ECLI:NL:RBOVE:2024:3522

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
ak_23_1945
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering NOW-3 subsidie en beroep op gelijkheidsbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, wordt het beroep van eiseres tegen het terugvorderingsbesluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beoordeeld. Eiseres had een aanvraag ingediend voor de NOW-3 subsidie voor de vierde aanvraagperiode, maar de minister heeft bepaald dat het definitieve bedrag niet kan worden vastgesteld omdat eiseres geen aanvraag voor de definitieve berekening heeft ingediend. Eiseres heeft op 16 februari 2021 een aanvraag gedaan en een voorschot van € 18.681,- ontvangen. Echter, de minister heeft op 9 mei 2023 besloten dat het voorschot teruggevorderd moet worden omdat eiseres geen definitieve aanvraag heeft ingediend. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat het alsnog aanleveren van gegevens binnen de wettelijke bezwaartermijn geen reden zou moeten zijn om de subsidie niet toe te kennen. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht het voorschot heeft teruggevorderd, omdat eiseres niet tijdig een aanvraag heeft ingediend. De rechtbank wijst ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel af, omdat de omstandigheden van eiseres niet vergelijkbaar zijn met die van een andere onderneming die in een vergelijkbare situatie een andere uitkomst heeft gekregen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar dat de minister wel het griffierecht en proceskosten aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1945

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: J. Elfrink, werkzaam bij Elfrink ten Bokum BV,
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de minister),

namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringinstituut werknemersverzekeringen,
gemachtigde: P. Spoelstra.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het terugvorderingsbesluit van de minister op grond van de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-3), vierde aanvraagperiode.
Het gaat daarbij om de periode tegemoetkoming loonkosten van 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021.
1.1.
Eiseres heeft op 16 februari 2021 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming NOW-3 voor de vierde aanvraagperiode van januari, februari en maart 2021. Met het besluit van 18 februari 2021 heeft de minister aan eiseres een tegemoetkoming toegekend van € 23.350,-. Daarvan is € 18.681,- als voorschot betaald. Hierbij is aangegeven dat na betaling van het voorschot de definitieve berekening wordt gemaakt. Daarvoor diende eiseres opnieuw een aanvraag in te dienen.
1.2.
Met het besluit van 9 mei 2023 heeft de minister bepaald dat het definitieve bedrag aan tegemoetkoming, waar eiseres recht op heeft, niet kan worden vastgesteld, omdat eiseres geen aanvraag heeft gedaan. Het voorschot van € 18.681,- wordt teruggevorderd.
1.3.
Met het bestreden besluit van 15 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres is de minister bij dat besluit gebleven. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
1.4.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.
1.6.
De rechtbank heeft het onderzoek tijdens de zitting geschorst, om beide partijen in de gelegenheid te stellen om schriftelijk te reageren inzake het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
1.7.
Na ontvangst van de reacties heeft de rechtbank aan partijen gevraagd of zij een nadere zitting willen. Partijen hebben niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Standpunten van partijen

