ECLI:NL:RBOVE:2024:360

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
ak_23_805
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van milieuvergunningen voor varkensbedrijven en de gevolgen voor omwonenden

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een handhavingsverzoek van eisers, die hinder ondervinden van de activiteiten van twee varkensbedrijven in hun nabijheid. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard. De zaak betreft een handhavingsverzoek dat door eisers op 25 mei 2022 is ingediend, waarin zij stelden dat de varkensbedrijven zich niet aan de milieuvergunningen hielden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit van het college van burgemeester en wethouders van Raalte, dat op 20 september 2022 is genomen, gedeeltelijk is toegewezen en gedeeltelijk is afgewezen. Het college heeft op basis van een rapport van de Omgevingsdienst IJsselland (ODIJ) geconcludeerd dat de varkensbedrijven zich in grote lijnen aan de vergunningen houden, maar dat er op één punt een overtreding is geconstateerd, waarvoor een last onder dwangsom is opgelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek van de ODIJ voldoende was en dat het college op de juiste wijze heeft gehandeld door de deskundigheid van de ODIJ te volgen. De rechtbank heeft geen redenen gevonden om te twijfelen aan de conclusies van de ODIJ en heeft het beroep van eisers verworpen. Dit betekent dat de eisers geen gelijk hebben gekregen en dat zij geen vergoeding van proceskosten ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/805

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers (hierna: [eisers] (enkelvoud)),

gemachtigde: mr. R. Scholten,
en

het college van burgemeester en wethouders van Raalte, verweerder,

gemachtigde: K. Verouden - van Overdijk.
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[naam vof](de V.O.F.) en
[bedrijf] B.V.(de B.V.), beide uit [vestigingsplaats] (hierna gezamenlijk te noemen: [partij] (enkelvoud)).

Inleiding

Bij besluit van 20 september 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het handhavingsverzoek van [eisers] van 25 mei 2022 gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 3 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door [eisers] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft [eisers] beroep ingesteld.
Verweerder heeft met een verweerschrift op het beroep gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2023 op zitting behandeld. Hierbij waren [eiser 2] en [eiser 1] aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 1] . Namens [partij] hebben [naam 2] en [naam 3] aan de zitting deelgenomen, bijgestaan door ing. [naam 4] .

