ECLI:NL:RBOVE:2024:355

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
ak_22_2244
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor zonnepanelen in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van zonnepanelen in een weiland beoordeeld. De vergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders van Hengelo op 3 augustus 2022, en het bestreden besluit van 3 november 2022 handhaaft deze vergunning. Eiser, die in de nabijheid van het perceel woont, stelt dat de aanvraag niet in behandeling had mogen worden genomen en dat de reguliere voorbereidingsprocedure niet van toepassing is. De rechtbank oordeelt dat de aanvraag wel degelijk in behandeling is genomen en dat de reguliere procedure correct is gevolgd. De rechtbank stelt vast dat de vergunde activiteiten niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke onderbouwing en dat de rechtbank het beroep ongegrond verklaart. De rechtbank overweegt dat de aanvraag voor de activiteit 'bouwen' en 'afwijken van het bestemmingsplan' correct is behandeld en dat de belangen van de betrokken partijen zijn afgewogen. De rechtbank concludeert dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft, en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/2244

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats 1] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Hengelo, verweerder.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam 1] , uit [woonplaats 2] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan
[naam 1] (hierna: [naam 1] ) verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van zonnepanelen aan de [perceel 1] .
1.1.
Verweerder heeft deze omgevingsvergunning met het primaire besluit van 3 augustus 2022 verleend. Met het bestreden besluit van 3 november 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij deze verlening gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft op het verweerschrift gereageerd en hierbij tevens nadere beroepsgronden ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] en [naam 3] . [naam 1] is verschenen, vergezeld door zijn partner.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
2. [naam 1] is eigenaar/bewoner van de woning op het perceel [perceel 1] (hierna: [perceel 1] ). Hij is tevens eigenaar van het naastgelegen weiland. [naam 1] wil zonnepanelen nabij zijn woning realiseren voor energieopwekking voor privégebruik. Een eerdere aanvraag om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van zonnepanelen op/nabij [perceel 1] is door verweerder geweigerd. Er is overleg geweest tussen [naam 1] en ambtenaren van de gemeente Hengelo over een locatie nabij zijn woning waarvoor wel een omgevingsvergunning voor de door hem gewenste zonnepanelen zou kunnen worden verleend. Dit heeft geresulteerd in een aanvraag voor het verdiept aanleggen van zonnepanelen in het weiland naast [perceel 1] (hierna: het weiland). De besluitvorming op deze aanvraag ligt in deze uitspraak voor.
3. Eiser woont op het perceel [perceel 2] .
Wettelijk kader
4. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn in deze procedure, omdat de aanvraag is ingediend voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Voorliggende besluitvorming
6. Bij aanvraag van 18 mei 2022 heeft [naam 1] verweerder verzocht hem een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van zonnepanelen in het weiland. Deze aanvraag ziet op de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “’t Weusthag” (hierna: het bestemmingsplan). Dit omdat de zonnepanelen worden geplaatst op gronden met de bestemming “Agrarisch”, dat op deze gronden enkel ten dienste van een agrarisch bedrijf mag worden gebouwd, maar dat de zonnepanelen ten dienste van de naastgelegen woonbestemming worden geplaatst.
Verweerder heeft daarom de aanvraag voor de activiteit ‘bouwen’ mede aangemerkt als een aanvraag voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Zie artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo.
Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat hij deze strijdigheid kan wegnemen door het verlenen van een zogenaamde kruimelafwijking als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onder 3, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor). Voor de onderbouwing om af te kunnen wijken van het bestemmingsplan is verwezen naar een opgesteld stedenbouwkundig advies dat integraal is opgenomen in het primaire besluit. Hierin staat dat tegen de verzonken opstelling van de zonnepanelen geen stedenbouwkundig bezwaar bestaat, mits sprake blijft van openheid. Ook in het positieve welstandsadvies van 22 juni 2022 is opgemerkt dat sprake is van een plek, relatief open in het landschap, en dat door de verdiepte ligging het zonneveld optimaal is geïntegreerd in de omgeving.
