ECLI:NL:RBOVE:2024:3565

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
C/08/308308 / HA ZA 24-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van investeringen in woning na beëindiging van samenwoning zonder huwelijk of partnerschap

In deze zaak vordert [eiseres] vergoeding van investeringen die zij heeft gedaan in de woning van [gedaagde], waar zij samenwoonden zonder een formele samenlevingsovereenkomst. De relatie tussen partijen eindigde in november 2023, waarna [eiseres] om terugbetaling vroeg van de door haar gedane investeringen en leningen aan [gedaagde]. De rechtbank heeft de vordering van [eiseres] vrijwel geheel afgewezen, met uitzondering van de vordering met betrekking tot de woonlasten. De rechtbank oordeelde dat [eiseres] onvoldoende bewijs had geleverd voor haar claims, waaronder de stelling dat er afspraken waren gemaakt over terugbetaling van de investeringen. De rechtbank concludeerde dat de wettelijke bepalingen voor gehuwde en geregistreerde partners niet van toepassing waren, en dat de vorderingen van [eiseres] niet konden worden onderbouwd met de aangevoerde juridische grondslagen. De rechtbank wees alleen de vordering voor de betaalde eigenaarslasten toe, en compenseerde de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/308308 / HA ZA 24-14
Vonnis van 3 juli 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres],
advocaat: mr. R. Westendorp-Hertgers,
procederend met een toevoeging, afgegeven onder nummer [nummer]
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. W.F. van Oostveen.

1.Inleiding en korte samenvatting

1.1.
Partijen hebben samengewoond in de woning die eigendom is van [gedaagde]. Zij zijn geen schriftelijke samenlevingsovereenkomst met elkaar aangegaan. [eiseres] heeft (deels) de verbouwing van de woning van [gedaagde] betaald. Inmiddels is de relatie tussen partijen geëindigd, en vraagt [eiseres] in deze procedure om vergoeding van de door haar gedane investeringen in de woning van [gedaagde]. Daarnaast vraagt [eiseres] om terugbetaling van verschillende geldbedragen die zij aan [gedaagde] geleend heeft, en van betalingen die zij voor [gedaagde] heeft gedaan.
1.2.
De rechtbank wijst de vordering van [eiseres] vrijwel geheel af. Hoewel het duidelijk is dat de verbouwing van de woning van [gedaagde] in ieder geval deels door [eiseres] is betaald, heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd dat partijen afspraken hebben gemaakt over terugbetaling daarvan. Ook de andere juridische grondslagen die [eiseres] in dit kader heeft aangevoerd zijn door haar onvoldoende feitelijk onderbouwd. Dat [eiseres] geldbedragen aan [gedaagde] geleend heeft, is door [eiseres] eveneens onvoldoende onderbouwd. Alleen de vordering met betrekking tot de woonlasten wijst de rechtbank toe.
1.3.
Dit verkort weergegeven oordeel wordt hierna gemotiveerd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, uitgebracht op 28 december 2023,
- de conclusie van antwoord,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is aangekondigd,
- nadere producties van [eiseres],
- de akte van [gedaagde],
- de mondelinge behandeling van 29 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- pleitaantekeningen van [eiseres].
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. De relatie is begin november 2023 beëindigd.
3.2.
Tot het einde van de relatie in november 2023 woonden partijen samen in de woning die eigendom is van [gedaagde] in [plaats 1] (hierna: de woning). [eiseres] had aanvankelijk een eigen woning in [plaats 2]. Die woning heeft [eiseres] in maart 2022 verkocht.
3.3.
Partijen zijn niet getrouwd en geen geregistreerd partners geweest. Ook hebben zij geen samenlevingsovereenkomst gesloten. Daarmee waren partijen wat genoemd wordt informeel samenlevenden.
3.4.
Gedurende hun samenwoning voerden partijen een gescheiden financiële huishouding.
3.5.