Beoordeling door de rechtbank

Aanleiding
1.1
De V.O.F. exploiteert op het perceel [adres 1] een varkensbedrijf. Op het perceel [adres 2] exploiteert de B.V. een varkensbedrijf. Beide bedrijven beschikken over milieuvergunningen voor het in werking hebben van de varkenshouderijen. Beide bedrijven hebben dezelfde eigenaren: de aandeelhouders van de B.V. zijn tevens de vennoten van de V.O.F..
1.2
De woningen van [eisers] staan op de percelen [adres 3] en [adres 4] en liggen tussen beide varkensbedrijven in. [eisers] en zijn familieleden ervaren geur- en geluidhinder van de bedrijfsactiviteiten op de naastgelegen percelen.
1.3
Bij brief van 25 mei 2022 heeft [eisers] bij verweerder gemeld dat hij heeft waargenomen dat in november 2021 de sleufsilo’s op de locatie aan de [adres 2] in zes dagen, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat, zijn ‘volgereden’ met CCM (zetmeelrijk veevoer). Sindsdien wordt wekelijks CCM vanuit sleufsilo’s in de voerkeuken gereden. Deze activiteiten zijn volgens [eisers] niet vergund. Daarnaast wordt volgens [eisers] bij de locatie aan de [adres 1] CCM opgeslagen voor andere bedrijven. Ook wordt dit via tractor met kipper gewogen en afgevoerd naar andere bedrijven. Ook deze activiteiten zijn volgens [eisers] niet vergund. Hij stelt dat bij beide bedrijven veelvuldig illegaal CCM wordt gelost en opgeslagen, de lostijd ruim wordt overschreden en dat ook het aantal vrachtwagens dat lost regelmatig groter is dan volgens de vergunningen is toegestaan (zowel overdag als
’s avonds). In zijn verzoek van 25 mei 2022 heeft [eisers] aan verweerder gevraagd om hiertegen handhavend op te treden, omdat hij veel overlast van de werkzaamheden ondervindt.
1.4
Naar aanleiding van het handhavingsverzoek van [eisers] heeft een toezichthouder van de Omgevingsdienst IJsselland (ODIJ) onderzoek gedaan naar de gestelde overtredingen en zijn bevindingen neergelegd in een rapport (ongedateerd). In dit rapport heeft de toezichthouder onder meer het volgende vastgelegd.
1.4.1
Uit het inzien op 14 juli 2022 van de weegbonnen in de boekhouding is gebleken dat tussen 11 en 14 oktober 2021 in totaal 33 vrachten CCM zijn gelost op de locatie aan de [adres 2] . Het lossen van zoveel vrachten per dag is niet opgenomen in de vergunning voor die locatie. Daarin is bepaald dat dagelijks maximaal 1 vracht graan wordt gelost.
1.4.2
In het akoestisch rapport dat ten behoeve van de vergunningverlening voor de locatie aan de [adres 2] is opgesteld wordt aangegeven dat maximaal 1 keer per dag granen in de sleufsilo’s worden gelost. Ook staat daarin dat een tractor, verreiker, shovel en minishovel worden gebruikt voor onder andere het verplaatsen van voer. De tractor zou daarbij in de dagperiode een half uur actief zijn en de shovel en verreiker zouden in de dagperiode 2 uur actief zijn en in de avondperiode een half uur. Op basis van deze passages in het akoestisch rapport is de opslag van CCM in de sleufsilo’s toegestaan. Ook het transporteren van CCM van de sleufsilo’s naar de breivoerbunkers is toegestaan. De shovel (of verreiker) mag dan 2 uur actief zijn en ook mag een tractor in de dagperiode 0,5 uur actief zijn. Dit betekent dat op de locatie aan de [adres 2] per dag 2,5 uur met CCM kan worden gereden zonder dat de vergunde geluidsnormen worden overschreden. Naar aanleiding van een eerdere melding van [eisers] hierover heeft de ODIJ op 18 mei 2022 op dit punt een controle uitgevoerd. Daarbij zijn geen tijdsoverschrijdingen geconstateerd.
1.4.3
In het akoestisch rapport dat is opgesteld ten behoeve van de vergunningverlening voor de locatie aan de [adres 1] staat dat de aanvoer van CCM met 12 vrachtwagens per dag, inclusief het aanrijden van 45 minuten per vracht door een shovel of verreiker, maatgevend is voor het geluidsniveau. Voor het rijden met een tractor op de locatie is 2 uur opgenomen in het akoestisch rapport. Het rijden met een tractor met kipper op de locatie past daardoor binnen de geluidsruimte die in het akoestisch rapport is opgenomen. De conclusie is dat het huidige gebruik van de sleufsilo’s op de locatie [adres 1] , mede voor het opslaan van voer voor de locatie aan de [adres 5] , binnen de geluidsruimte past.
1.4.4
Tijdens een controle op 14 juli 2022 zijn in de boekhouding van de locatie aan de [adres 1] de weegbonnen van CCM bekeken. Daaruit blijkt dat wordt voldaan aan de vergunningvoorschriften dat maximaal 12 vrachten per dag en 1 in de avond mogen worden aangevoerd.
1.4.5
