ECLI:NL:RBOVE:2024:3587

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
08.143404.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 8 juli 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 31-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, na een mishandeling die plaatsvond op 4 juni 2023 in Enschede. De verdachte heeft het slachtoffer, een fietser, met kracht tegen het gezicht geslagen, waardoor het slachtoffer van zijn racefiets viel en zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een gebroken schouderblad, sleutelbeen, ribben en een klaplong. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, maar sprak hem vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, omdat niet kon worden bewezen dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen. De rechtbank oordeelde dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet, gezien de aanmerkelijke kans op letsel bij het geven van een klap. De verdachte moet ook een schadevergoeding van € 8.284,75 aan het slachtoffer betalen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het delict op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.143404.23 (P)
Datum vonnis: 8 juli 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 juni 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. D.H. van Bommel, advocaat in Winterswijk, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de door [slachtoffer] voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens de benadeelde partij [slachtoffer] door
mr. [naam] is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 24 juni 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 4 juni 2023 in Enschede [slachtoffer] zwaar heeft mishandeld, dan wel geprobeerd heeft [slachtoffer] zwaar te mishandelen of
[slachtoffer] heeft mishandeld met zwaar lichamelijk letsel als gevolg.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 4 juni 2023 te Enschede aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten onder andere een gebroken schouderblad en/of gebroken
sleutelbeen en/of een of meerdere gebroken ribben en/of een klaplong en/of een
nekkneuzing, heeft toegebracht door die [slachtoffer] met dat opzet onverhoeds en met
kracht met zijn handen en/of gebalde vuist tegen de kaak, althans het gezicht en/of tegen het bovenlichaam, te slaan, en/of te duwen waardoor die [slachtoffer] van zijn (race)fiets is gevallen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 juni 2023 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met kracht met zijn handen en/of gebalde vuist tegen de kaak,althans het gezicht en/of tegen het bovenlichaam van die voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen en/of geduwd, terwijl
de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 juni 2023 te Enschede [slachtoffer] heeft mishandeld door met
kracht met zijn handen en/of gebalde vuist tegen de kaak, althans het gezicht en/of tegen het bovenlichaam, te slaan, en/of te duwen
waardoor die [slachtoffer] van zijn (race)fiets is gevallen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten onder andere een gebroken schouderblad en/of gebroken sleutelbeen en/of een of meerdere gebroken ribben en/of een klaplong
en/of een nekkneuzing ten gevolge heeft gehad.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Volgens de officier van justitie staat vast dat verdachte met kracht tegen het gezicht van de fietsende [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft geduwd, waardoor [slachtoffer] uit balans is geraakt en hard is gevallen. Door de fietsende [slachtoffer] met kracht te duwen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] kon ontstaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich - overeenkomstig haar schriftelijke pleitnota - op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Volgens de raadsvrouw kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte een duw of vuistslag heeft gegeven. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Een enkele duw of klap is onvoldoende om de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aan te nemen, aldus de raadsvrouw.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijs [1]
[slachtoffer] heeft verklaard hij op 4 juli 2023 met vrienden aan het wielrennen was op de Kwinkelerweg te Enschede. Volgens [slachtoffer] wilde hij een voetganger inhalen toen tegelijkertijd een automobilist langs kwam rijden. [slachtoffer] schrok hiervan en uit reactie stak hij zijn hand in de lucht. Volgens [slachtoffer] reageerde de automobilist door zijn auto stil te zetten. [slachtoffer] heeft verklaard dat de automobilist uit zijn voertuig stapte en naar hem toe liep. Vervolgens sloeg de automobilist [slachtoffer] op zijn lip. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij niet meer wist hoe hij werd geslagen, omdat het heel snel ging. [2]
In het dossier bevindt zich een foto van het gezicht van [slachtoffer] , waarop een verkleuring van de onderlip is te zien. [3]
Getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) heeft verklaard dat hij zag dat de fietser, die nog aan het fietsen was, tegen zijn hoofd/hals werd geslagen door de bestuurder van de personenauto. [4]
Uit het specialistenbericht van de spoedeisende hulp van het Medisch Spectrum Twente, waar [slachtoffer] op 4 juni 2023 is behandeld, volgt dat [slachtoffer] een verbrijzeld linker schouderblad, een verbrijzeld linker sleutelbeen, drie gebroken ribben, een beperkte linker klaplong en een kneuzing van de nek heeft opgelopen. [5]
Verdachte heeft verklaard dat sprake was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Hij heeft [slachtoffer] geraakt toen hij uit zijn auto stapte en zich omdraaide.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte [slachtoffer] een klap heeft gegeven bij weging van de bewijsmiddelen. Zij volgt derhalve niet de “per ongeluk” weergave van verdachte. De rechtbank verwijst hierbij naar genoemde de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] en de foto in het dossier van het gezicht van [slachtoffer] . De rechtbank overweegt hierbij dat zij daarbij uitgaat van de eerste verklaring van aangever [slachtoffer] , nu deze kort na het voorval is afgelegd.
Vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte met het geven van een klap in het gezicht van [slachtoffer] , opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit de afgelegde verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier kan de rechtbank niet afleiden dat is sprake is geweest van vol opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dit neemt echter niet weg dat sprake kan zijn van voorwaardelijk opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Onder omstandigheden kan naar algemene ervaringsregels een slag in het gezicht de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt, bijvoorbeeld als hard en met gebalde vuist gericht is geslagen. [6]
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat verdachte met zijn hand tegen het gezicht van [slachtoffer] heeft geslagen. Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen en de overige bewijsmiddelen in het dossier kan de rechtbank niet vaststellen met hoeveel kracht verdachte heeft geslagen en of hij met gebalde vuist heeft geslagen. Ook de gerichtheid van de klap blijkt onvoldoende uit het dossier.
Naar het oordeel van de rechtbank kan aldus niet vastgesteld worden dat er een aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, noch dat verdachte die aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Verdachte heeft niet kunnen voorzien dat hij met het geven van één enkele klap in het gezicht van [slachtoffer] het letsel zou veroorzaken dat [slachtoffer] heeft opgelopen.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte geweld heeft toegepast door [slachtoffer] een klap tegen zijn lip te geven. Als gevolg van deze klap is [slachtoffer] uit balans geraakt en van zijn racefiets gevallen.
Naar het oordeel van de rechtbank moet het door [slachtoffer] opgelopen letsel worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, gelet op de aard van het letsel - verschillende verbrijzelingen, fracturen en een klaplong - als ook de uit de aard van dit letsel voortkomende onvermijdelijke noodzaak tot medisch ingrijpen. [slachtoffer] heeft twaalf dagen in het ziekenhuis verbleven en is heden (ruim een jaar na het voorval) nog niet volledig hersteld.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen, namelijk mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 juni 2023 te Enschede [slachtoffer] heeft mishandeld door met zijn hand tegen het gezicht te slaan, waardoor die [slachtoffer] van zijn racefiets is gevallen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten onder andere een gebroken schouderblad en gebroken sleutelbeen en meerdere gebroken ribben en een klaplong en een nekkneuzing ten gevolge heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk deel koppelt de officier van justitie de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het rapport van de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, in het bijzonder zijn psychosociaal functioneren en het verlies aan huisvesting als hij wordt gedetineerd. Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw in aanvulling op haar pleitnota betoogd dat verdachte niet afwijzend staat tegenover het opleggen van bijzondere voorwaarden, indien de rechtbank daartoe aanleiding ziet.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Hij heeft met zijn hand tegen het gezicht van [slachtoffer] geslagen. Hierdoor is de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] geschonden. Het handelen van verdachte heeft flinke pijn en zwaar en langdurig letsel voor [slachtoffer] tot gevolg gehad. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van een dergelijk delict nog lange tijd nadelige gevolgen ondervinden. Geweld veroorzaakt daarnaast doorgaans gevoelens van onveiligheid en in dit geval ook boosheid en onbegrip. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Uit de ter terechtzitting van 24 juni 2024 voorgedragen slachtofferverklaring van [slachtoffer] is gebleken van de impact en de belemmeringen die [slachtoffer] tot op heden ervaart van het ongeval. Naast fysieke belemmeringen ondervindt [slachtoffer] ook een aantasting van zijn persoon: hij kan niet meer de echtgenoot, vader en vriend zijn die hij vóór het handelen van verdachte was.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 15 april 2024. Recent blijken hier geen veroordelingen voor geweldsfeiten uit.
De rechtbank heeft acht geslagen op het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 15 november 2023. De reclassering ziet het psychosociaal functioneren van verdachte als criminogene factor voor het ten laste gelegde. Bij hem is sprake van een complexe denkwijze, waarbij hij zich onbegrepen voelt door een groot gedeelte van de wereld om hem heen. Ook lijkt er volgens de reclassering sprake te zijn van een gebrek aan vaardigheden aangaande de emotie regulatie. De reclassering spreekt van een ‘kort lontje’. Het risico op recidive schat de reclassering in als gemiddeld.
De reclassering ziet risicofactoren, maar is van mening dat er geen mogelijkheden zijn om binnen een strafrechtelijk kader via bijzondere voorwaarden te werken aan gedragsverandering en risicoverlaging. Met name omdat gebleken is dat verdachte geen vertrouwen heeft in hulpverlening en zich snel onbegrepen voelt. Indien toch besloten wordt om bijzondere voorwaarden op te leggen, adviseert de reclassering tot het opleggen van een meldplicht en een ambulante behandeling in de vorm van psycho-educatie.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat rekening gehouden met straffen die rechters in soortgelijke strafzaken opleggen en met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) ten aanzien van mishandeling.
Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan gevorderd. Gelet hierop en de hiervoor genoemde oriëntatiepunten, ziet de rechtbank geen ruimte voor het opleggen van een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal daarom aan verdachte een taakstraf opleggen. Gelet op hetgeen hiervoor is omschreven over de persoonlijke omstandigheden en om verdachte in de toekomst ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen, zal de rechtbank een deel van de taakstraf voorwaardelijk opleggen, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld in de reclasseringsrapportage. Ter terechtzitting is gebleken dat verplichte hulpverlening via het opleggen van bijzondere voorwaarden een complexe opgave zal zijn, maar dat verdachte niet onwelwillend staat tegenover deze vorm van hulpverlening. Tegen deze achtergrond en gelet op het strafbaar feit en de persoon van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat reclasseringstoezicht een kans behoort te krijgen, teneinde een gedragsverandering van verdachte te bewerkstelligen en daarmee herhaling te voorkomen.
Alles afwegende, acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 50 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld in het rapport van de reclassering, passend en geboden.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 24.131,55 [vierentwintigduizend honderd eenendertig euro en vijfenvijftig cent], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- reparatie fiets; € 921,95
- reiskosten ziekenhuis; € 450,40
- eigen bijdrage ziektekosten; € 784,40
- gemiste bonus; € 4.000,00
- verleende mantelzorg echtgenote; € 1.840,80
- kosten fysiotherapeutische behandeling € 1.128,00
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 15.000,- gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële en immateriële schade volledig moet worden vergoed.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich - overeenkomstig een schriftelijke pleitnota - op het standpunt gesteld dat de materiële schadeposten van de fiets, de gemiste bonus en de mantelzorg onvoldoende zijn onderbouwd en dat de benadeelde partij om deze reden in deze posten niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
De schadepost van de kosten fysiotherapeutische behandeling moet volgens de raadsvrouw worden afgewezen, omdat onzeker is of alle trainingen ook daadwerkelijk nodig zullen zijn.
Ten aanzien van de gevorderde reiskosten heeft de raadsvrouw opgemerkt dat deze niet onaannemelijk voorkomen.
De gevorderde immateriële schade moet volgens de raadsvrouw naar beneden worden bijgesteld tot een bedrag van maximaal € 2.000,-, gelet op de bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegewezen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreekse schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten van de reparatie van de fiets, de reiskosten naar het ziekenhuis, de eigen bijdrage voor de ziektekosten en de kosten voor de fysiotherapeutische behandeling zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 3.284,75, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde schade in verband met de gemiste bonus niet-ontvankelijk verklaren, nu deze schade onvoldoende onderbouwd is. Ook zal de rechtbank de benadeelde partij wat betreft de gevorderde schade in verband met verleende mantelzorg niet-ontvankelijk verklaren, omdat de gevorderde schade niet is onderbouwd.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, aanhef en sub b, van het BW heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Degene die zich hierop beroept zal de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat sprake is van lichamelijk letsel en benadeelde reeds om die reden recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. [slachtoffer] heeft te kennen gegeven dat hij van het ene op het andere moment volledig onthand was en nog steeds is. Op zowel werk- als privégebied was hij zeer actief. Dit heeft hij van het ene op het andere moment zomaar moeten staken door het letsel wat hij heeft opgelopen. Het herstel heeft niet alleen impact gehad op [slachtoffer] , maar ook op zijn vrouw en kinderen. Zo heeft [slachtoffer] zijn dochter niet kunnen helpen bij een verhuizing en konden zij als gezin niet gezamenlijk de vakantie vieren. Ook kan [slachtoffer] nog steeds niet volledig werken of sporten zoals hij voorheen deed.
De rechtbank ziet in de onderbouwing van de vordering en gelet op wat in vergelijkbare gevallen is toegewezen aanleiding om de immateriële schade naar billijkheid vast te stellen op een bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. De rechtbank zal [slachtoffer] voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, zodat hij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 76 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 36f Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het meer subsidiair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
100 (honderd) uren,te vervangen door
50 dagen vervangende hechtenisindien niet (naar behoren) verricht;
- bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte van
50 (vijftig) uren niet ten uitvoer zal worden gelegd, te vervangen door
25 dagen vervangende hechtenisindien niet (naar behoren) verricht, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- de rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende bijzondere voorwaarden
niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich binnen tien dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij reclassering Leger des
Heils op het adres Tubantiasingel 5. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door Transfore of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Deze behandeling is gericht op psycho-educatie. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 8.284,75 [zegge: achtduizend tweehonderd vierentachtig euro en vijfenzeventig cent], bestaande uit € 3.284,75, aan materiële schade en € 5000,- aan immateriële schade;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 8.284,75 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2023);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag € 8.284,75 [zegge: achtduizend tweehonderd vierentachtig euro en vijfenzeventig cent], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 76 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat hij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Vijftigschild, voorzitter, mr. M. van Bruggen en
mr. D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2023248769. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pagina’s 5 en 6.
3.Pagina 15.
4.Pagina 19, zevende alinea. dertiende en veertiende zin.
5.Pagina 10, onder kop ‘conclusie’.
6.Hoge Raad, 27 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:453.