In de periode dat partijen samenwoonden is de woning van [gedaagde] verbouwd. Zo is er een nieuwe keuken geplaatst, is de woning aan de voorzijde uitgebouwd en is de garage verbouwd zodat [eiseres] daarin haar kapsalon kon exploiteren. Ook is de tuin bij de woning van [gedaagde] verbouwd. [eiseres] heeft (een groot deel van) de kosten van deze verbouwing betaald.
3.6.
Tijdens de periode dat partijen samenwoonden heeft [eiseres] een bedrag van € 444,71 aan waterschapsbelasting en een bedrag van € 439,28 premie voor de opstalverzekering van de woning betaald.
3.7.
Op 19 oktober 2023 zijn partijen bij notaris [bedrijf] geweest.
3.8.
Op 25 november 2023 hebben partijen ruzie gekregen, waarbij de politie is ingeschakeld. [eiseres] heeft de woning op 26 november 2023 verlaten. Hierbij heeft zij verschillende spullen meegenomen, waaronder de inventaris van de kapsalon.
3.9.
[eiseres] heeft beslag laten leggen op de woning van [gedaagde].

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert – kort samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 72.399,11 en van € 30.314,42, op grond van een geldlening (primair), ongerechtvaardigde verrijking (subsidiair), onverschuldigde betaling (meer subsidiair) dan wel op grond van de redelijkheid en billijkheid (meer subsidiair). Daarnaast vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 883,99 op grond van onverschuldigde betaling en van € 5.000,00 op grond van wanprestatie (primair) of onrechtmatig handelen (subsidiair). Verder vordert [eiseres] afgifte van haar iPhone, dan wel een vervangende schadevergoeding. Over alle gevorderde bedragen vordert [eiseres] de wettelijke rente. Tot slot vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder de kosten van de beslaglegging.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Partijen hebben een relatie gehad en samengeleefd in de woning van [gedaagde]. Het gaat in deze zaak met name om de vraag of [eiseres] tegenover [gedaagde] een vergoedingsrecht heeft, ter zake van investeringen die zij in zijn woning heeft gedaan. Daarnaast vordert [eiseres] (terug)betaling van door haar verstrekte geldleningen aan [gedaagde], door betaalde waterschapsbelasting en verzekeringspremie, als ook een vergoeding voor misgelopen inkomsten van haar kapsalon. Verder vordert [eiseres] teruggave van haar iPhone.
5.2.
Omdat partijen informeel hebben samengeleefd, moeten de vorderingen van [eiseres] worden beoordeeld aan de hand van het algemene verbintenissenrecht zoals geregeld in Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarbij is van belang het arrest van de Hoge Raad van 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707, waarnaar ook partijen verwijzen. De wettelijke bepalingen die gelden voor gehuwde en geregistreerde partners zijn niet (analoog) van toepassing, en [eiseres] beroept zich daar ook niet op. [eiseres] baseert haar vorderingen op een afspraak met [gedaagde] (overeenkomst van geldlening), ongerechtvaardigde verrijking, onverschuldigde betaling en op de redelijkheid en billijkheid.
De kosten van de verbouwing (€ 72.399,11)
5.3.
[eiseres] vordert een vergoeding voor investeringen die zij heeft gedaan in de woning van [gedaagde]. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij in totaal voor € 50.399,11 aan bouwmaterialen heeft gekocht en dat zij in totaal een bedrag van € 22.000,00 (contant) aan werklieden die de verbouwing hebben uitgevoerd heeft betaald.
5.4.
