ECLI:NL:RBOVE:2024:3538

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
24-004614
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggave van in beslag genomen bedrijfsauto in het kader van klaagschrift op grond van artikel 552a Sv

Op 3 juli 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een klaagschrift van een klaagster die de teruggave van haar bedrijfsauto, een Mercedes-Benz Vito, eiste. De auto was in beslag genomen op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering, in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar haar partner, die verdacht werd van betrokkenheid bij een cocaïnewasserij. Klaagster stelde dat de auto aan haar toebehoorde en dat het beslag onterecht was, aangezien zij niets met het misdrijf te maken had. De rechtbank heeft het klaagschrift gegrond verklaard en het beslag opgeheven, waarbij zij oordeelde dat het belang van de klaagster en haar bedrijf zwaarder woog dan het belang van de strafvordering. De rechtbank overwoog dat de auto noodzakelijk was voor de bedrijfsvoering van klaagster en dat het beslag op de auto niet in overeenstemming was met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. De rechtbank benadrukte dat de klaagster geen verdachte was in de strafzaak en dat er onvoldoende bewijs was dat de auto wederrechtelijk verkregen voordeel had opgeleverd. De beslissing om het beslag op te heffen was ook gebaseerd op het feit dat de partner van klaagster, die in het hoveniersbedrijf werkt, de auto nodig had om zijn werkzaamheden te kunnen voortzetten. De rechtbank gelastte de teruggave van de bedrijfsauto aan klaagster.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
raadkamernummer : 24-004614
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klaagster],
geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats] (BRD),
domicilie kiezende te [woonplaats],
hierna te noemen: de klaagster,
bijgestaan door mr. J. Michels, advocaat te Oldenzaal (waarnemend voor mr. R.J.H. van der Wal, advocaat te Hengelo).

1.Het verloop van de procedure

Het klaagschrift, gedateerd 12 februari 2024 is op diezelfde dag op de griffie van de rechtbank ontvangen. Het klaagschrift is ingediend door mr. R.J.H. van der Wal.
Het klaagschrift ziet op een ingevolge artikel 94a Sv gelegd en gehandhaafd conservatoir beslag op een bedrijfsauto, merk Mercedes-Benz, type Vito onder kenteken [kenteken] (hierna: de bedrijfsauto). Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag op de bedrijfsauto.
Het klaagschrift is behandeld op de openbare zitting van de raadkamer van 3 juli 2024.
Bij die behandeling zijn de officier van justitie mr. N. Menouar, klaagster, haar raadsman en belanghebbende [naam] gehoord.
De raadkamer heeft kennisgenomen van de door de officier van justitie overgelegde conclusie met betrekking tot de omstandigheden waaronder het beslag heeft plaatsgevonden en het standpunt van het Openbaar Ministerie met betrekking tot het al dan niet handhaven van het beslag.

2.De standpunten van de klaagster, de raadsman en de officier van justitie

Standpunt klaagster en haar raadsman
Klaagster maakt bezwaar tegen het uitblijven van een last tot teruggave. De bedrijfsauto heeft niets te maken met enig misdrijf en behoort toe aan klaagster. Zij heeft van dit voorwerp geen afstand gedaan. Klaagster voelt zich door het voortduren van het beslag op de bedrijfsauto bezwaard, omdat het voorwerp aan waardevermindering onderhevig is.
Klaagster stelt zich op het standpunt dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard en het beslag moet worden opgeheven nu zich niet het geval voordoet waarop artikel 94a, vierde lid, Wetboek van Strafvordering ziet. Ook als aangenomen zou worden dat klaagster niet uitsluitend en alleen als rechthebbende van de auto kan worden aangemerkt maar dat de auto gezien moet worden als het gemeenschappelijk bezit van klaagster en haar partner, belanghebbende [naam], onder wie de auto inbeslaggenomen is, dan nog moet het beslag op grond van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit worden opgeheven enerzijds omdat niet zonder meer aangetoond kan worden dat beslagene en verdachte [naam] wedderrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit de strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht in de zaak met parketnummer 08-317455-23 en anderzijds omdat de Mercedes Vito gebruikt wordt in het hoveniersbedrijf op naam van klaagster en zij deze auto nodig heeft om haar bedrijf te kunnen voortzetten. Haar partner [naam] is bij haar in dienst en gebruikt de auto voor zijn werkzaamheden in het hoveniersbedrijf. Zolang het beslag op de auto gehandhaafd blijft, kan hij zijn werkzaamheden niet naar behoren uitvoeren en geen inkomsten genereren. De auto is in 2021 aangekocht voor een bedrag van om en nabij € 11.000,=. Geld voor een vervangende auto is er niet terwijl de inbeslaggenomen auto iedere dag minder waard wordt. Op grond van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit zou het beslag dan ook moeten worden opgeheven.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen opheffing van het conservatoir gelegde beslag op de bedrijfsauto.

3.De bevoegdheid van de rechtbank

De rechtbank Overijssel is bevoegd van het klaagschrift kennis te nemen.

4.De ontvankelijkheid

Het klaagschrift is ontvankelijk.

