ECLI:NL:RBOVE:2024:3525

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
C/08/316577 / KG ZA 24-137
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conservatoir beslag op woning en vordering tot opheffing in kort geding

In deze zaak heeft de curator conservatoir beslag gelegd op de woning van eiser, die vordert dat dit beslag wordt opgeheven. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering van de curator, die aan het beslag ten grondslag ligt, ondeugdelijk is. De curator heeft gesteld dat hij een vordering op eiser heeft uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking en onverschuldigde betaling, omdat [bedrijf 1] verbouwingswerkzaamheden aan de woning van eiser heeft uitgevoerd zonder daarvoor een vergoeding te ontvangen. De voorzieningenrechter weegt het belang van de curator bij handhaving van het beslag zwaarder dan het belang van eiser bij opheffing daarvan. De vordering van eiser wordt integraal afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van de curator.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/316577 / KG ZA 24-137
Vonnis in kort geding van 3 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. E. Nijhoff,
tegen
mr. [gedaagde],in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 1] B.V.,
kantoorhoudende te [kantoorplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. O.J. de Vries.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 juni 2024, met producties 1 t/m 11;
- de ingediende producties 1 t/m 14 van de curator;
- de mondelinge behandeling van 25 juni 2024, waar mr. O.J. de Vries spreekaantekeningen heeft voorgedragen en waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2. Op 25 juni 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Beide
partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten toegelicht. Uitspraak is bepaald op
9 juli 2024.
1.3.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter de op 25 juni 2024 ingediende producties van [eiser] geweigerd, omdat deze te laat zijn ingediend.

2.2. Samenvatting

2.1.
De curator heeft conservatoir beslag gelegd op de woning van [eiser]. [eiser] vordert opheffing daarvan. [eiser] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vordering van de curator op [eiser], die aan het beslag ten grondslag ligt, ondeugdelijk is. Ook weegt het belang van de curator bij handhaving van het beslag zwaarder dan het belang van [eiser] bij opheffing daarvan. Het beslag wordt daarom niet opgeheven.

3.De feiten

3.1.
Op 11 januari 2021 heeft [eiser] zijn eenmanszaak opgericht onder de naam [bedrijf 2], een klusbedrijf met als hoofddoel het plaatsen van kunststofkozijnen en dakkapellen.
3.2.
Bij vonnis van 22 december 2021 van deze rechtbank is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1]) in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van mr. [gedaagde] (gedaagde) als curator.
3.3.
Bestuurder van [bedrijf 1] is [bedrijf 3]. Bestuurder van [bedrijf 3] is de heer
[naam]. [eiser] is de zoon van [naam].
3.4.
Bij verzoekschrift van 25 april 2024 heeft de curator bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof gevraagd tot het mogen leggen van conservatoir beslag ten laste van – onder meer – [eiser]. Dit omdat [bedrijf 1] verbouwingswerkzaamheden aan de privéwoning van [eiser] heeft verricht zonder dat [bedrijf 1] daarvoor een vergoeding zou hebben gekregen, [bedrijf 1] facturen ten behoeve van [eiser] heeft betaald en [bedrijf 1] diverse bedragen aan [eiser] heeft overgemaakt. Volgens de curator heeft hij in verband hiermee uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking en onverschuldigde betaling een vordering op [eiser]. Het verlof is op 26 april 2024 verleend, met begroting van de vordering op [eiser] op een bedrag van € 236.000,00.
3.5.
De curator heeft op 30 april 2024 ten laste van [eiser] conservatoir beslag gelegd op de in eigendom aan [eiser] toebehorende woning aan de [adres] (hierna: de woning).
3.6.
De curator is na het leggen van het beslag een bodemprocedure gestart tegen
[eiser].