Primair baseert [eiseres] deze vordering op een overeenkomst van geldlening. Volgens [eiseres] hebben partijen in overleg de overwaarde van de verkoop van haar woning aangewend voor de verbouwing van de woning van [gedaagde]. Dit zou eerst een lening zijn van haar aan [gedaagde], totdat partijen bij de notaris hebben vastgelegd dat [eiseres] mede-eigenaar van de woning zou worden. Dit had ermee te maken dat de kosten van de verbouwing vooraf nog niet duidelijk waren. Tot een dergelijke afspraak bij de notaris is het echter niet gekomen. [gedaagde] heeft betwist dat partijen met die intentie gehandeld hebben.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd dat zij investeringen heeft gedaan in de woning van [gedaagde] op basis van een tussen partijen gesloten overeenkomst van geldlening. Voor dit oordeel is het volgende van belang. [eiseres] stelt dat partijen de bedoeling hebben gehad om achteraf, na de verbouwing, vast te leggen dat [eiseres] (een deel van) de verbouwing van de woning van [gedaagde] heeft bekostigd. Het staat vast dat partijen naderhand, dus na de verbouwing, niet tot (financiële) afspraken zijn gekomen. Dat partijen de intentie hadden om naderhand afspraken te maken, wat overigens door [gedaagde] wordt betwist, maakt niet dat de gedane investeringen automatisch als een geldlening moeten worden aangemerkt. Dat betekent dat partijen voorafgaand aan of tijdens de verbouwing tot een afspraak over de investering moeten zijn gekomen. Dit heeft [eiseres] echter onvoldoende onderbouwd. [gedaagde] heeft namelijk betwist dat partijen op enig moment afspraken hebben gemaakt over de (kosten van de) verbouwing. [eiseres] heeft daarnaast niet toegelicht wanneer, hoe en in welke bewoordingen zij met [gedaagde] overeenstemming zou hebben bereikt over het van de door haar gedane investeringen aanmerken als een geldlening. Gelet op de betwisting van [gedaagde] had het op de weg gelegen van [eiseres] om haar stelling nader te onderbouwen. Nu zij dit niet gedaan heeft, zal de vordering van [eiseres] op deze grond worden afgewezen.
5.6.
Subsidiair baseert [eiseres] haar vordering op ongerechtvaardigde verrijking. Daarvan is sprake als [gedaagde] door de investering van [eiseres] verrijkt is, die ongerechtvaardigd is, en die tot een verarming van [eiseres] heeft geleid.
5.7.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde] als gevolg van de verbouwing ten koste van [eiseres] ongerechtvaardigd is verrijkt. Van een verrijking van [gedaagde] doordat hij kosten heeft bespaard is in ieder geval geen sprake. Daarvoor is namelijk vereist dat wanneer [eiseres] de kosten niet voor haar rekening had genomen, de verrijkte ([gedaagde]) zelf die kosten zou hebben gemaakt of verplicht was die te maken. In dit verband verwijst de rechtbank naar genoemde uitspraak van de Hoge Raad van 10 mei 2019. Dat [gedaagde] niet in staat was de verbouwing zelf te betalen, is door [eiseres] zelf aangevoerd. Daarnaast is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde] verplicht was de kosten te maken. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat hij voor de samenleving naar tevredenheid in de woning heeft gewoond. De keuken was ongeveer 10 jaar oud en vertoonde geen mankementen. De garage is verbouwd omdat [eiseres] deze als kapsalon wilde gebruiken. De aanpassing van de tuin was volgens [gedaagde] niet nodig. Zonder [eiseres] zou [gedaagde] de kosten voor de verbouwing dan ook niet hebben gemaakt.
[eiseres] heeft dat niet gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank de juistheid van dit standpunt tot uitgangspunt zal nemen. Bij deze stand van zaken kan niet worden aangenomen dat [gedaagde] kosten heeft bespaard doordat [eiseres] de kosten van de verbouwing van zijn woning op zich heeft genomen.
Verrijking door een waardevermeerdering van de woning van [gedaagde] heeft [eiseres] daarnaast onvoldoende onderbouwd. De mondelinge waardebepaling van de woning van [gedaagde] door makelaar [naam] is door [gedaagde] betwist, en daarop door [eiseres] niet verder onderbouwd. De aantekening van de notaris is ook een onvoldoende onderbouwing van een waardestijging van de woning. Dit is namelijk geen waardebepaling van de woning door iemand die daartoe deskundig is. Zoals [eiseres] heeft aangevoerd was dit slechts de waarde waar partijen vanuit gingen in het gesprek bij de notaris. Dat is iets anders dan een objectieve waardebepaling van de woning.
