ECLI:NL:RBOVE:2024:3743

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
84.143021.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een bestuurder voor valsheid in geschrift en gebruik van valse documenten in het kader van een arbeidsongeval

Op 15 juli 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 55-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte was feitelijk leidinggevende van twee rechtspersonen en heeft zich schuldig gemaakt aan meermalen valsheid in geschrift. Dit gebeurde in de context van een arbeidsongeval dat op 10 december 2019 plaatsvond in zijn bedrijf, waarbij een werknemer ernstig gewond raakte. De verdachte heeft valse documenten opgesteld en deze gebruikt om werkgeversaansprakelijkheid te ontlopen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als bestuurder, verantwoordelijk was voor de administratieve handelingen en dat hij onvoldoende toezicht heeft gehouden op de administratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de strafbare feiten en dat de valse geschriften zijn opgemaakt met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie grotendeels gevolgd, maar de straf iets verlaagd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de verbeteringen in het veiligheidsbeleid van zijn bedrijven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.143021.21 (P)
Datum vonnis: 15 juli 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 juli 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.G. Bischop, advocaat in Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 1 juli 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: (primair)in de periode van 10 december 2019 tot en met 30 juli 2020 feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] B.V. gepleegde valsheid in geschrift dan wel
(subsidiair)in die periode tezamen en in vereniging valsheid in geschrift heeft gepleegd;
feit 2: (primair)in de periode van 30 januari 2020 tot en met 30 juli 2020 feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] B.V. gebruik maken/afleveren van valse geschriften dan wel
(subsidiair)in die periode tezamen en in vereniging gebruik heeft gemaakt van valse geschriften dan wel deze geschriften heeft afgeleverd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1:
[bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] B.V. op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 december 2019 tot en met 30 juli 2020 te Kampen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/of alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) geschrift(en) dat/die
bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
a. (een document/geschrift) ‘Veiligheidsregels: [bedrijf 2] BV’
(DOC-002-03), en/of
b. (een document/geschrift) ‘Huisreglement [bedrijf 2] BV’
(DOC-002-04), en/of
c. (een document/geschrift) ‘ [nummering] registratie onveiligheid’ van [bedrijf 2]
, d.d. 08-11-19 (DOC-002-05 en/of DOC-001-02 p. 1), en/of
d. (een document/geschrift) ‘ [nummering] registratie onveiligheid’ van [bedrijf 2]
, d.d. 05-11-19’ (DOC-002-06 en/of DOC-001-02 p. 2), en/of
e. (een document/geschrift) ‘Urenbrief [bedrijf 4] week 50’ (DOC-007-01),
valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst en/of valselijk heeft/hebben doen en/of laten opmaken en/of heeft/hebben doen (laten) vervalsen door (een) ander(en), met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken,
bestaande deze valsheid en/of vervalsing hierin dat in voornoemde
document(en)/geschrift(en) (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid een
handtekening is geplaats/gezet die moet doorgaan voor de handtekening van
[naam 1] , terwijl deze handtekening niet door [naam 1] is
geplaats/gezet,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens)
opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en)
verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 december 2019
tot en met 30 juli 2020 te Kampen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging
met één of meer rechtspersonen en/of met één of meerdere natuurlijke personen,
althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn
om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
a. (een document/geschrift) ‘Veiligheidsregels: [bedrijf 2] BV’
(DOC-002-03), en/of
b. (een document/geschrift) ‘Huisreglement [bedrijf 2] BV’
(DOC-002-04), en/of
c. (een document/geschrift) ‘ [nummering] registratie onveiligheid’ van [bedrijf 2]
, d.d. 08-11-19 (DOC-002-05 en/of DOC-001-02 p. 1), en/of
d. (een document/geschrift) ‘ [nummering] registratie onveiligheid’ van [bedrijf 2]
, d.d. 05-11-19’ (DOC-002-06 en/of DOC-001-02 p. 2), en/of
e. (een document/geschrift) ‘Urenbrief [bedrijf 4] week 50’ (DOC-007-01),
valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst en/of valselijk heeft/hebben doen en/of laten opmaken en/of heeft/hebben doen (laten) vervalsen door (een) ander(en), met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken,
bestaande deze valsheid en/of vervalsing hierin dat in voornoemde
document(en)/geschrift(en) (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid een
handtekening is geplaatst/gezet die moet doorgaan voor de handtekening van
[naam 1] , terwijl deze handtekening niet door [naam 1] is
geplaats/gezet;
feit 2:
[bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] B.V. op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 januari 2020 tot en met 30 juli 2020 te Kampen en/of Dronten en/of Urk, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/of alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt en/of gebruik heeft/hebben doen (laten) maken van (een) valse en/of vervalste geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs
van enig feit te dienen, als ware het/deze echt en onvervalst, en/of (een) zodanig(e)
geschrift(en) opzettelijk heeft/hebben afgeleverd en/of heeft doen (laten) afleveren en/of
voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] B.V. en/of haar/hun mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs
moest(en) vermoeden dat dit/deze geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als
ware het/deze echt en onvervalst,
te weten:
a. (een document/geschrift) ‘Veiligheidsregels: [bedrijf 2] BV’
(DOC-002-03), en/of
b. (een document/geschrift) ‘Huisreglement [bedrijf 2] BV’
(DOC-002-04), en/of
c. (een document/geschrift) ‘ [nummering] registratie onveiligheid’ van [bedrijf 2]
, d.d. 08-11-19 (DOC-002-05 en/of DOC-001-02 p. 1), en/of
d. (een document/geschrift) ‘ [nummering] registratie onveiligheid’ van [bedrijf 2]
, d.d. 05-11-19’ (DOC-002-06 en/of DOC-001-02 p. 2), en/of
e. (een document/geschrift) ‘Urenbrief [bedrijf 4] week 50’ (DOC-007-01),
bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin dat in/op voornoemde
document(en)/geschrift(en) (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid een
handtekening is geplaatst/gezet die moet doorgaan voor de handtekening van
[naam 1] , terwijl deze handtekening niet door [naam 1] is
geplaats/gezet,
en bestaande dat gebruikmaken (telkens) hierin dat dat zij, [bedrijf 1]
B.V. en/of [bedrijf 2] B.V. en/of haar/hun mededader(s), die/dit geschrift(en), heeft/hebben toegezonden/gemaild/verstrekt/overlegd en/of
heeft/hebben doen (laten) toezenden/mailen/verstrekken/overleggen aan de Inspectie
Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens)
opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en)
verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 januari 2020 tot
en met 30 juli 2020 te Kampen en/of Dronten en/of Urk, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer rechtspersonen en/of met één of meerdere natuurlijke personen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt en/of gebruik heeft/hebben doen (laten) maken van (een) valse en/of vervalste geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs
van enig feit te dienen, als ware het/deze echt en onvervalst, en/of (een) zodanig(e)
geschrift(en) opzettelijk heeft/hebben afgeleverd en/of heeft/hebben doen afleveren en/of
voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of
redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/die geschrift bestemd was/waren voor
gebruik als ware het/deze echt en onvervalst,
te weten:
a. (een document/geschrift) ‘Veiligheidsregels: [bedrijf 2] BV’
(DOC-002-03), en/of
b. (een document/geschrift) ‘Huisreglement [bedrijf 2] BV’
(DOC-002-04), en/of
c. (een document/geschrift) ‘ [nummering] registratie onveiligheid’ van [bedrijf 2]
, d.d. 08-11-19 (DOC-002-05 en/of DOC-001-02 p. 1), en/of
d. (een document/geschrift) ‘ [nummering] registratie onveiligheid’ van [bedrijf 2]
, d.d. 05-11-19’ (DOC-002-06 en/of DOC-001-02 p. 2), en/of
e. (een document/geschrift) ‘Urenbrief [bedrijf 4] week 50’ (DOC-007-01),
bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin dat in/op voornoemde
document(en)/geschrift(en) (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid een
handtekening is geplaatst/gezet die moet doorgaan voor de handtekening van
[naam 1] , terwijl deze handtekening niet door [naam 1] is
geplaats/gezet,
en bestaande dat gebruikmaken (telkens) hierin dat hij, verdachte, en/of zijn
mededader(s), die/dit geschrift(en), heeft/hebben
toegezonden/gemaild/verstrekt/overlegd en/of heeft/hebben doen laten
toezenden/mailen/verstrekken/overleggen aan de Inspectie Sociale Zaken en
Werkgelegenheid.