5.De beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Maatstaf
In geval van beslag op grond van artikel 94a Sv dient de rechter te beoordelen of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en of zich niet het geval voordoet dat hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Uit het arrest van de Hoge Raad van 7 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:38, NJ 2014/66) volgt dat de toe te passen maatstaf niet uitsluit dat de rechtbank, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De raadkamer stelt hierbij voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Niet gevergd kan worden dat ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak wordt getreden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruit loopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. De rechtbank tekent hier echter bij aan dat moet worden beslist op grond van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval op het moment van het beoordelen van het beklag. Het summiere karakter van de beklagprocedure leidt er daarom niet toe dat niet kritisch naar deze feiten en omstandigheden zal worden gekeken.
Beoordeling
Klaagster stelt eigenaar te zijn van de inbeslaggenomen bedrijfsauto en wenst de bedrijfsauto terug te krijgen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het belang van strafvordering zich tegen de teruggave van de bedrijfsauto verzet in aanmerking genomen dat de bedrijfsauto kan dienen tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van de verdenking tegen verdachte en belanghebbende [naam] in de tegen hem aanhangige strafzaak op te leggen ontnemingsmaatregel.
De raadkamer overweegt daarover het volgende.
Belanghebbende [naam] is verdachte in het onderzoek Larix23 (parketnummer 08-317455-23), een onderzoek naar een cocaïnewasserij aangetroffen in [plaats]. Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken is de raadkamer in dit stadium van het onderzoek en gelet op het summiere karakter van en de marginale toetsing in de beklagprocedure, van oordeel dat – nu sprake is van een verdenking ter zake van het handelen in strijd met de Opiumwet, zijnde een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd – het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte en belanghebbende [naam] de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Aangezien hier sprake is van een klaagster die stelt eigenaar van de bedrijfsauto te zijn en om teruggave vraagt, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht, dient de raadkamer als maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat klaagster als eigenaar van voornoemde bedrijfsauto moet worden aangemerkt. Uit de stukken blijkt dat klaagster weliswaar de tenaamgestelde van de bedrijfsauto is maar gelet op de verklaring van [naam] dat hij samen met klaagster de auto in 2021 heeft aangeschaft en dat hij als medewerker in het hoveniersbedrijf van klaagster meestentijds gebruik maakt van de bedrijfsauto, is de raadkamer van oordeel dat niet zonder meer gezegd kan worden dat klaagster uitsluitend en alleen de rechthebbende van de auto is. Veeleer lijkt het erop dat de bedrijfsauto gemeenschappelijke bezit is van de economische eenheid van klaagster en haar partner [naam]. In dat licht bezien kan de inbeslaggenomen bedrijfsauto dienen tot bewaring van het recht tot verhaal van een naar aanleiding van het delict waarvan [naam] wordt verdacht eventueel op te leggen ontnemingsmaatregel aan [naam].
Dit vastgesteld hebbende is de vraag of en in hoeverre handhaving van het conservatoir gelegde beslag zich verhoudt met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Klaagster zelf is geen verdachte in de strafzaak en niet gebleken is dat er sprake is van de situatie waarop artikel 94a lid 4 Wetboek van Strafvordering ziet. De bedrijfsauto is al in 2021 aangeschaft ten behoeve van het hoveniersbedrijf van klaagster in welk bedrijf verdachte en belanghebbende [naam] als medewerker werkzaam is.
Gelet op het feit dat de voorlopige hechtenis van verdachte [naam] met ingang van 29 mei 2024 is geschorst en hij zijn werkzaamheden in het hoveniersbedrijf weer wil oppakken, wil klaagster graag weer kunnen beschikken over de inbeslaggenomen bedrijfsauto.
In aanmerking genomen het summiere karakter van de beklagprocedure en in verband daarmee het standpunt van de verdediging dat nog niet zonder meer aangetoond is dat beslagene en tevens verdachte [naam] wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit de strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht in de zaak met parketnummer 08-317455-23 en voorts het feit dat bedrijfsauto gebruikt wordt in het hoveniersbedrijf van klaagster en deze auto nodig is om het bedrijf te kunnen voortzetten, is de raadkamer van oordeel dat het beslag op de bedrijfsauto op grond van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit moet worden opgeheven en dat de auto teruggegeven moet worden aan klaagster.
De raadkamer heeft in zijn overwegingen ook betrokken dat de partner van klaagster bij haar in dienst is en de bedrijfsauto sinds zijn invrijheidstelling na schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis per 29 mei 2024, weer wil gebruiken voor zijn werkzaamheden in het hoveniersbedrijf. Zolang het beslag op de auto gehandhaafd blijft, kan hij zijn werkzaamheden niet naar behoren uitvoeren en geen inkomsten genereren, ook met het oog op een eventueel op te leggen ontnemingsmaatregel, terwijl de inbeslaggenomen auto iedere dag minder waard wordt.
Conclusie
De raadkamer is op grond van het voorgaande van oordeel dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard, dat het beslag moet worden opgeheven en dat de auto moet worden teruggegeven aan klaagster.

6.De beslissing

De raadkamer verklaart het klaagschrift
gegronden
gelast de teruggavevan de bedrijfsauto aan klaagster.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, in tegenwoordigheid van M.K. Barin, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.