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert primair het conservatoire beslag op zijn woning op te heffen dan wel (subsidiair) de curator te veroordelen het beslag binnen 48 uur na dit vonnis op te heffen. [eiser] vordert daarnaast een verbod voor de curator om na opheffing van het beslag opnieuw ten laste van [eiser] conservatoir beslag te leggen, totdat in de bodemzaak een onherroepelijke uitspraak is gedaan, op straffe van een dwangsom van € 100.000,00, en onder veroordeling van de curator in de proces- en nakosten.
4.2.
De curator voert verweer. De curator concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang
5.1.
Artikel 705 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) biedt de beslagschuldenaar, die in beginsel niet wordt gehoord en die tegen een verleend verlof geen rechtsmiddel kan aanwenden, de mogelijkheid om in kort geding opheffing van het beslag te vorderen. Het hebben van een spoedeisend belang is geen vereiste. Bovendien vloeit het spoedeisend belang bij het gevorderde voort uit de aard van de vordering en is het spoedeisend belang niet door de curator betwist.
Toetsingskader
5.2.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, als het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
5.3.
De opheffing wordt onder meer uitgesproken bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld. Degene die de opheffing vordert, in dit geval [eiser], dient aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger, in dit geval de curator, gepretendeerde vordering ondeugdelijk of het beslag onnodig is. De voorzieningenrechter zal evenwel hebben te beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. De wederzijdse belangen zullen hierbij worden afgewogen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de curator bij handhaving van de beslagen op grond van de naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van [eiser] bij opheffing van een of meerdere beslagen. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade (zie ECLI:NL:HR:1996:ZC2105).
5.4.
De curator heeft aan zijn verzoek tot het leggen van het onderhavige beslag ten grondslag gelegd dat hij een vordering op [eiser] heeft. De vordering bestaat uit een bedrag van € 119.500,00 wegens ongerechtvaardigde verrijking en een bedrag van in totaal € 62.797,82 wegens onverschuldigde betaling.
Ongerechtvaardigde verrijking5.5. De curator heeft gesteld dat [bedrijf 1] verbouwingswerkzaamheden heeft uitgevoerd aan de woning van [eiser] zonder dat [bedrijf 1] daarvoor een vergoeding heeft gekregen. De curator heeft van buitenaf een waardebepaling laten doen en schat de waardestijging van de woning als gevolg van de werkzaamheden op € 119.500,00. De curator heeft met overlegging van een e-mail van 30 juni 2022 van een voormalig werknemer van [bedrijf 1] aannemelijk gemaakt dat [bedrijf 1] de verbouwingswerkzaamheden aan de woning heeft uitgevoerd. Volgens de curator komen deze werkzaamheden niet voor in de administratie van [bedrijf 1], althans uit de administratie kan niet afgeleid worden dat [bedrijf 1] een vergoeding voor de werkzaamheden heeft ontvangen. [bedrijf 1] heeft dus verschillende kosten gemaakt voor materiaal en arbeidsloon, zonder dat zij daarvoor een vergoeding heeft ontvangen. De curator heeft verder betoogd dat hij in de mailbox van [bedrijf 1] verschillende bestellingen en facturen heeft gevonden die betrekking hebben op de verbouwing en inrichting van de woning. De curator verwijst in dit verband naar overgelegde bankmutaties en betoogt dat daaruit volgt dat [bedrijf 1] vanuit haar ondernemingsvermogen verschillende facturen heeft betaald. [eiser] heeft hier volstaan met een blote betwisting dat [bedrijf 1] de verbouwing heeft uitgevoerd. Gelet op de onderbouwing door de curator is dat echter onvoldoende. [eiser] heeft weliswaar toegelicht dat hijzelf het grootste deel van de verbouwing op zich heeft genomen, maar hij heeft dit op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Zo is onweersproken gebleven dat de curator geen onderliggende overeenkomst tussen [eiser] en [bedrijf 1] heeft aangetroffen en/of andere documenten waaruit eventueel een overeenkomst kan worden afgeleid op grond waarvan [eiser] werkzaamheden voor [bedrijf 1] heeft verricht.
5.6.
[eiser] heeft nog gewezen op een door hem overgelegde huurovereenkomst op grond waarvan hij zijn woning aan [bedrijf 1], uitsluitend bestemd om te worden gebruikt als kantoorruimte, zou hebben verhuurd. Volgens [eiser] is een beroep op ongerechtvaardigde verrijking uitgesloten op grond van de algemene voorwaarden behorende bij de huurovereenkomst. De curator heeft de rechtsgeldigheid van de huurovereenkomst en de algemene bepalingen gemotiveerd betwist. De curator heeft onweersproken gesteld dat hij in de administratie van [bedrijf 1] geen huurovereenkomst en huurfacturen heeft aangetroffen. De curator heeft naar eigen zeggen pas in het kader van dit kort geding kennis genomen van de door [eiser] overgelegde huurovereenkomst. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser], mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de curator, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [eiser] en [bedrijf 1] de door [eiser] bedoelde huurovereenkomst, met daarbij de algemene bepalingen, zijn overeengekomen. Bovendien wordt in de door [eiser] overgelegde huurovereenkomst verwezen naar de algemene bepalingen kantoorruimte, versie 2017, maar deze bepalingen bestaan niet.
