. Er was daarbij vermoedelijk sprake van een hoofdopdrachtgever, die bij de personen die lager in de organisatie staan niet bekend was. [verdachte] nam als ‘makelaar’ opdrachten aan van onder andere [alias 3] , [alias 4] en [alias 5]. [verdachte] regelde vervolgens uitvoerders, de “soldaten”. Het gaat dan vaak om een groepje van drie of vier soldaten, van wie één op straat tijdens de voorbereiding en/of uitvoering met de makelaar blijft communiceren. In het geval van de poging tot liquidatie van [slachtoffer] waren de soldaten (in ieder geval) [medeverdachte 1] , [naam 2] (die zich heeft teruggetrokken), [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , en stond [medeverdachte 1] daarover in direct contact met [verdachte] . Bij het mishandelen van de “Turk” waren dit [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [alias 6] en [alias 7], waarbij [alias 6] de leiding kreeg over de klus. [medeverdachte 2] werd verder ook ingezet voor hand- en spandiensten, zoals het ophalen van wapens van andere locaties, het in zijn woning opslaan van wapens, munitie en andere spullen die gebruikt kunnen worden bij het plegen van misdrijven en het regelen van een bankrekening zodat [verdachte] daar geld mee kon overmaken.
De vergoeding die de uitvoerders kregen werd bepaald door de opdrachtgevers.
[verdachte] stond in verbinding met de opdrachtgevers via Google Pixel telefoons. Ook de overige leden van de organisatie kregen deze telefoons door de organisatie verstrekt. [verdachte] zorgde ervoor dat zijn soldaten ook zo’n telefoon kregen. Ze communiceerden met elkaar door te chatten via Matrix accounts.
Tijdens voorbereidingshandelingen en uitvoering van de opdracht vond er geregeld terugkoppeling plaats van de soldaten naar [verdachte] als makelaar en van [verdachte] naar de opdrachtgever. Veelal besloot de opdrachtgever over het moment van uitvoering. [verdachte] stond tussen de opdrachtgever en de soldaten in en werd er dan ook verantwoordelijk voor gehouden als er iets mis ging. Zo werd [verdachte] bij de poging tot liquidatie van [slachtoffer] verantwoordelijk gehouden voor het feit dat [naam 2] zich had teruggetrokken om mee te gaan naar de Dominicaanse Republiek, nadat zijn ticket al was betaald. [verdachte] werd hierover op niet mis te verstane wijze aangesproken door [alias 4]. [verdachte] moest ervoor zorgen dat de zwager werd aangepakt en dat het geld terug werd betaald.
Uit de bij [medeverdachte 2] aangetroffen spullen valt op te maken dat de slachtoffers werden getraceerd door het inzetten van middelen, zoals plaatsbepalingsapparatuur, en zij werden daarnaast live geobserveerd. Dit laatste was het geval bij de poging tot liquidatie van [slachtoffer] .
Dat een opdracht is uitgevoerd moet worden bewezen door het tonen van foto’s, video’s of berichtgeving waarin het strafbare feit door de media wordt beschreven. Dit werd via de makelaar aan de opdrachtgever gestuurd. Opvallend is verder dat ook vaak vuurwapens werden gefotografeerd. Het lijkt erop dat alles voor de opdrachtgever werd vastgelegd ter controle van de makelaar en de soldaten. [verdachte] heeft dit laatste ter zitting bevestigd.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat er sprake was van een organisatie. Dat deze organisatie het oogmerk had om meerdere strafbare feiten te plegen, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de chatgesprekken waarin wordt gesproken over het opbouwen van een naam, waardoor ze grotere klussen kunnen doen. Dat deze klussen strafbare feiten inhouden blijkt uit de opdracht om [slachtoffer] te liquideren, de opdracht om de Turk te mishandelen en het opslaan van wapens en munitie. Daarnaast wordt door [alias 5] duidelijk gemaakt dat ze mensen zijn van de onderwereld en dat als er wat gebeurt, ze “hun mondje dicht moeten houden en hun tijd moeten uitzitten” (de rechtbank begrijpt: hun gevangenisstraf uitzitten).
Zoals hiervoor uiteengezet hebben [verdachte] , als makelaar, en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , als soldaten, deelgenomen aan de criminele organisatie en had ieder van hen een eigen aandeel bij het plegen van de strafbare feiten.