3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Inleiding en aanleiding onderzoek
Verdachte is als volgt gelieerd aan [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V.
[bedrijf 1] B.V. (verder te noemen [bedrijf 1] ) is op 28 mei 2002 opgericht met [bedrijf 3] B.V. als enig aandeelhouder en bestuurder.
[bedrijf 3] B.V. is op 29 december 2016 opgericht. Verdachte is enig bestuurder van [bedrijf 3] B.V. [2]
[bedrijf 2] B.V. (verder te noemen [bedrijf 2] ) valt eveneens onder [bedrijf 3] B.V., waarvan verdachte de bestuurder is. [3]
Op 10 december 2019 vond er op de werkplaats van [bedrijf 1] in [vestigingsplaats] een bedrijfsongeval plaats. Bij het opheffen van een storing aan een zaagmachine kwam inleenkracht [naam 1] met zijn hand in de zaagmachine terecht waardoor hij meerdere vingers van zijn rechterhand heeft verloren. [naam 1] werd door [bedrijf 1] ingeleend van uitzendbureau [bedrijf 4] . Het arbeidsongeval werd door [bedrijf 1] pas op 9 januari 2020 - en dus niet onverwijld - gemeld bij Inspectie SZW.
Op 30 januari 2020 werd door Inspectie SZW een bestuursrechtelijk onderzoek ingesteld. Vervolgens werd een boeterapport [4] opgesteld, welke aan [bedrijf 1] en [naam 1] werd verstrekt. In reactie op het boeterapport heeft [naam 1] op 24 november 2020 aangifte gedaan van valsheid in geschrift. Volgens [naam 1] zouden de door [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] aan de Inspectie SZW overhandigde documenten hem niet bekend zijn en zijn de handtekeningen op de verstrekte documenten niet de zijne. [5] Hierdoor ontstond het vermoeden dat verdachte, als feitelijke leidinggever, zich schuldig zou hebben gemaakt aan valsheid in geschrift en het gebruik maken van deze valse geschriften. Op 12 maart 2021 is naar aanleiding van bovengenoemde door de Inspectie SZW een strafrechtelijk onderzoek gestart. [6]
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor beide feiten. De valse handtekeningen zijn niet door verdachte geplaatst, maar mogelijk door een werknemer van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] , te weten [naam 2] (verder te noemen [naam 2] ). Verdachte heeft hier niets mee van doen gehad.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De geschriften
Zoals hiervoor is benoemd, vond op 10 december 2019 op de werkplaats van [bedrijf 1] in [vestigingsplaats] een bedrijfsongeval plaats met [naam 1] .
In het kader van het onderzoek naar het arbeidsongeval ontving de Inspectie SZW onder meer de volgende geschriften:
- de veiligheidsregels [7] op naam van [bedrijf 2] , verstrekt op 30 juli 2020 via het e-mailadres [e-mailadres 1] ; [8]
- een huisreglement [9] op naam van [bedrijf 2] , verstrekt op 30 januari 2020 via het e-mailadres van [e-mailadres 2] (met een link naar een WeTransfer bestand) en nogmaals op 30 juli 2020 via het e-mailadres van [e-mailadres 1] . [10]
- een [nummering] registratieformulier onveiligheid [11] van [bedrijf 2] gedateerd 08-11-19, verstrekt op 30 juli 2020 via het e-mailadres [e-mailadres 1] ; [12]
- een [nummering] registratieformulier onveiligheid [13] van [bedrijf 2] gedateerd 05-11-19, verstrekt op 30 juli 2020 via het e-mail [e-mailadres 1] ; [14]
- een urenbrief van [bedrijf 4] [15] met betrekking tot week 50, verstrekt op 25 mei 2020 via het e-mailadres van [e-mailadres 2] (met een link naar een WeTransfer bestand). [16]
De valsheid van de geschriften
[naam 1] heeft aangifte gedaan van valsheid van voornoemde vijftal geschriften en heeft verklaard dat de handtekeningen op deze stukken niet zijn handtekeningen zijn. [naam 1] heeft verklaard dat hij nooit veiligheidsregels en een huisreglement heeft ontvangen dat hij het urenbriefje van week 50 ook niet ondertekend kan hebben, omdat hij op dat moment in het ziekenhuis lag vanwege het arbeidsongeval. Verder heeft hij verklaard dat hij niet betrokken is geweest bij onveiligheidsincidenten op de werkvloer. [17]
De Inspectie SZW heeft onderzoek gedaan naar de handtekeningen op voornoemde vijftal documenten en kwam tot de conclusie dat deze handtekeningen afwijkingen vertonen met de handtekeningen op de tien door [naam 1] aangeleverde documenten. De afwijkingen zitten met name in de eerste letter [letter 1] terwijl dit op de documenten van [naam 1] duidelijk een [letter 2] is. Daarnaast zijn er afwijkingen in de boven- en onderlussen te zien. [18]
De rechtbank stelt dan ook vast - hetgeen niet door de verdediging is betwist - dat de geschriften vals zijn.