5.7.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering van de curator uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking summier ondeugdelijk is. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de curator voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] ongerechtvaardigd is verrijkt. [eiser] bezit nu immers een volledig gerenoveerd huis dat logischerwijs aanzienlijk in waarde is gestegen. De berekening door de curator van de waardestijging komt de voorzieningenrechter niet onredelijk voor.
Onverschuldigde betaling
5.8.
De curator heeft gesteld dat [bedrijf 1] vanuit haar eigen vermogen diverse girale bedragen (in totaal € 62.797,82) aan [eiser] heeft betaald zonder dat daar een rechtsgrond voor bestaat. Volgens de curator is sprake van onverschuldigde betaling. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat [bedrijf 1] met een rechtsgrond heeft betaald. Hoewel een deel van de betalingen de omschrijving “huur” hebben, is gelet op de gemotiveerde betwisting door de curator niet aannemelijk geworden dat tussen [eiser] en [bedrijf 1] een huurovereenkomst heeft bestaan op grond waarvan [bedrijf 1] gehouden was huur aan [eiser] te betalen. Verder heeft [eiser] gesteld dat een aantal betalingen ook betrekking hebben op verstuurde facturen voor werkzaamheden die hij vanuit zijn eenmanszaak en in opdracht van [bedrijf 1] heeft verricht. In het licht van de gemotiveerde betwisting door de curator heeft [eiser] echter niet aannemelijk gemaakt dat hij de door hem bedoelde werkzaamheden heeft verricht. Zo is onweersproken gebleven dat er geen onderliggende overeenkomst tussen [eiser] en [bedrijf 1] bestaat en/of andere documenten waaruit eventueel een overeenkomst kan worden afgeleid. [eiser] heeft wat betreft de overige betalingen met een vage dan wel ontbrekende omschrijving op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat die wel met een rechtsgrond zijn verricht. Voorshands wordt daarom geoordeeld dat de betalingen onverschuldigd zijn betaald.
5.9.
De voorzieningenrechter concludeert dat [eiser] er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de vordering van de curator uit hoofde van onverschuldigde betaling summier ondeugdelijk is.
Afweging wederzijdse belangen
5.10.
Vervolgens moet worden beoordeeld of het belang van [eiser] bij opheffing van het beslag zwaarder dient te wegen dan het belang van de curator bij handhaving daarvan.
5.11.
[eiser] heeft aangevoerd dat hij een oplopende betalingsachterstand heeft bij de belastingdienst, omdat [bedrijf 1] niet alle facturen van [eiser] heeft betaald. [eiser] wil zijn belastingschuld aflossen met de overwaarde van zijn woning. De woning is inmiddels verkocht en moet op 1 juli 2024 worden geleverd. Vanwege het beslag op de woning kan [eiser] echter niet voldoen aan zijn leveringsverplichting als gevolg waarvan hij schadeplichtig wordt jegens de koper.
5.12.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van de curator bij handhaving van het beslag, mede in aanmerking genomen de conclusie dat zijn vordering niet ondeugdelijk is, zwaarder dan het belang van [eiser] bij opheffing van het beslag. Zoals hiervoor is overwogen is niet aannemelijk geworden dat [eiser] werkzaamheden voor [bedrijf 1] heeft verricht. Bovendien heeft de curator onweersproken gesteld dat hij ook overige beslagmaatregelen heeft getroffen, maar dat deze nagenoeg geen doel hebben getroffen. [eiser] heeft desgevraagd bevestigd dat hij geen vervangende zekerheid kan stellen. Dit betekent dat het restitutierisico van de curator enorm is als het beslag wordt opgeheven.
Conclusie
5.13.
Uit het voorgaande volgt dat van een summierlijk ondeugdelijke vordering van de curator geen sprake is. Dit betekent dat het conservatoire beslag op de woning niet zal worden opgeheven. De vordering van [eiser] wordt integraal afgewezen.
5.14.
[eiser] heeft ook nog een verbod gevorderd voor de curator om verdere conservatoire beslagen ten laste van hem te leggen. Voor toewijzing van deze algemeen gestelde vordering die verstrekkende beperkingen van de verhaalsmogelijkheden voor de curator met zich brengen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen plaats. Het staat een partij in beginsel vrij om van de door de wet geboden verhaalsmogelijkheden gebruik te maken indien daartoe rechtsgronden zijn. Volgens vaste jurisprudentie is een verbod slechts in uitzonderlijke gevallen op zijn plaats. Dat sprake is van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden is gesteld noch aannemelijk gemaakt, zodat deze vordering wordt afgewezen. De voorzieningenrechter tekent aan dat de curator, indien hij verlof vraagt, wel gehouden is dit toe te lichten en tevens een kopie van dit kort gedingvonnis als productie aan het verzoek te hechten.
Proceskosten
5.15.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de curator worden begroot op:
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.605,00

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.605,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Verhoeven en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024. (DG)