8. In het primaire besluit van 3 augustus 2022 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ en ‘afwijken van het bestemmingsplan’ verleend. Bij het vergunnen van de laatstgenoemde activiteit heeft verweerder toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onder 3, van bijlage II van het Bor.
Aan het primaire besluit is een voorwaarde verbonden om de openheid van het terrein te waarborgen.
9. In het bestreden besluit van 3 november 2022 is het primaire besluit gehandhaafd.
Beoordeling van het beroep
Wie heeft beroep ingesteld?
10. Eiser heeft in de bijlage bij zijn beroepschrift, waarin hij nadere beroepsgronden heeft opgenomen, aangegeven dat hij medebestuurslid is van [vereniging] en daarmee mede strategisch partner. Hierbij is niet aangegeven dat hij tevens optreedt namens deze organisatie. Ook het bezwaar heeft eiser op persoonlijke titel ingesteld, zo heeft hij desgevraagd bevestigd tijdens de hoorzitting in bezwaar.
Ter zitting heeft eiser desgevraagd meegedeeld dat hij inderdaad in persoon beroep heeft ingesteld maar dat hij opkomt voor het algemeen belang.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser in persoon beroep heeft ingesteld. Eiser kan in persoon in zijn beroep worden ontvangen omdat hij belanghebbende is bij de bestreden besluitvorming. Hij woont immers in de nabijheid van de bouwlocatie in het weiland.
Of het juridisch mogelijk is dat een natuurlijke persoon beroepsgronden aanvoert die betrekking hebben op het behartigen van het algemeen belang, is een andere vraag. Daarbij komt het zogenaamde relativiteitsvereiste, neergelegd in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in beeld. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
Als dit vereiste aan eiser kan worden tegengeworpen, bespreekt de rechtbank dit bij de betreffende beroepsgrond.
Mocht verweerder de aanvraag in behandeling nemen?
12. Eiser stelt dat verweerder de aanvraag van 18 mei 2022 niet in behandeling had mogen nemen. De reden hiervoor is dat er geen wezenlijke wijziging is ten opzichte van de eerdere aanvraag waarop verweerder afwijzend heeft beslist.
13. De rechtbank overweegt hierover dat verweerder enkel kan besluiten om een aanvraag niet in behandeling te nemen als er onvoldoende gegevens zijn overgelegd om tot een inhoudelijke beslissing te komen en de aanvrager, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, deze gegevens niet alsnog aanlevert. Daarvan is in deze zaak geen sprake.
Terzijde merkt de rechtbank op dat verweerder ook een herhaalde aanvraag (waar volgens eiser sprake van is maar volgens verweerder niet) in behandeling moet nemen.
Verweerder heeft dan ook terecht de aanvraag in behandeling genomen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de juiste procedure gevolgd?
14. Eiser stelt dat de reguliere voorbereidingsprocedure niet van toepassing is en dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure had moeten worden gevolgd. Dit blijkt volgens eiser uit de “Beleid(sregels) afwijkingsmogelijkheden bestemmingsplan (artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 Wabo) versie mei 2017” (hierna: het kruimelbeleid). Ter zitting heeft eiser desgevraagd meegedeeld dat het kruimelbeleid niet voorziet in het plaatsen van kleine zonnevelden, zodat het vergunde bouwplan in strijd is met dit beleid. De rechtbank begrijpt deze stelling aldus dat eiser zich op het standpunt stelt dat het bouwplan alleen kan worden vergund met een zogenaamd projectafwijkingsbesluit zodat de uitgebreide voorbereidings-procedure had moeten worden gevolgd.
Ook heeft eiser opgemerkt dat [naam 1] is afgeweken van de verleende omgevings-vergunning. Er zijn 24 zonnepanelen vergund met een maximale oppervlakte van 50 m², terwijl [naam 1] 36 zonnepanelen heeft geplaatst met een oppervlakte van circa 70 m².
15. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
15.1.