2. Eiseres voert – samengevat – aan dat het alsnog aanleveren van de gegevens voor de definitieve aanvraag binnen de wettelijke bezwaartermijn geen reden zou moeten zijn om geen subsidie ingevolge NOW-3 toe te kennen. Op grond van de bijlagen bij het bezwaarschrift van 15 juni 2023 blijkt dat zij recht zou hebben gehad op € 21.810,-. Eiseres voert ook aan dat haar belangen zwaarder moeten wegen dan die van de minister. Zij heeft haar restaurant meerdere perioden volledig moeten sluiten en was in die perioden afhankelijk van de subsidie ingevolge de NOW-3 om de salarissen te kunnen betalen.
2.1.
Ook beroept eiseres zich op het gelijkheidsbeginsel, omdat haar gemachtigde bij een bezwaarprocedure namens een andere onderneming de definitieve berekening alsnog bij het bezwaarschrift kon inleveren. Dit bezwaar werd in eerste instantie ook ongegrond verklaard wegens het ontbreken van bijzondere omstandigheden, maar nadat beroep was ingesteld is tijdens de beroepsprocedure het bezwaar alsnog gegrond verklaard. Hiervoor verwijst de gemachtigde van eiseres naar de uitspraak van 3 februari 2023 van deze rechtbank. [1] Ook is een kopie van de betreffende gewijzigde beslissing op bezwaar van 3 november 2022 overgelegd.
3. Volgens de minister kan het definitieve bedrag waar eiseres recht op heeft niet worden berekend, omdat zij geen aanvraag voor de definitieve berekening heeft ingediend. Eiseres heeft ruimschoots de tijd gehad om die aanvraag in te dienen en is op verschillende manieren geïnformeerd. Zo zijn op 19 januari 2023 en 28 februari 2023 herinneringsbrieven verstuurd. Met de laatste brief is de termijn verlengd tot en met 19 april 2023. Desondanks heeft eiseres geen aanvraag ingediend.
3.1.
Volgens de minister slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet. Anders dan in de beroepszaak waar eiseres naar verwijst was eiseres niet afhankelijk van derden voor het aanleveren van een derden- of accountantsverklaring. Eiseres of een gemachtigde had de aanvraag kunnen indienen. Het aanleveren van een derden- of accountantsverklaring was niet nodig.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank is van oordeel dat de minister het voorschot van € 18.681,- terecht heeft teruggevorderd. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.1
Het gaat in deze zaak om de aanvraag van een NOW-subsidie op grond van de NOW-3, vierde tranche. In artikel 24, eerste lid, van de NOW-3 is bepaald dat de werkgever de vaststelling van de subsidie voor de vierde tranche aanvraagt na 30 januari 2022 en uiterlijk op 22 februari 2023.
4.2.
In de toelichting bij dit artikel [2] is vermeld dat net als bij de subsidieaanvraag, de aanvraag tot subsidievaststelling in de regel ook elektronisch wordt ingediend. Als hiermee problemen in de uitvoering door het UWV ontstaan, kan toegestaan worden dat de aanvragen tot subsidievaststelling in plaats daarvan ook, of uitsluitend, schriftelijk worden gedaan. Indien van toepassing wordt dit kenbaar gemaakt op uwv.nl. Indien niet tijdig een aanvraag voor vaststelling van de subsidie wordt gedaan, dan wordt de subsidieverlening voor alle tranches, waar gebruik van is gemaakt en waar niet tijdig de vaststelling voor is aangevraagd, ingetrokken. Dit heeft tot gevolg dat het subsidievoorschot voor de betreffende tranches onverschuldigd is betaald en volledig wordt teruggevorderd.
4.3.
Eiseres voert aan dat het alsnog aanleveren van de gegevens voor de definitieve vaststelling op 15 juni 2023 binnen de wettelijke bezwaartermijn geen reden zou moeten zijn om de subsidie niet toe te kennen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd aangegeven dat de aanvraag erbij in is geschoten en daarvoor geen excuus te hebben. De rechtbank is van oordeel dat hieruit niet blijkt dat sprake is van bijzondere omstandigheden. In artikel 24, eerste lid, van de NOW-3 is duidelijk bepaald, dat de aanvraag voor vaststelling van de subsidie uiterlijk op
22 februari 2023 dient te worden gedaan. De minister heeft eiseres hier ook over geïnformeerd door op 19 januari 2023 en 28 februari 2023 herinneringsbrieven te versturen. Met de laatste brief is de termijn zelfs verlengd tot en met 19 april 2023. Dat
(de gemachtigde van) eiseres desondanks geen aanvraag heeft gedaan, dient voor haar rekening en risico te blijven.
4.4.
De gemachtigde van eiseres heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, omdat zij bij een bezwaarprocedure namens een andere onderneming (InCaTec) de definitieve berekening alsnog bij het bezwaarschrift konden inleveren. Dit beroep slaagt niet. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank aan de hand van de stukken bij brief van 7 maart 2024 duidelijk gemaakt dat de beide zaken niet gelijk zijn. In de zaak van InCaTec had de werkgever eerder al tevergeefs een definitieve aanvraag gedaan, maar kon zij niet eerder een definitieve aanvraag indienen omdat zij nog in afwachting was van een derden- of accountantsverklaring, die zij in dat geval verplicht was mee te sturen. In zoverre was InCaTec voor het doen van de definitieve aanvraag afhankelijk van derden. In de zaak van eiseres was zij daarentegen niet verplicht om een dergelijke derden- of accountantsverklaring mee te sturen. Zo begrijpt de bestuursrechter althans de toelichting namens de minister in de brief van 7 maart 2024. Eiseres heeft die uitleg in haar reactie van 25 maart 2024 niet weersproken. Eiseres was daardoor te allen tijde in staat om ofwel zelf ofwel via een gemachtigde de definitieve aanvraag te doen, omdat zij niet afhankelijk was van de aanlevering van bepaalde verplichte stukken door anderen. Dat eiseres het doen van die definitieve aanvraag had uitbesteed aan haar accountant doet daaraan niet af en komt voor haar eigen rekening en risico. Het laat onverlet dat zij niet voor zoiets als een derden- of accountantsverklaring afhankelijk was van derden. Het doorslaggevende verschil tussen beide gevallen zit dus in het feit dat InCaTec de definitieve aanvraag niet eerder kón doen, omdat ze afhankelijk was van derden, en dat eiseres die aanvraag wèl eerder kon doen, ware het niet dat haar accountant, aan wie ze opdracht had gegeven om de aanvraag te doen, het was vergeten.
4.5.
Eiseres voert aan dat haar belangen zwaarder moeten wegen dan die van de minister. De rechtbank is van oordeel dat deze belangenafweging had moeten plaatsvinden. Dit is bij het bestreden besluit niet gebeurd. Dit betekent dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en in zoverre in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Pas in het verweerschrift heeft de minister gemotiveerd dat de belangen van eiseres niet opwegen tegen het doel van de NOW-regeling. Volgens de minister is niet gebleken dat eiseres in mogelijke financiële problemen komt met een (dreigend) faillissement. Om de gevolgen van de terugvordering te beperken is coulance betracht bij de invordering, doordat met eiseres een betalingsregeling is afgesproken. Daarmee is alsnog een belangenafweging gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat deze belangenafweging in dit geval juist is en is van oordeel dat eiseres door deze aanvullende motivering niet in haar belangen is geschaad. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Daarom zal de rechtbank het motiveringsgebrek op grond van artikel 6:22 van de Awb passeren, omdat aannemelijk is dat eiseres door dit gebrek niet is benadeeld.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. De minister moet wel het griffierecht aan eiseres vergoeden. Dit omdat de rechtbank het motiveringsgebrek met toepassing van 6:22 van de Awb heeft gepasseerd. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, in aanwezigheid van J.T. Boddeüs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Nota van toelichting NOW-3 (Stcrt: 2020, 52209)