Resumerend
Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] samen met (onder andere) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , in wisselende samenstellingen, gedurende een periode van ruim tien maanden, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van liquidaties, (ernstige) geweldsmisdrijven en het voorhanden hebben van wapens.
3.4.2
Parketnummer 71-052822-23
3.4.2.1 Vaststelling van de feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het behandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[verdachte] zat gedetineerd in de penitentiaire inrichting (PI) in [locatie 2], op de afdeling voor gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico. Op 8 september 2022 vond daar een onaangekondigde periodieke controle plaats, waaraan gedetineerden verplicht moeten meewerken. [verdachte] wilde daar niet aan meewerken en stelde zich intimiderend en agressief op. [verdachte] is toen op korte afstand van PI-medewerker [verbalisant 2] gaan staan en heeft onder andere tegen die medewerker gezegd: “ik laat je pakken, nu ben je met genoeg mensen, maar buiten ben je alleen”, “Ik pak jou nog wel, ik pak jou nog wel”, “Ik snij zijn kop eraf en stuur die naar zijn familie” en “Ik pak je nog wel. Ik onthoud jou wel”. Medewerker [verbalisant 2] kreeg hierdoor angstige gevoelens en kreeg het gevoel dat hij [verdachte] of iemand die door hem zou worden aangestuurd buiten de PI zou kunnen tegenkomen om de bedreigingen uit te voeren.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de PI-medewerker heeft bedreigd, maar dat hij zich de exacte woorden niet kan herinneren. Hij ontkent dat hij de PI-medewerker een kopstoot heeft gegeven.
3.4.2.2 De bewijsoverwegingen
De rechtbank komt, op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van de onder parketnummer 71-052822-23 ten laste gelegde bedreiging, waarbij de rechtbank - nu [verdachte] dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - zal volstaan met een verwijzing naar de bewijsmiddelen in de bijlage.
De rechtbank acht niet bewezen dat [verdachte] aan de PI-medewerker een kopstoot heeft gegeven. Het dossier bevat daarvoor onvoldoende bewijs, zodat [verdachte] van dat onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder parketnummers 71-315156-21 en
71-052822-23 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
parketnummer 71-315156-21
1
hij in de periode van 8 december 2021 tot en met 14 juni 2022 te [plaats 1] en [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, wapen(s) en/of munitie van categorie II en/of categorie III, voorhanden heeft gehad, en wel:
(in een woning te [plaats 1] ):
- drie antitankwapen(s), en
- drie (hand)vuurwapen(s), en
- drie patroonmagazijn(en)/onderdelen van (vuur)wapen(s), en
(in een woning aan de [adres 2] ):
- een automatisch vuurwapen, en
- 25 patroonmagazijn(en), en
- 399 ( kogel)patro(o)n(en), en
- 7 stroomstootwapen(s);
2
hij in de periode van 1 november 2021 tot en met 4 januari 2022 in Nederland en in de Dominicaanse Republiek tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer] (Nederlandse nationaliteit) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven die [slachtoffer] heeft (op)gezocht/benaderd en/of (vervolgens) meermalen met een vuurwapen op/in het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij in de periode van 1 augustus 2021 tot en met 14 juni 2022 in Nederland en in België, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hem, verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen levensdelicten en/of ernstige geweldsdelicten en/of bedreigingen als bedoeld in de artikelen 287/289 en/of 302 en/of 285 van het Wetboek van Strafrecht en/of de artikelen 13 en/of 26 en/of 31 van de Wet wapens en munitie;
parketnummer 71-052822-23
hij op 8 september 2022 te [plaats 3], een medewerker van de Penitentiaire Inrichting te [locatie 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door op zeer korte afstand voor die PI medewerker te gaan staan en (vervolgens/daarna) die PI medewerker meermalen dreigend de woorden toe te voegen: “Ik laat je pakken, nu ben je met genoeg mensen, maar buiten ben je alleen” en “Ik ga die kankermongool pakken” en “Ik pak jou nog wel” en “Ik snij zijn kop er af en stuur die naar zijn familie. Ik pak je nog wel. Ik onthoud jou wel”.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder parketnummer 71-315156-21 onder 1 bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 26 en 55 van WWM, het onder 2 primair bewezenverklaarde in de artikelen 289 juncto 45 Sr, het onder 3 bewezenverklaarde in artikel 140 Sr en het onder parketnummer 71-052822-23 bewezenverklaarde in artikel 285 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
parketnummer 71-315156-21
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, , meermalen gepleegd;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 2, primair
het misdrijf:
medeplegen van poging tot moord;
feit 3
het misdrijf:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
parketnummer 71-052822-23
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ten aanzien van de onder parketnummers 71-315156-21 en 71-052822-23 bewezen verklaarde feiten te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met de omstandigheid dat [verdachte] geen relevante strafdocumentatie heeft, dat [verdachte] een ondergeschikte rol had, dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn en met het van toepassing zijnde artikel 63 Sr.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van de strafbare feiten
[verdachte] heeft ruim tien maanden deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van zeer ernstige misdrijven, zoals moord en geweldsdelicten. Het deelnemen aan een criminele organisatie heeft een ontwrichtend effect op de samenleving en vormt daarvoor een grote bedreiging. Deelnemers aan een criminele organisatie stellen zich buiten de wet en nemen het heft in eigen handen. Door (leden van) de criminele organisatie waaraan [verdachte] deelnam, is onder andere geprobeerd [slachtoffer] te vermoorden en zijn diverse ernstige mishandelingen voorbereid.