Valselijk opmaken van de geschriften en ervan gebruik maken
Verdachte heeft zowel tegenover de Inspectie SZW als ter zitting ontkent de valse geschriften te hebben opgemaakt. Verdachte is naar eigen zeggen dyslectisch kan daarom niet goed lezen en schrijven. Hij laat daarom zijn personeel zorgdragen voor administratieve werkzaamheden. Verdachte heeft verklaard dat hij er wel van op de hoogte was dat op 30 juli 2020 stukken aan de Inspectie SZW zijn toegezonden vanaf zijn computer door werknemer [naam 2] en dat hij -op dat moment naast het bureau stond, maar dat hij niet op de hoogte was van de valsheid van de documenten . Hij weet ook niet wie de stukken valselijk heeft opgemaakt. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat het een van zijn werknemers moet zijn geweest. Als alternatief scenario is geschetst dat [naam 2] de stukken valselijk heeft opgemaakt teneinde zijn eigen straatje schoon te vegen. Het voeren van dergelijke administratie maakte immers onderdeel uit van het takenpakket van [naam 2] . [naam 2] kwam mogelijk na het arbeidsongeval tot de ontdekking dat hij verzuimd had de stukken door [naam 1] te laten ondertekenen en heeft - teneinde zijn verzuim te verdoezelen - de stukken daarom zelf valselijk ondertekend. Volgens verdachte wordt het personeel normaal gesproken vooraf geïnformeerd over de veiligheidsregels en het huisreglement en dienen deze stukken voorafgaande aan de start van de werkzaamheden ondertekend te worden. [19]
[naam 2] heeft verklaard dat niet hij, maar verdachte verantwoordelijkheid was voor aangelegenheden betreffende de veiligheid van het personeel. [naam 2] heeft verder verklaard dat hij de vijftal valse geschriften niet heeft opgemaakt en/of ondertekend. Dat heeft een andere werknemer gedaan, hoewel hij in dit geval niet precies weet wie. Wel was het zo dat ‘er altijd met documenten gerotzooid werd’. In het geval een werknemer niet wilde tekenen, dan werd er voor hun getekend door verdachte of door andere werknemers zoals [naam 3] of [naam 4] . [20] [naam 2] heeft voornoemde e-mails van 30 januari 2020 en 25 mei 2020 aan de Inspectie SZW verzonden, maar van de valsheid van de geschriften was hij toen niet op de hoogte. Deze stukken zijn door een andere werknemer op de server van het bedrijf gezet. Hij heeft deze stukken alleen maar als bestand doorgestuurd middels een WeTransfer-link. Voornoemde e-mail van 30 juli 2020 heeft hij niet verzonden aan de Inspectie SZW. Hij was toen met vakantie. [21]
De Inspectie SZW heeft onderzoek gedaan naar de administratie. De originele geschriften zijn niet aangetroffen tijdens de doorzoeking van de Inspectie SZW van het bedrijfspand van [bedrijf 1] . Er is in het geheel geen fysieke administratie van inleenpersoneel aangetroffen. [22]
De Inspectie SZW heeft ook digitaal onderzoek verricht. Op de computer van [naam 2] werd gezamenlijk in één document aangetroffen de voornoemde valse veiligheidsregels, huisreglement en twee [nummering] registratieformulieren onveiligheid. De geregistreerde datum van aanpassing van dit document betrof 30 juli 2020.