Op grond van artikel 3.7, eerste lid, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo, is op een aanvraag om een omgevingsvergunning de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing, tenzij de uitgebreide voorbereidingsprocedure geldt. De beantwoording van de vraag of op een aanvraag om een omgevingsvergunning de reguliere dan wel de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, is, gelet op artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo, afhankelijk van de activiteit die is aangevraagd. De Wabo bepaalt daarmee exclusief welke procedure op een aanvraag om een omgevingsvergunning van toepassing is. Verweerder heeft daarom hierin geen vrije keuze, maar moet de voorbereidingsprocedure toepassen die uit de Wabo voortvloeit. Dit is vaste rechtspraak. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 12 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:68, waarin verwezen is naar de uitspraak van 13 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1952, overweging 3.1.
Verder overweegt de rechtbank dat de aanvraag bepalend is voor beantwoording van de vraag welke voorbereidingsprocedure van toepassing is. Het gestelde feit dat [naam 1] is afgeweken van de verleende omgevingsvergunning door meer zonnepanelen te plaatsen op een grotere oppervlakte dan is vergund (en dat wat hij heeft gebouwd niet kan worden vergund met een kruimelafwijking) is voor beantwoording van deze vraag niet relevant. Het al dan niet bouwen in afwijking van een verleende omgevingsvergunning is een handhavingsaspect, wat in deze uitspraak niet voorligt.
15.2.
In deze zaak heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan (zonnepanelen met een maximale oppervlakte van 50 m²) kan worden geschaard onder de categorie als opgenomen in artikel 4, onder 3, van bijlage II van het Bor. Dit is door eiser niet bestreden. Ook de rechtbank onderschrijft dit standpunt van verweerder.
Verweerder is dan bevoegd om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo. Deze activiteit staat niet vermeld in artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo, zodat op het verlenen van deze zogenaamde kruimelafwijking de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is.
15.3.
Dat in paragraaf 3.4 van het kruimelbeleid staat dat voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet zijnde erfafscheidingen, van geval tot geval wordt beoordeeld of het wenselijk is af te wijken van het bestemmingsplan, betekent niet dat de bevoegdheid om voor een geval dat past binnen artikel 4, onder 3, van bijlage II van het Bor, toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo, niet meer bestaat. Deze bevoegdheid is immers toegekend door de wetgever en verweerder kan deze bevoegdheid niet verwerpen door het formuleren van beleid. Dat heeft verweerder ook niet gedaan. Het kruimelbeleid ziet op het nader inkaderen wanneer verweerder van deze bevoegdheid gebruik wil maken. Omdat verweerder er voor heeft gekozen om geen specifiek kruimelbeleid te formuleren voor kleine zonnevelden, kan verweerder bij de motivering niet volstaan met het verwijzen naar zijn beleid, maar moet verweerder bij elk klein zonneveld motiveren waarom hij al dan niet medewerking verleent.
Dat heeft verweerder in deze zaak ook gedaan. Of deze motivering toereikend is, zal de rechtbank hierna beoordelen.
15.4.
Gelet op vorenstaande oordeelt de rechtbank dat verweerder terecht de reguliere voorbereidingsprocedure heeft doorlopen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
De vergunde activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’
16. Hiervoor, bij overweging 15.2, heeft de rechtbank al geoordeeld dat verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onder 3, van bijlage II van het Bor, een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo te verlenen.
17. Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en hij moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
18. Eiser stelt dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen concluderen dat het plaatsen van de zonnepanelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In dit kader heeft eiser ten eerste aangevoerd dat er geen goede ruimtelijke onderbouwing is opgesteld. Ten tweede heeft eiser aangevoerd dat het (open) landschap wordt aangetast, en dat dit in strijd is met zowel de bedoeling van het bestemmingsplan als de Nota Ruimte van het Rijk, de provinciale Omgevingsvisie Overijssel en de gemeentelijke Kadernota Weusthagpark. Ten derde heeft eiser aangevoerd dat de vergunde constructie, waarbij de zonnepanelen in een ‘bak’ komen te liggen, in strijd is met de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb), onder andere artikel 1.11 van de Wnb. Omdat kleine dieren vanaf het maaiveld in deze bak kunnen vallen en niet meer kunnen ontsnappen, wordt in strijd met deze zorgplicht gehandeld.
19. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
19.1.
Het vereiste van een goede ruimtelijke onderbouwing geldt bij het verlenen van een zogenaamd projectafwijkingsbesluit waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo, en waarop de uitgebreide voorbereidings-procedure van toepassing is. In deze zaak is toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo, waarbij ‘enkel’ de eis geldt dat de activiteit niet in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
19.2.
Dat het vergunde bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan staat niet ter discussie. Anders zou immers geen omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan nodig zijn geweest.
Om aantasting van het open landschap te voorkomen, is in de thans aan de orde zijnde aanvraag gekozen voor het verdiept aanleggen van de zonnepanelen. De zonnepanelen komen hierdoor niet boven het maaiveld uit waardoor het open karakter van het terrein niet wordt aangetast. Om eventuele toekomstige aantasting van dit open karakter te voorkomen is aan het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, een voorwaarde verbonden. Hierin staat, samengevat weergegeven, dat er geen middelen (al dan niet vergunning-plichtig) zoals hekwerken en struiken, mogen worden geplaatst die de openheid van het terrein verminderen dan wel het zonneveld aan het zicht onttrekken. Hierdoor is er, wat betreft het handhaven van het open karakter, geen sprake van strijd met het door eiser genoemde beleid.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
19.3.
Bij de beoordeling van eisers beroepsgrond dat de vergunde afwijking resulteert in het handelen in strijd met de Wnb komt het relativiteitsvereiste, zoals neergelegd in artikel 8:69a van de Awb, in beeld.
19.3.1.
In de overzichtsuitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, overwegingen 10.66 en 10.67, heeft de Afdeling het navolgende overwogen.
“10.66. Als een natuurlijke persoon zich beroept op de bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van plant- en diersoorten beroept hij zich op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen. Niet in alle gevallen behoeft echter op voorhand uitgesloten te worden geacht dat de Wnb met de bescherming van plant- en diersoorten ook bescherming biedt aan het belang bij het behoud van een goede kwaliteit van de directe woon- en leefomgeving van natuurlijke personen. De belangen van omwonenden bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving kunnen zo verweven zijn met het algemeen belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen (…).
10.67.
Bij de beantwoording van de vraag of verwevenheid als hiervoor onder 10.66 bedoeld kan worden aangenomen, wordt in het bijzonder rekening gehouden met de afstand tussen de woning van appellant en het plangebied, of in voorkomend geval, de locatie waarop het in een omgevingsvergunning voorziene project, dan wel andere handelingen worden uitgevoerd (…). In een geval waarin (…) op een perceel waarop uit hoofde van de Wnb beschermde diersoorten voorkomen en de afstand van de woning van de betrokken appellant tot die gronden hemelsbreed meer dan 100 meter bedraagt, zal in zijn algemeenheid niet zo’n verwevenheid worden aangenomen. De kwaliteit van de directe leefomgeving van appellant houdt dan onvoldoende verband met de bescherming van de volgens hem op de gronden, waar de ruimtelijke ontwikkeling is voorzien, levende diersoorten (…).”
19.3.2.
Uit een luchtfoto op googlemaps, die met partijen is besproken ter zitting, blijkt dat de omgeving van noord naar zuid bestaat uit de volgende elementen/onderdelen: Topweg – weiland – bosschage - woning [naam 1] – inrit – woning eiser. De afstand tussen eisers perceel en het zonneveld in het weiland bedraagt ongeveer 100 meter. Vanaf eisers perceel is het zonneveld niet te zien, vanwege de tussenliggende bebouwing/bosschage en de verdiepte ligging. Gelet hierop is het discutabel of sprake is van verwevenheid in de zin van de rechtspraak, zodat het tegenwerpen van het relativiteitsvereiste aan eiser naar het oordeel van de rechtbank in de rede ligt.