De organisatie opereerde op een professionele wijze. [verdachte] had daarin ten aanzien van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een aansturende rol en werd als ‘makelaar’ gezien. Hij nam van opdrachtgevers diverse opdrachten aan om geweldsklussen uit te voeren. Deze opdrachten werden vervolgens door [verdachte] verder uitgezet onder zowel leden van de criminele organisatie als andere “soldaten”. Uit onderlinge communicatie blijkt dat [verdachte] de ‘soldaten’, zoals [medeverdachte 2] , onder druk zet om klussen te doen. Voor deze “klussen” werden wapens en andere benodigdheden geregeld, die werden opgeslagen op locaties waar veel andere, nietsvermoedende mensen wonen die daardoor zijn blootgesteld aan groot gevaar. Binnen de organisatie werd gecommuniceerd via Google Pixel en PGP telefoons en de deelnemers waanden zich dus onbespied. Uit de aangetroffen communicatie doemt een zeer verontrustend beeld op van een gewetenloze organisatie die het plegen van levensdelicten en ernstige geweldsmisdrijven ziet als normale werkzaamheden waarmee snel veel geld te verdienen valt en waarbij een mensenleven in hun ogen kennelijk niets waard is. De kans dat een langdurige gevangenisstraf moet worden uitgezeten wordt op de koop toegenomen. In het kader van deze criminele organisatie heeft [verdachte] , samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] , geprobeerd [slachtoffer] te vermoorden. [verdachte] heeft de moordopdracht aangenomen en [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] bereid gevonden om naar de Dominicaanse Republiek af te reizen om [slachtoffer] te vinden en hem vervolgens te liquideren. Uiteindelijk hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] [slachtoffer] gevonden. Na een wilde achtervolging, waarbij [medeverdachte 3] op de auto van [slachtoffer] schoot en die auto verongelukte, heeft [medeverdachte 3] op klaarlichte dag, terwijl hij achter [slachtoffer] aanrende en er veel mensen op straat waren, op [slachtoffer] geschoten. [slachtoffer] is door meerdere kogels geraakt, waarbij één van de kogels zijn linkerlong heeft geperforeerd. Dat hij deze aanslag op zijn leven heeft overleefd, is uitsluitend te danken aan snel medisch ingrijpen. [verdachte] heeft bovendien een grote hoeveelheid wapens, waaronder drie antitankwapens, en munitie voorhanden gehad, die alleen maar bedoeld kunnen zijn voor het plegen van zeer ernstige misdrijven. Ook heeft hij tijdens zijn voorlopige hechtenis een medewerker van de PI bedreigd, terwijl andere medewerkers daar getuige van waren. Het toont allemaal aan dat [verdachte] geen enkel respect toont voor het leven en welzijn van anderen en uitsluitend oog heeft voor zijn eigen belangen, die lijken te bestaan (want daarin heeft de rechtbank geen inzicht gekregen) uit het snel aan veel geld komen en opklimmen op de criminele ladder. De op te leggen straf dient in de eerste plaats ter vergelding van het feit dat [verdachte] heeft geprobeerd [slachtoffer] het meest fundamentele recht van een mens, het leven, te ontnemen. Daarnaast ook ter vergelding van het feit dat hij zich bezig heeft gehouden met gewelddadige “klussen” en zware wapens. [verdachte] heeft op geen enkele manier verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. De rechtbank rekent [verdachte] dit alles zwaar aan.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat, vanwege de ernst van de gepleegde strafbare feiten en wat zij hiervoor heeft overwogen, alleen het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur passend en geboden is.
