Op 3 juli 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een klaagschrift van een klaagster die de teruggave van haar bedrijfsauto, een Mercedes-Benz Vito, eiste. De auto was in beslag genomen op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering, in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar haar partner, die verdacht werd van betrokkenheid bij een cocaïnewasserij. Klaagster stelde dat de auto aan haar toebehoorde en dat het beslag onterecht was, aangezien zij niets met het misdrijf te maken had. De rechtbank heeft het klaagschrift gegrond verklaard en het beslag opgeheven, waarbij zij oordeelde dat het belang van de klaagster en haar bedrijf zwaarder woog dan het belang van de strafvordering. De rechtbank overwoog dat de auto noodzakelijk was voor de bedrijfsvoering van klaagster en dat het beslag op de auto niet in overeenstemming was met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. De rechtbank benadrukte dat de klaagster geen verdachte was in de strafzaak en dat er onvoldoende bewijs was dat de auto wederrechtelijk verkregen voordeel had opgeleverd. De beslissing om het beslag op te heffen was ook gebaseerd op het feit dat de partner van klaagster, die in het hoveniersbedrijf werkt, de auto nodig had om zijn werkzaamheden te kunnen voortzetten. De rechtbank gelastte de teruggave van de bedrijfsauto aan klaagster.