Op de computer van verdachte werd als separaat document aangetroffen voornoemde valse urenbrief van [bedrijf 4] met betrekking tot week 50. De geregistreerde datum van aanmaak van het document betrof 22 mei 2020 om 15:33 uur en de geregistreerde datum van aanpassing betrof 25 mei 2020. [23] Ten aanzien van deze urenbrief hebben zowel [naam 5] [24] als [naam 2] [25] verklaard dat zij de handtekening linksonder (zijnde de handtekening namens de werkgever) herkennen als de handtekening van verdachte.
Over het veiligheidsbeleid van [bedrijf 1] merkt de rechtbank op dat - in tegenstelling tot de verklaring van verdachte - de verklaring van [naam 1] steun vindt in het dossier. Zo hebben twee andere inleenkrachten, te weten [naam 6] en [naam 7] , verklaard dat zij net als [naam 1] niet bekend waren met de veiligheidsregels, het huisreglement en het sanctiebeleid en dat de getoonde documenten hen niet bekend voorkwamen. [26]
Naast voornoemde twee inleenkrachten heeft ook [naam 8] , accountmanager van uitzendbureau [bedrijf 4] , aangegeven dat hij niet bekend was met de veiligheidsregels, het huisreglement en het sanctiebeleid, en dat de getoonde documenten hem niet bekend voorkwamen. [27]
Daar komt bij dat [naam 5] , voormalig bedrijfsleider van [bedrijf 1] dan wel [bedrijf 2] , heeft verklaard dat het personeel niet op formele wijze werd geïnformeerd over veiligheid op de werkplaats. Er werd naar zijn weten niets bewaard ten aanzien van waarschuwingen en getekende veiligheidsregels van inleenpersoneel. Ook hij herkende niet de hem getoonde documenten. [28]
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat de vijftal geschriften valselijk zijn opgemaakt door een onbekend gebleven werknemer van [bedrijf 1] dan wel [bedrijf 2] . Dit valt af te leiden uit de verklaringen van zowel verdachte als [naam 2] en ligt in lijn met de omstandigheid dat de valse stukken digitaal zijn aangetroffen op computers op de werkvloer en digitaal zijn aangeleverd vanaf de werkvloer.
Toerekening aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2]
Ten aanzien van het tenlastegelegde is van belang dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] rechtspersonen zijn, als bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2003:AF7938) is de beantwoording van de vraag of een verboden gedraging – die door een natuurlijk persoon is verricht – redelijkerwijs aan een rechtspersoon kan worden toegerekend afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de verboden gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of deze gedraging is verricht in de sfeer van die rechtspersoon. Van zo een gedraging is sprake als zich één of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het uitgeoefende bedrijf;
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikking of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
In de gewijzigde tenlastelegging zijn als rechtspersonen benoemd [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Deze ondernemingen zijn met formeel en feitelijk met elkaar verweven. De betrokkenheid van [bedrijf 1] volgt uit het feit dat [naam 1] aan haar ter beschikking werd gestelden de omstandigheid dat het arbeidsongeval met [naam 1] op die werkvloer heeft plaatsgevonden [29] en dat op computers op die werkvloer de valse stukken (digitaal) zijn aangetroffen. De betrokkenheid van [bedrijf 2] volgt uit de omstandigheid dat het personeel dat werkzaamheden verricht voor [bedrijf 1] formeel in dienst is bij [bedrijf 2] . [30] De valse stukken dragen de naam en/of het logo en/of een stempel van [bedrijf 1] dan wel [bedrijf 2] .
Tot slot volgt de verwevenheid uit de bedrijvenstructuur en het feit dat verdachte indirect bestuurder is van beide rechtspersonen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het valselijk opmaken van de geschriften en het gebruik maken daarvan is verricht door een onbekend gebleven persoon, die tijde van het verrichten van die gedraging feitelijk dan wel formeel werkzaam was ten behoeve van de rechtspersoon [bedrijf 1] dan wel [bedrijf 2] . Deze gedragingen passen in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersonen, nu veiligheid (onder meer in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet) onderdeel is van de eisen die aan een werkgever worden gesteld.
De gedragingen zijn de rechtspersonen dienstig geweest doordat op deze manier tegemoet kon worden gekomen aan de matigingsgronden uit artikel 1 lid 11 van de beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving in verband met het arbeidsongeval dat op 10 december 2019 had plaatsgevonden.