De rechtbank ziet zich daarbij wel geconfronteerd met de beperkende werking van de wettelijke bepalingen ten aanzien van strafoplegging. Artikel 57 Sr bepaalt dat bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, één straf wordt opgelegd. Het maximum van deze straf is het totaal van de hoogste straffen op de feiten gesteld, maar - voor zover het gevangenisstraf betreft - niet meer dan een derde boven het hoogste maximum. Dat betekent dat de rechtbank maximaal een gevangenisstraf op kan leggen van 26 jaren en acht maanden. Uit het strafblad van 8 april 2024 van [verdachte] blijkt dat hij op 15 maart 2024 is veroordeeld voor het medeplegen van poging tot zware mishandeling, gepleegd met voorbedachten rade, en het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, WWM. [verdachte] heeft hiervoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 29 maanden gekregen. De rechtbank zal daar rekening mee houden.
Het plegen van een (poging tot) moord behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. De maximale tijdelijke gevangenisstraf voor een poging tot moord is 20 jaar. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak, waarbij sprake is van het (georganiseerd) medeplegen van een poging tot moord, een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren de ondergrens is. Gelet op de rol die [verdachte] vervulde, zoals hiervoor overwogen, zal de rechtbank aan hem een hogere straf opleggen dan aan zijn mededaders en is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zeventien jaren voor dit feit passend en geboden is.
Bij het bepalen van de straf voor het voorhanden hebben van de wapens en munitie zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting
.Het oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van een wapens van categorie III onderdeel 1˚ (in een woning) is vier maanden gevangenisstraf per wapen. Daarvan heeft [verdachte] er in [plaats 1] drie voorhanden gehad, wat tot een gevangenisstraf van 12 maanden zou moeten leiden. Het oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen van categorie II onderdeel 2˚ (in een woning) is 12 maanden. Bewezen is dat [verdachte] een dergelijk wapen in [plaats 2] voorhanden heeft gehad. Daarnaast heeft hij drie antitankwapens, onderdelen van wapens en een aanzienlijke hoeveelheid munitie voorhanden gehad. De rechtbank neemt voor dit alles tezamen een gevangenisstraf van vier jaren als uitgangspunt.
Bij het bepalen van de straf voor deelname aan een criminele organisatie weegt de rechtbank mee dat [verdachte] een aansturende rol heeft gehad binnen die organisatie en dat door deze organisatie, zonder enige terughoudendheid, zeer ernstige feiten werden voorbereid en gepleegd. De rechtbank hanteert daarvoor een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren als uitgangspunt.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 23 jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Redelijke termijn
De raadsman heeft betoogd dat de redelijke termijn is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het OM een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op het moment dat verdachte in verzekering is gesteld. Dit was op 14 juni 2022. De termijn tussen 14 juni 2022 en de datum waarop dit vonnis wordt gewezen bedraagt twee jaren en één maand. De zaak van verdachte maakt onderdeel uit van meerdere grote onderzoeken met meerdere verdachten, die op verschillende momenten zijn getraceerd, aangehouden en in verzekering zijn gesteld. De zaak tegen verdachte is gelijktijdig met die van zijn medeverdachten behandeld. Tijdens de behandeling van de zaak door de rechtbank is – veelal op verzoek van de (vorige) raadsman van verdachte of op verzoek van raadslieden van medeverdachten – uitgebreid aanvullend onderzoek verricht. Zo zijn er meerdere getuigen gehoord, stukken aan het dossier gevoegd of ingezien en zijn er diverse rapporten laten opmaken. Daarnaast vond één van de feiten plaats in de Dominicaanse Republiek, waardoor een deel van het onderzoek daar verricht moest worden. De medeverdachten in die zaak werden pas later geïdentificeerd en aangehouden, waardoor de zaak tegen [verdachte] moest worden aangehouden. Daartegenover staat dat de rechtbank de nodige voortvarendheid heeft betracht bij (de planning van) het onderzoek ter terechtzitting, waarbij het belang van de voortgang van de zaak een rol heeft gespeeld.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel, gelet op de bijzondere omstandigheden in deze zaak, te weten de omvang en complexiteit van de opsporingsonderzoeken, de omstandigheid dat er onderzoek in en uitwisseling van onderzoeksresultaten met het buitenland moest plaatsvinden, de gelijktijdige berechting van de strafzaken tegen [verdachte] en zijn medeverdachten en de door de verdediging ingediende verzoeken waardoor vertraging van het onderzoek ter terechtzitting is opgetreden, dat de redelijke termijn niet is overschreden.