De rechtbank voegt hieraan toe dat deze beroepsgrond in het geheel niet is onderbouwd. Eiser heeft in zijn beroepsgronden enkel verwezen naar de Wnb-soortenbescherming, maar heeft niet aangegeven welke verbodsbepalingen van de Wnb worden overtreden en ten aanzien van welke dieren de zorgplicht wordt geschonden. Ook ter zitting heeft eiser deze beroepsgrond niet gemotiveerd. Op de vraag van de rechtbank welke dieren er volgens hem in de bak vallen, heeft eiser geen antwoord gegeven.
19.3.3.
De rechtbank zal daarom deze beroepsgrond niet verder bespreken.
19.4.
Gelet op vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vergunde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Precedentwerking
20. Eiser vreest precedentwerking. Als voor dit bouwplan wordt afgeweken van het bestemmingsplan, moet verweerder vaker afwijken van het bestemmingsplan.
21. De rechtbank overweegt hierover dat eiser niet kan opkomen tegen eventuele zonnevelden die elders in de gemeente Hengelo worden gerealiseerd, tenzij hij hierbij als belanghebbende kan worden aangemerkt.
Ter informatie van partijen overweegt de rechtbank dat zij het standpunt van de bezwarencommissie hierover, neergelegd in haar advies, pagina 2, kopje ‘Precedentwerking’, onderschrijft.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
22. Samenvattend oordeelt de rechtbank dat verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht om af te wijken van het bestemmingsplan en dat verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
De vergunde activiteit ‘bouwen’
23. Het toetsingskader voor een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ is neergelegd in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Samengevat weergegeven betreft dit een toetsing aan a. het Bouwbesluit, b. de bouwverordening, c. het ter plaatse geldende bestemmingsplan en d. redelijke eisen van welstand.
Omdat verweerder de strijd met het bestemmingsplan heeft opgeheven door het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ en verweerder dat in redelijkheid heeft kunnen doen, is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo niet van toepassing.
Dat de weigeringsgronden als bedoeld in onderdelen a en b van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo niet van toepassing zijn, heeft eiser niet bestreden.
24. Eiser stelt dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo van toepassing is. In dit kader heeft eiser aangevoerd dat verweerder zijn besluitvorming over welstand niet heeft mogen baseren op het positieve welstandsadvies van de stadsbouwmeester van Het Oversticht van 22 juni 2022. De stadsbouwmeester heeft immers in zijn advies aangegeven dat ten aanzien van de locatie sprake is van enig spanningsveld met het welstandsbeleid maar dat hij zich hieraan conformeert omdat deze locatie al door de gemeente is toegestaan. Hieruit blijkt dat de welstandsbeoordeling op voorhand al was ingeperkt door verweerder, aldus eiser.
25. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
25.1.
Hoewel verweerder niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor de welstandstoetsing bij hem berust, mag verweerder op dat advies afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd, dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. Dit is vaste rechtspraak. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1527, overweging 17.2.
Verder volgt uit vaste rechtspraak dat de welstandscommissie zich in haar advies in beginsel heeft te richten op de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt, dan wel, indien het bouwplan daarvan afwijkt, die waaraan verweerder planologische medewerking wenst te verlenen. Zie bijvoorbeeld de hiervoor aangehaalde uitspraak van 14 juli 2021, overweging 17.4.
25.2.
Omdat verweerder planologische medewerking wenst te verlenen aan de locatie waarop de zonnepanelen worden geplaatst (in het weiland) is de stadsbouwmeester in beginsel aan deze locatie gebonden. De stadsbouwmeester heeft geconcludeerd dat, vanwege de verdiepte ligging van de zonnepanelen en mits er geen toevoegingen zullen zijn die aandacht vragen, zoals een constructie of extra beplanting, de aanvraag niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.
25.3.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het welstandsadvies in zoverre ondeugdelijk is en niet door verweerder had mogen worden overgenomen.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
26. Omdat de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo niet van toepassing zijn, heeft verweerder terecht de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ verleend.

Conclusie en gevolgen

27. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van zonnepanelen in het weiland in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…),
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening (…)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…), tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft (…), zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…):
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan (…) wordt afgeweken, komen in aanmerking:
3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 10 m, en
b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;