Ook is voldoende komen vast te staan dat de rechtspersonen erover vermochten te beschikken of de verboden gedragingen zouden plaatsvinden. De rechtspersonen - middellijk bestuurd door verdachte - hadden namelijk zeggenschap over de werkzaamheden van de (administratieve) medewerker(s) die dergelijke formulieren opmaakte(n). Ook waren de rechtspersonen op hoogte van het onderzoek naar het arbeidsongeval en hebben zij het contact met de Inspectie SZW gehad. De rechtspersonen hebben [naam 2] als contactpersoon naar voren geschoven. De rechtspersonen hebben zodoende de gedragingen aanvaard.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de valse geschriften zijn opgemaakt met het oogmerk om de stukken als echt en onvervalst te gebruiken en dat deze gedragingen in redelijkheid kunnen worden toegerekend aan de rechtspersonen.
Nu de valse formulieren, die bestemd waren om aan te tonen dat de veiligheidsvoorschriften zijn nageleefd, namens de rechtspersonen aan de Inspectie SZW per e-mail is toegezonden, hebben de rechtspersonen van deze formulieren gebruik gemaakt en hebben daarbij minst genomen voorwaardelijke opzet gehad.
Opdracht of feitelijke leidinggeven
Tot slot wordt de rechtbank voor de vraag gesteld of verdachte als opdrachtgever of feitelijke leidinggever kan worden aangemerkt.
In dat kader acht de rechtbank van belang dat verdachte als enig (indirect) bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] verantwoordelijk is voor de bedrijfsvoering. Verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij hoofdverantwoordelijk is. [31]
Dat verdachte – naar eigen zeggen – niets heeft geweten van de valsheid van de geschriften en het opmaken daarvan, ontslaat verdachte niet van zijn plicht tot adequaat toezicht en controle op de administratie. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij vooral toezicht hield op de veiligheid op de werkvloer en dat hij er vanuit ging dat dit ook administratief werd verwerkt. Verdachte heeft zich op geen enkele manier bemoeid met de administratie en de juistheid daarvan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door zo te handelen minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat valsheid in geschrift werd gepleegd en dat van die stukken opzettelijk gebruik werd gemaakt.
In samenhang met wat hiervoor is overwogen is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de door [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] begane strafbare feiten. Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario doet daar niets aan af. In het midden kan blijven welke werknemer de stukken heeft vervalst, nu gedragingen aan de rechtspersonen kunnen worden toegerekend en verdachte als feitelijke leidinggever is aan te merken. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
Medeplegen
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het tezamen en in vereniging plegen mét de vennootschap, omdat feitelijk leidinggeven aan eigen (mede)plegen niet goed denkbaar is.
De rechtbank acht evenmin bewezen dat [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] de valse geschriften samen met een of meer andere (rechts)perso(o)n(en) heeft opgemaakt.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:
[bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] B.V. op meerdere tijdstippen in de periode van 10 december 2019 tot en met 30 juli 2020 in Nederland,
geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
a. een geschrift ‘Veiligheidsregels: [bedrijf 2] BV’ en
b. een geschrift ‘Huisreglement [bedrijf 2] BV’ en
c. een geschrift ‘ [nummering] registratie onveiligheid’ van [bedrijf 2] d.d. 08-11-19 en
d. een geschrift ‘ [nummering] registratie onveiligheid’ van [bedrijf 2] d.d. 05-11-19 en
e. een geschrift ‘Urenbrief [bedrijf 4] week 50’
valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken, bestaande deze valsheid hierin dat in voornoemde geschriften valselijk en in strijd met de waarheid een handtekening is geplaatst die moet doorgaan voor de handtekening van [naam 1] , terwijl deze handtekening niet door [naam 1] is geplaatst, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
feit 2:
[bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] B.V. op meerdere tijdstippen in de periode van 30 januari 2020 tot en met 30 juli 2020 in Nederland,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs
van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, terwijl [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] B.V. wist dat deze geschriften bestemd waren voor gebruik als ware deze echt en onvervalst, te weten:
a. een geschrift ‘Veiligheidsregels: [bedrijf 2] BV’ en
b. een geschrift ‘Huisreglement [bedrijf 2] BV’ en
c. een geschrift ‘ [nummering] registratie onveiligheid’ van [bedrijf 2] d.d. 08-11-19 en