Prejudiciële vragen
De raadsman heeft voorwaardelijk verzocht de zaak aan te houden om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad, indien de rechtbank van oordeel is dat er structureel in liquidatiezaken de aangenomen redelijke termijn niet van toepassing kan zijn vanwege de bijzondere omstandigheden van de omvang en complexiteit van dergelijke onderzoeken.
De rechtbank is van oordeel dat de geschetste situatie zich hier niet voordoet. Immers gaat het in onderhavige zaak niet enkel om een liquidatiezaak, maar om meerdere grote onderzoeken, waarin verschillende ernstige strafbare feiten naar voren zijn gekomen. De omvang en complexiteit ziet daarom niet enkel op de poging tot liquidatie op [slachtoffer] , maar ook op de andere onderzoeken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad en wijst daarom het voorwaardelijk verzoek tot aanhouding af.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 105.651,90 [honderdvijfduizend zeshonderdeenenvijftig euro en negentig eurocent], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- ziekenhuisvergoeding ad € 527,--;
- medische kosten ad € 10.000,--;
- auto ad € 8.800,--;
- kleding/sieraden ad € 1.324,90;
- toekomstige schade ad € 10.000,--.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 75.000,-- gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering wat betreft de vergoeding van de kosten voor de beschadigde kleding en schoeisel, met uitzondering van de gouden ketting en het gouden amulet, kan worden toegewezen. Voor het overige dient de vordering volgens de officier van justitie te worden afgewezen, omdat de schadeposten niet, althans onvoldoende, zijn onderbouwd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op zijn bepleite vrijspraak ten aanzien van het onder parketnummer 71-315156-21 onder 2 ten laste gelegde feit, primair het standpunt ingenomen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering wat betreft de medische kosten, de schade aan de auto en overige materiële schade
(de rechtbank begrijpt: de kleding, schoeisel en sieraden)dient te worden afgewezen, omdat deze posten niet zijn onderbouwd, en dat de vordering wat betreft de toekomstige schade dient te worden afgewezen vanwege het ontbreken van een juridische grondslag. Ten aanzien van het overige gevorderde heeft de raadsman geen subsidiair standpunt ingenomen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op het onder parketnummer 71-315156-21 onder 2 primair bewezen verklaarde feit. Op grond van artikel 361 lid 2 onder b Sv jo artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een benadeelde partij een vordering indienen als aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit. Voor vergoeding aan de benadeelde partij komt overeenkomstig de regels van het materiële burgerlijk recht slechts in aanmerking de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van de verdachte, voor zover deze schade op de voet van artikel 6:98 BW aan de verdachte kan worden toegerekend. Deze schade kan bestaan uit vermogensschade en, voor zover de wet daarop aanspraak geeft, ander nadeel (artikel 6:95, eerste lid, BW).
De rechtbank is van oordeel dat door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat [verdachte] door het onder parketnummer
71-315156-21 onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan [slachtoffer] .
Ziekenhuisvergoeding
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij vanwege het herstel van zijn verwondingen van 4 januari 2022 tot en met 20 januari 2022 in het ziekenhuis moest verblijven en dat deze kosten dan ook voor vergoeding in aanmerking komen. Voor het bepalen van de omvang van het bedrag kan worden aangesloten bij de Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding 2022, waarbij wordt uitgegaan van € 31,-- per dag. Nu de benadeelde partij zeventien dagen in het ziekenhuis is verbleven, zal de rechtbank het gevorderde bedrag van € 527,-- toewijzen.
Medische kosten
De benadeelde partij heeft vergoeding van de kosten van de zorg in het ziekenhuis, waaronder de bloedtransfusies, gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij heeft niet in enige vorm bewijs geleverd dat hij de gevorderde medische kosten zelf heeft gedragen. Niet gebleken is welke kosten aan de benadeelde partij in rekening zijn gebracht, of en zo ja, door wie die kosten zijn betaald en of de benadeelde partij voor deze kosten is verzekerd. Deze schadeposten zijn daarom niet aannemelijk geworden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom
niet-ontvankelijk verklaren voor dit deel van de vordering.