5.8.
Meer subsidiair baseert [eiseres] haar vordering op onverschuldigde betaling. Ook deze grondslag kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot toewijzing van de vordering van [eiseres] leiden. Dat er geen rechtsgrond voor de betaling bestond, heeft [eiseres] namelijk onvoldoende onderbouwd. [eiseres] heeft enkel aangevoerd dat zij de verbouwing heeft betaald terwijl zij geen eigenaar is van de woning, en dat er dus geen rechtsgrond voor de betalingen bestond. Dat is onvoldoende. [eiseres] heeft de betalingen niet aan [gedaagde] voldaan, maar aan derden. Zij heeft de facturen van derden voor werkzaamheden en materialen betaald. Deze betalingen waren niet zonder rechtsgrond, nu de betreffende werkzaamheden zijn verricht en de materialen zijn geleverd. Gelet hierop wijst de rechtbank de vordering op deze grondslag af.
5.9.
[eiseres] beroept zich meer subsidiair op de redelijkheid en billijkheid. Volgens [eiseres] hadden partijen de intentie om hun samenleving te formaliseren, zoals blijkt uit de afspraak bij de notaris. Doordat de relatie voortijdig is beëindigd, is het niet tot een samenlevingsovereenkomst gekomen. Verder hielden partijen hun financiële administratie strikt gescheiden. Tot slot heeft [eiseres] aangevoerd dat het niet redelijk en billijk is dat [gedaagde] profiteert van door haar gedane investeringen.
5.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu [eiseres] aanspraak maakt op vergoeding van haar investering, ligt het op haar weg om de bijzondere feiten en omstandigheden te stellen die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat zij een vergoedingsrecht ten opzichte van [gedaagde] heeft (zie voornoemd arrest van de Hoge Raad van 10 mei 2019). Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] geen bijzondere feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan zij een vergoedingsrecht op [gedaagde] heeft. Dat partijen de intentie hadden hun samenleving te formaliseren is namelijk door [gedaagde] betwist. Het enkele feit dat partijen hun financiële administratie strikt gescheiden hielden, en dat [gedaagde] profiteert van de door [eiseres] gedane investeringen, is zonder nadere toelichting van [eiseres] – die ontbreekt – daarvoor onvoldoende.
Geldleningen van in totaal € 30.314,42
5.11.
[eiseres] vordert betaling van verschillende geldbedragen van [gedaagde], in totaal een bedrag van € 30.314,42. De rechtbank zal de verschillende gevorderde bedragen hierna individueel bespreken.
a)
Een bedrag van € 8.200,00
5.12.
[eiseres] heeft aangevoerd in de periode van 7 september 2022 tot en met 7 november 2022 in totaal een bedrag van € 8.200,00 aan [gedaagde] te hebben geleend. Volgens [eiseres] had [gedaagde] betalingsproblemen en heeft zij [gedaagde] daarom financieel geholpen. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat hij geldbedragen van [eiseres] geleend heeft, en heeft daartoe aangevoerd dat de overboekingen van [eiseres] aan hem zijn eigen geld betreft, namelijk geld dat hij met (zwarte) klussen heeft verdiend. [eiseres] heeft haar vordering hierop niet verder onderbouwd. Zij heeft ook ter zitting niet nader kunnen toelichten wanneer en op welke wijze partijen afspraken hebben gemaakt over een mogelijke geldlening. Schriftelijke stukken of getuigenverklaringen waaruit blijkt dat afspraken zijn gemaakt, zijn niet door [eiseres] overgelegd. Een nadere onderbouwing mocht van haar echter wel worden verwacht. Gelet hierop zal de rechtbank dit deel van de vordering afwijzen.
5.13.