d. een geschrift ‘ [nummering] registratie onveiligheid’ van [bedrijf 2] d.d. 05-11-19 en
e. een geschrift ‘Urenbrief [bedrijf 4] week 50’
bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin dat in/op voornoemde
geschriften valselijk en in strijd met de waarheid een
handtekening is geplaatst die moet doorgaan voor de handtekening van
[naam 1] , terwijl deze handtekening niet door [naam 1] is
geplaatst en bestaande dat gebruikmaken hierin dat dat zij, [bedrijf 1]
B.V. en/of [bedrijf 2] B.V. die geschriften hebben toegezonden aan de Inspectie
Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen
verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
valsheid in geschrift, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft (subsidiair) verzocht om bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het inmiddels verbeterde veiligheidsbeleid binnen de bedrijven van verdachte door het instellen van een HR-afdeling in de bedrijfsvoering. De strafmodaliteit van een taakstraf verdient volgens de raadsvrouw de voorkeur.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft leiding gegeven aan rechtspersonen die zich meermalen schuldig hebben gemaakt aan valsheid in geschrift en het gebruikmaken van die geschriften. Er zijn meerdere documenten opgesteld (huisreglement, veiligheidsregels, registratieformulieren betreffende veiligheidsincidenten en een urenbriefje) op naam van [naam 1] , zijnde een inleenkracht die daar te werk was gesteld. Al deze gedragingen vonden plaats in de nasleep van een arbeidsongeval waarvan die inleenkracht het slachtoffer was geworden. De valse geschriften zijn vervolgens aan de Inspectie SZW toegezonden kennelijk met de intentie om werkgeversaansprakelijk te ontlopen. Door de valse geschriften is de Inspectie SZW op een dwaalspoor gezet. Verdachte heeft als bestuurder aan de strafbare gedragingen feitelijke leiding gegeven. Met zijn handelen heeft verdachte het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming, op ernstige wijze beschaamd. Verdachte wilde op deze manier een ter beschikking gestelde uitzendkracht aan zijn lot overlaten en hem de gevolgen van een zeer ernstig arbeidsongeval zelf laten dragen. Dat verdachte het met de veiligheid in zijn bedrijf niet zo nauw nam, is op zich al kwalijk. Verdachte heeft dit met zijn handelen ook nog willen verhullen, ten koste van het slachtoffer. Dat neemt de rechtbank hem zeer kwalijk. De rechtbank rekent verdachte de feiten ernstig aan. Van hem als (indirect) bestuurder mocht professioneel, zorgvuldig en adequaat handelen worden verwacht.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 24 januari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit, maar wel recentelijk voor een verkeersovertreding.
Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen.
In tegenstelling tot de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat verdachte aan zijn verhoor op 24 november 2021 nog niet in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen verdachte strafvervolging zou worden ingesteld. Weliswaar is hem toen meegedeeld dat hij werd verdacht van overtreding van artikel 225 Sr, maar het was op dat moment voor verdachte nog niet duidelijk of strafvervolging zou worden ingesteld. Eerder dan de betekening van de inleidende dagvaarding op 6 februari 2024 zijn naar het oordeel van de rechtbank geen handelingen aan te merken waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat strafvervolging zou worden ingesteld. Met een eindvonnis op 15 juli 2024 is dus geen sprake van schending van verdachtes recht op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM.
De rechtbank zal, in lijn met de strafeis van de officier van justitie, uitgaan van dezelfde strafmodaliteit. Wel zal de rechtbank een iets lagere straf opleggen dan is geëist gelet op de omstandigheid dat het oudere feiten betreft en aan [bedrijf 1] reeds een bestuursrechtelijke boete is opgelegd voor het arbeidsongeval. Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht de rechtbank de oplegging van een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. Gelet op de ernst van de feiten is een voorwaardelijk strafdeel op zijn plaats en hoewel verdachte naar eigen zeggen zijn bedrijfsvoering heeft verbeterd, zal het voorwaardelijk strafdeel eveneens fungeren als een goede stok achter de deur om de veiligheid van personeel en de daarmee gepaard gaande voorlichting en administratie tot prioriteit te (blijven) verheffen.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51, 57, 63 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
valsheid in geschrift, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. van Campen, voorzitter, mr. D. ten Boer en mr. I. Schaafsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M..M. Broeks, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2024.