Schade auto
De benadeelde partij heeft gevorderd dat de kosten van het herstel van de auto worden vergoed, nu de benadeelde partij door de beschieting met de auto is verongelukt en de auto daardoor is beschadigd. De kosten voor herstel zijn begroot op € 8.800,--. De raadsvrouw heeft ter zitting aangegeven dat de auto niet van [slachtoffer] was, maar dat de eigenaar van de auto de kosten op [slachtoffer] heeft verhaald. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd welke kosten aan de benadeelde partij in rekening zijn gebracht, of en zo ja, door wie die kosten zijn betaald en of de benadeelde partij voor deze kosten is verzekerd. De schade is daarom niet aannemelijk geworden en de rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren voor dit deel van de vordering.
Kleding/sieraden
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde kosten voor de kapotte kleding en schoeisel kunnen worden toegewezen. De kosten zijn onderbouwd en aannemelijk en zijn als rechtstreekse schade aan te merken.
De raadsvrouw heeft wat betreft de hoogte van het bedrag aangevoerd dat de spullen minder dan een jaar oud zijn, waardoor ze de nieuwwaarde van de spullen vordert. De raadsvrouw heeft daarbij geen aankoopbon van de goederen overgelegd. De rechtbank kan hierdoor niet vaststellen hoe oud de goederen waren, waardoor de rechtbank gebruik zal maken van haar schattingsbevoegdheid. De rechtbank stelt de omvang van de schade aan de kleding en schoenen vast op € 100,-- en verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit is anders voor de gevorderde schade voor de verdwenen gouden ketting. De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd en daarom niet aannemelijk is geworden. Zo is bijvoorbeeld niet gebleken dat de benadeelde partij de ketting om had op het moment dat hij werd beschoten. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Toekomstige schade
De rechtbank is van oordeel dat opgevoerde toekomstige schade onvoldoende is komen vast te staan, omdat de gestelde schade niet is onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom ook voor dit deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft € 75.000,-- aan immateriële schade gevorderd. De benadeelde partij heeft in de toelichting op de vordering samengevat aangegeven dat hij als gevolg van het schietincident lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen, dat hij daarvan tot op heden niet volledig is hersteld en dat het onzeker is of er in de toekomst volledig herstel zal optreden.
De rechtbank stelt voorop dat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b BW recht heeft op vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. In dit geval staat niet ter discussie dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van de poging tot moord op de Dominicaanse Republiek, waarbij hij onder andere meerdere schotwonden heeft opgelopen. Er bestaat dus recht op vergoeding van immateriële schade.
De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Dit alles afwegende acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 75.000,-- in dit geval billijk en zal zij de vordering in zoverre toewijzen.
Resumerend
De rechtbank wijst de gevorderde materiële schade toe tot een bedrag van € 627,--. Daarnaast wijst de rechtbank de gevorderde immateriële schade van € 75.000,-- toe.
De rechtbank bepaalt dat dit bedrag van in totaal € 75.627,-- zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2022 tot aan de dag dat het gehele bedrag is voldaan.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om dit deel van de vordering alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Hoofdelijkheid
[verdachte] is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat [verdachte] tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het onder parketnummer 71-315156-21 onder 2 bewezen verklaarde feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 365 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en de artikelen 33, 33a, 47 en 63 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder parketnummer 71-315156-21 onder 1, 2 primair en 3 en het onder parketnummer 71-052822-23 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 71-315156-21
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 2, primair
het misdrijf:
medeplegen van poging tot moord;
feit 3
het misdrijf:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
parketnummer 71-052822-23
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder parketnummer 71-315156-21 onder 1, 2 primair en 3 en het onder parketnummer 71-052822-23 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
23 (drieëntwintig) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
-
wijstde vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (parketnummer 71-315156-21 onder 2 primair)
toetot een bedrag van
€ 75.627,--(bestaande uit € 627,-- materiële schade en € 75.000,-- immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (parketnummer 71-315156-21 onder 2 primair) van een bedrag van
€ 75.627,--(te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2022) met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder parketnummer 71-315156-21 onder 2 primair bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 75.627,--(zegge: vijfenzeventig duizend zeshonderdzevenentwintig), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
365 dagenkan worden toegepast (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor een deel van € 30.024,90 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. N.J.C. Monincx en
mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Folkerts, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2024.