Nu niet kan worden vastgesteld waarom [gedaagde] de bedragen aan [eiseres] heeft overgemaakt, heeft [eiseres] naar het oordeel van de rechtbank tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] ook onvoldoende onderbouwd dat deze betaling onverschuldigd is gedaan. Van ongerechtvaardigde verrijking is evenmin sprake. Primair heeft [eiseres] namelijk gesteld dat zij [gedaagde] met zijn geldproblemen wilde helpen. Dat duidt op een rechtvaardiging voor de betaling van [eiseres] aan [gedaagde], namelijk de wil van [eiseres] om [gedaagde] te helpen. Voor een vergoeding op grond van de redelijkheid en billijkheid heeft [eiseres] tot slot geen bijzondere omstandigheden aangevoerd.
b)
De factuur van € 9.982,00
5.14.
[eiseres] heeft aangevoerd dat zij een bedrag van € 9.982,00 aan [gedaagde] heeft geleend, zodat [gedaagde] van dat geld een stucspuit zou kunnen kopen. Om de betaling in de boekhouding te kunnen verwerken heeft [gedaagde] hiervoor een factuur opgesteld, aldus [eiseres]. [gedaagde] heeft betwist dat [eiseres] deze betaling heeft gedaan op basis van een geldlening. Volgens [gedaagde] is het een betaling voor werkzaamheden die hij aan de woning van [eiseres] in [plaats 2] heeft verricht, voordat [eiseres] die woning heeft verkocht.
5.15.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] haar vordering op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd, en overweegt daartoe als volgt. Vast staat dat [eiseres] op 3 juni 2022 genoemd bedrag naar de bankrekening van [gedaagde] heeft overgeschreven. Waarom zij dit heeft gedaan, is niet duidelijk. [eiseres] heeft onvoldoende toegelicht waar en welke een afspraak partijen hierover hebben gemaakt. De afspraak is niet schriftelijk vastgelegd. Ook heeft [eiseres] de factuur niet overgelegd, enkel een bankoverschrijving met in de omschrijving een factuurnummer genoemd. Bovendien is uit de verklaring van [eiseres] ter zitting gebleken dat [gedaagde] de stucspuit uiteindelijk niet gekocht heeft. Daarnaast heeft [eiseres] weliswaar betwist dat het een betaling was voor door [gedaagde] verrichte werkzaamheden aan de woning van [eiseres], maar dat is geen nadere onderbouwing van haar vordering. Dat [eiseres] dit bedrag aan [gedaagde] heeft geleend heeft [eiseres], in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde], dan ook onvoldoende onderbouwd.
5.16.
Dit deel van de vordering is evenmin toewijsbaar op grond van ongerechtvaardigde verrijking of onverschuldigde betaling. [eiseres] heeft daartoe geen concrete feiten gesteld, en haar vordering daarmee onvoldoende onderbouwd.
5.17.
Tot slot heeft [eiseres] de redelijkheid en billijkheid als grondslag aangevoerd. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] misbruik gemaakt van de financiële positie van [eiseres] nadat zij haar woning met overwaarde had verkocht. Daarnaast heeft [eiseres] aangevoerd dat zij geen nee durfde te zeggen wanneer [gedaagde] om geld vroeg, uit angst voor de gevolgen. Ook dit is naar het oordeel van de rechtbank een onvoldoende onderbouwing om tot toewijzing van de vordering te kunnen komen. Uit het enkele feit dat [eiseres] het bedrag naar [gedaagde] heeft overgemaakt, blijkt niet dat [gedaagde] misbruik van [eiseres] heeft gemaakt. Waarom [eiseres] zich onder druk gezet voelde en welke gevolgen zij vreesde, heeft [eiseres] niet nader toegelicht. Bovendien heeft [gedaagde] gemotiveerd betwist dat hij misbruik van [eiseres] heeft gemaakt, door aan te voeren dat de situatie omgekeerd was, namelijk dat [eiseres] misbruik van hem heeft gemaakt. Hierop heeft [eiseres] geen nadere onderbouwing van haar standpunt gegeven.
c)
Een bedrag van € 12.132,42
5.18.