Buiten staat
Mr. I. Schaafsma is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Inspectie SZW met dossiernummer 6640-2021-0031 (onderzoeksnaam Monarda).
2.Geschriften, zijnde uittreksels van de Kamer van Koophandel, gevoegd als bijlage 1 bij het Boeterapport d.d. 1 september 2020, welk rapport is genummerd als DOC-011-01.
3.De verklaring van verdachte ter terechtzitting, zoals opgenomen in het proces-verbaal van de zitting van 1 juli 2024.
4.Een geschift, zijnde een boeterapport d.d. 1 september 2020, genummerd als DOC-011-01.
5.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 24 november 2020, genummerd als G-001-02, pagina 2 en het proces-verbaal van verhoor van aangever d.d. 24 november 2020, genummerd als G-001-01, pagina’s 2 midden, 5 onderaan, 8 onderaan, 9 bovenaan. .
6.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 mei 2021, pagina 2 onderaan.
7.Een geschrift, zijnde veiligheidsregels, genummerd als DOC-002-03.
8.Een geschrift, zijnde een e-mailbericht d.d. 30 juli 2020, genummerd als DOC-002-01.
9.Een geschrift, zijnde een huisreglement, genummerd als DOC-002-04.
10.Een geschrift, zijnde een e-mailbericht d.d. 30 januari 2020, genummerd als DOC-012-01 en een geschrift, zijnde een e-mailbericht d.d. 30 juli 2020, genummerd als DOC-002-01.
11.Een geschrift, zijnde een [nummering] registratieformulier onveiligheid d.d. 8 november 2019, genummerd als DOC-002-05.
12.Een geschrift, zijnde een e-mailbericht d.d. 30 juli 2020, genummerd als DOC-002-01.
13.Een geschrift, zijnde een [nummering] registratieformulier onveiligheid d.d. 5 november 2019, genummerd als DOC-002-06.
14.Een geschrift, zijnde een e-mailbericht d.d. 30 juli 2020, genummerd als DOC-002-01.
15.Een geschift, zijnde een urenbrief van [bedrijf 4] van week 50, genummerd als DOC-007-01.
16.Een geschrift, zijnde een e-mailbericht d.d. 25 mei 2020, ongenummerd maar opgenomen na DOC-012-01.
17.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 24 november 2020, genummerd als G-001-02, pagina 2 en het proces-verbaal van verhoor van aangever d.d. 24 november 2020, genummerd als G-001-01, pagina’s 5 onderaan, 8 onderaan, 9 bovenaan.
18.Het proces-verbaal van bevindingen over onderzoek handtekeningen d.d. 20 mei 2021, pagina 3, genummerd als AMB-002.
19.De verklaring van verdachte ter terechtzitting, zoals opgenomen in het proces-verbaal van de zitting van 1 juli 2024.
20.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 2] d.d. 21 oktober 2021, pagina’s 5, 8 bovenaan en 11, genummerd als V-003-01.
21.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 2] d.d. 7 november 2023 (tegenover de rechter-commissaris), pagina’s 5 en 6, losbladig nagezonden.
22.Het proces-verbaal van doorzoeking d.d. 30 augustus 2021, pagina 2, genummerd als AMB-006-01.
23.Het proces-verbaal van bevindingen digitaal onderzoek netwerk, pagina 2 en 3, genummerd als AMB-004.
24.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 5] d.d. 11 november 2021, pagina 8, genummerd als G-005-01.
25.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 2] d.d. 21 oktober 2021, pagina 8, genummerd als V-003-01.
26.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 6] d.d. 1 juni 2021, pagina’s 2 en 3, genummerd als G-003-01 en het proces-verbaal van verhoor van [naam 7] d.d. 9 juni 2021, pagina 2, genummerd als G-004-01.
27.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 8] d.d. 1 juni 2021, pagina’s 2 en 3, genummerd als G-002-01.
28.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 5] d.d. 11 november 2021, pagina’s 4, 5 en 8, genummerd als G-005-01.
29.Het boeterapport d.d. 1 september 2020, pagina 2 voorlaatste alinea.
30.Het zaaksrelaas proces-verbaal van 1 december 2021, pagina 9.
31.De verklaring van verdachte ter terechtzitting, zoals opgenomen in het proces-verbaal van de zitting van 1 juli 2024.