Voor de locatie aan de [adres 1] is voor het rijden van CCM naar de voerkeuken 4 uur opgenomen in het akoestisch rapport. Daarnaast mag er nog 2 uur met een tractor worden gereden. Dit alles exclusief de pauzes. Het gaat bij dit geluid alleen om de tijd dat de machines daadwerkelijk aan staan. De overlast blijft binnen de geluidsnormen.
1.4.6
Een dag voordat CCM wordt gereden vanuit de sleufsilo’s naar de voerkeuken wordt met de shovel of verreiker eerst zand van de kuil verwijderd. Dit duurt ongeveer 2 uur en dat past binnen de geluidsruimte. Dit geldt voor zowel de locatie aan de [adres 2] als die aan de [adres 1] .
1.5
Op basis van het rapport van de toezichthouder heeft verweerder het primaire besluit genomen. In dit besluit heeft verweerder het verzoek om handhavend op te treden tegen:
het in zes dagen vullen van de sleufsilo’s met CCM op de locatie aan de [adres 2] toegewezen. Bij een afzonderlijk besluit van 20 september 2022 is daarvoor aan de B.V. een last onder dwangsom opgelegd, inhoudende dat de sleufsilo’s aan de [adres 2] maximaal met één vracht graan per dag mogen worden gevuld;
het wekelijks vanuit de sleufsilo’s CCM in de voerkeuken rijden op de locatie aan de [adres 2] afgewezen. Wel is aangekondigd dat een nader onderzoek wordt ingesteld naar de tijdsduur van de werkzaamheden bij het leegrijden van de sleufsilo’s met CCM;
het met de shovel of verreiker zand van de kuil verwijderen voor beide locaties afgewezen;
het op de locatie aan de [adres 1] opslaan van CCM voor andere bedrijven en met tractor en kipper afvoeren van CCM afgewezen;
het volrijden van sleufsilo’s op de locatie aan de [adres 1] met meer vrachtwagens per dag dan is toegestaan afgewezen;
het rijden van CCM naar de voerkeukens op de locatie aan de [adres 1] afgewezen.
1.6
Tegen het primaire besluit hebben zowel de B.V. als [eisers] bezwaar gemaakt. Alleen [eisers] heeft beroep ingesteld tegen het besluit dat verweerder op deze bezwaren heeft genomen.
Bestreden besluit
2. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het primaire besluit zorgvuldig tot stand is gekomen. Volgens verweerder heeft hij mogen afgaan op de deskundigheid van de toezichthouder van de ODIJ en het door hem opgestelde rapport. Ter onderbouwing hiervan heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1182.
Beroepsgronden van [eisers]
3. [eisers] voert in beroep aan dat het bestreden besluit slechts is gebaseerd op conclusies die zijn getrokken uit één controle, namelijk die van 18 mei 2022. Met de talloze meldingen die [eisers] bij verweerder dan wel de ODIJ heeft gedaan, is niks gebeurd. Die meldingen zijn ten onrechte niet betrokken bij zowel het primaire besluit als het bestreden besluit. Als gevolg daarvan is het bestreden besluit volgens [eisers] onzorgvuldig tot stand gekomen. Verder voert hij aan dat het in dit geval niet gaat om het advies van een deskundige, maar om een controle door het bevoegd gezag.
Beoordeling van het beroep
4.1
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is het in beginsel aan het bevoegd gezag om naar aanleiding van een verzoek om handhaving onderzoek te doen naar de gestelde overtreding. In bijzondere situaties kan van de verzoeker om handhaving een begin van bewijs van de gestelde overtreding worden gevergd alvorens een verplichting tot (nader) onderzoek voor het bevoegd gezag ontstaat. [1]
4.2
In dit geval heeft verweerder naar aanleiding van het handhavingsverzoek door de ODIJ onderzoek laten doen naar de gestelde overtredingen. De rechtbank ziet in wat [eisers] in beroep aanvoert geen reden om te oordelen dat verweerder het onderzoek van de ODIJ en de conclusies en uitkomsten daarvan niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Verder is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat het door verweerder en de ODIJ verrichte onderzoek onvoldoende is geweest. Verweerder heeft het handhavingsverzoek inhoudelijk beoordeeld en geconcludeerd dat dat op één punt voor toewijzing in aanmerking komt. Op dat punt heeft verweerder aan de B.V. een last onder dwangsom opgelegd. Voor het overige is het handhavingsverzoek afgewezen op basis van het onderzoek van de ODIJ. Wat [eisers] hiertegen aanvoert is te weinig om te kunnen zeggen dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd of onvoldoende zorgvuldig is voorbereid.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat [eisers] geen gelijk krijgt. Hij krijgt daarom het griffierecht niet terug en ook krijgt hij geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3602, rechtsoverweging 4.2.