Een deel van deze vordering, een bedrag van € 12.132,42, betreft de helft van de betalingen die [eiseres] stelt te hebben gemaakt voor gezamenlijke vakanties. Volgens [eiseres] zou [gedaagde] de volgende gezamenlijke vakantie betalen. Toen dat niet gebeurde, hebben partijen volgens [eiseres] mondeling afgesproken dat [gedaagde] de helft van de door [eiseres] gemaakte kosten zou terugbetalen.
5.19.
De rechtbank overweegt als volgt. [gedaagde] heeft betwist dat partijen een afspraak hebben gemaakt over de kosten van de door [eiseres] betaalde vakanties. [eiseres] heeft haar vordering hierop niet nader onderbouwd, hoewel dit wel op haar weg lag. Zo heeft [eiseres] niet toegelicht wanneer en in welke bewoordingen partijen tot de door haar gestelde afspraak zijn gekomen. Het bestaan van deze afspraak heeft [eiseres] dan ook onvoldoende onderbouwd. Van ongerechtvaardigde verrijking is evenmin sprake. Zoals hiervoor is overwogen heeft [eiseres] zelf aangevoerd dat [gedaagde] niet in staat was om te betalen. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat de luxe vakanties de wens van [eiseres] waren en dat hij deze niet nodig vond. Gelet hierop kan niet worden aangenomen dat hij de kosten voor die vakanties zelf zou hebben gemaakt of verplicht was deze te maken.
5.20.
Van onverschuldigde betaling is evenmin sprake. [eiseres] heeft namelijk geen concrete feiten aangevoerd op grond waarvan de vordering op deze grond zou kunnen worden toegewezen. [eiseres] heeft enkel het wetsartikel genoemd en gesteld dat zij zonder rechtsgrond geld heeft betaald aan [gedaagde]. Dat is onvoldoende. Bovendien heeft [eiseres] de bedragen voor de vakanties niet aan [gedaagde] betaald. De bedragen zijn betaald voor vakanties die door haar waren geboekt en door partijen gezamenlijk zijn genoten.
Ook wat betreft de door [eiseres] aangevoerde grondslag van redelijkheid en billijkheid heeft [eiseres] geen feiten gesteld die, mochten ze vast komen te staan, tot het oordeel kunnen leiden dat [gedaagde] in dit kader naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een vergoeding aan [eiseres] verschuldigd is.
5.21.
Gelet op het voorgaande wordt dit deel van de vordering afgewezen.
Eigenaarslasten van de woning
5.22.
[eiseres] vordert een bedrag van € 883,99, voor twee door haar betaalde facturen. Het gaat om een factuur van € 444,71 voor waterschapsbelasting en een factuur van € 439,28 voor de opstalverzekering voor de woning van [gedaagde]. Volgens [eiseres] hebben partijen de (stilzwijgende) afspraak gemaakt dat zij de boodschappen zou betalen, en [gedaagde] de eigenaarslasten van de woning. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij deze twee facturen voor haar rekening heeft genomen omdat [gedaagde] daartoe niet in staat was.
5.23.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] de stilzwijgende afspraak over de verdeling van de huishoudelijke uitgaven, gelet op de nadere toelichting van [eiseres] ter zitting, onvoldoende weersproken. [gedaagde] heeft hierover ter zitting verklaard dat hij niet meer precies weet hoe het is gegaan. Verder heeft [gedaagde] ter zitting verklaard dat [eiseres] de premie van de opstalverzekering heeft betaald. Dit is een onvoldoende betwisting van de nadere toelichting die [eiseres] op dit punt ter zitting heeft gegeven. Het lag op de weg van [gedaagde] om zijn betwisting nader te onderbouwen. Nu hij dit niet heeft gedaan, is dit deel van de vordering toewijsbaar. Een bedrag van € 883,99 zal worden toegewezen.
Misgelopen inkomsten kapsalon
5.24.
[eiseres] vordert een bedrag van € 5.000,00 aan misgelopen inkomsten van haar kapsalon. Hiertoe heeft [eiseres] aangevoerd dat zij haar kapsalon exploiteerde in de (omgebouwde) garage van de woning van [gedaagde], en dat [gedaagde] haar de toegang tot de garage heeft ontzegd. Dit in weerwil met de toezegging van [gedaagde] dat [eiseres] de garage zou mogen blijven gebruiken voor haar kapsalon. [eiseres] baseert haar vordering primair op wanprestatie en subsidiair op onrechtmatig handelen van [gedaagde].
5.25.
De rechtbank overweegt als volgt. Dat [gedaagde] een toezegging heeft gedaan over het door [eiseres] mogen blijven gebruiken van de garage is door [eiseres] onvoldoende onderbouwd. De gesprekken op de overgelegde camerabeelden zijn moeizaam te verstaan. Als uit de beelden al zou blijken dat [gedaagde] een dergelijke toezegging heeft gedaan, dan heeft hij die gedaan tegenover een politieagent, en niet tegenover [eiseres] zelf. Gelet hierop kan van een wanprestatie geen sprake zijn. Daarnaast is het zo dat vaststaat dat [eiseres] zelf op 27 november 2023 al haar spullen uit de kapsalon heeft meegenomen, waardoor zij het zichzelf onmogelijk heeft gemaakt om vanuit de garage van de woning van [gedaagde] haar kapsalon te exploiteren. Dat [gedaagde] de sloten van zijn woning heeft vervangen is niet onrechtmatig, aangezien de woning zijn eigendom is. Van onrechtmatig handelen van [gedaagde] is gelet hierop ook geen sprake. De rechtbank zal deze vordering dan ook afwijzen. Aan de beoordeling van de hoogte van de misgelopen inkomsten komt de rechtbank daarom niet toe.
Teruggave van de iPhone
5.26.
[eiseres] vraagt de rechtbank om [gedaagde] te veroordelen haar iPhone terug te geven, dan wel om aan haar een vervangende schadevergoeding te betalen. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] haar iPhone afgepakt. [eiseres] heeft het proces-verbaal van haar aangifte overgelegd, als ook de laatst bekende locatie van de iPhone. [gedaagde] heeft betwist dat hij de iPhone van [eiseres] in bezit heeft.
5.27.
De rechtbank wijst deze vordering van [eiseres] af. [eiseres] heeft wel gesteld dat [gedaagde] haar telefoon heeft afgepakt, maar zij heeft dit, ook na de betwisting van [gedaagde], niet onderbouwd. Het proces-verbaal van de aangifte en de laatst bekende locatie van de iPhone bewijzen namelijk niet dat [gedaagde] de iPhone van [eiseres] gestolen heeft. Het proces-verbaal vormt een weergave van de stellingen van [eiseres] en [eiseres] heeft ter zitting verklaard dat zij de laatst bekende locaties van de iPhone aan de Valar- en Eleonorastraat te [plaats 1] niet kan koppelen aan [gedaagde]. De rechtbank wijst deze vordering dan ook, als onvoldoende onderbouwd, af.
5.29.
Nu uit het voorgaande volgt dat [eiseres] onvoldoende aan haar stelplicht heeft voldaan, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
Conclusie
5.30.
De rechtbank wijst een bedrag van € 883,00 toe. Het overige door [eiseres] gevorderde wijst de rechtbank af.
De proceskosten
5.31.
Gelet op het feit dat de vordering van [eiseres] het gevolg is van de verbroken relatie tussen partijen is het uitgangspunt dat de proceskosten tussen hen wordt gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. [gedaagde] heeft de rechtbank gevraagd om [eiseres] te veroordelen in de proceskosten, omdat zij deze procedure rauwelijks zou zijn begonnen met beslaglegging op de woning. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding van het uitgangspunt wat betreft de proceskosten af te wijken. Zoals [eiseres] terecht heeft opgemerkt wordt een beslag doorgaans niet aangekondigd. De proceskosten, waaronder de kosten van het gelegde beslag, zullen dan ook worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 883,99, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW indien betaling niet plaatsvindt binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis,
6.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024. (wv)