ECLI:NL:RBOVE:2023:2413

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
71.184775.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van handel in harddrugs en gewoontewitwassen

De rechtbank Overijssel heeft op 3 maart 2023 een 56-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren voor het medeplegen van handel in harddrugs en gewoontewitwassen. De zaak betreft een onderzoek naar de verdachte die in de periode van 28 september 2020 tot en met 17 december 2020 samen met anderen betrokken was bij de handel in circa 397 kilogram cocaïne. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan het witwassen van grote geldbedragen, met een totaal van ongeveer 11.680.400 euro. De verdachte werd op 23 augustus 2022 ook beschuldigd van het witwassen van een bedrag van 3005 euro. Tijdens de rechtszaak op 17 februari 2022 heeft de officier van justitie, mr. G. Wilbrink, de vordering ingediend, terwijl de verdediging door mr. S.L.J. Janssen werd vertegenwoordigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank achtte de feiten 1 en 2 bewezen op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen. De verdachte werd vrijgesproken van feit 3. De rechtbank overwoog dat de gedragingen van de verdachte, die een aansturende rol had binnen de drugshandel, schadelijk waren voor de volksgezondheid en bijdroegen aan de criminaliteit. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte, en legde een gevangenisstraf op die in lijn is met de oriëntatiepunten voor vergelijkbare zaken. De rechtbank gelastte ook de teruggave van in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71.184775.22 (P)
Datum vonnis: 3 maart 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] ,
nu verblijvende in de P.I. Achterhoek te Zutphen.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 februari 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Wilbrink en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. S.L.J. Janssen, advocaat in Rotterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 28 september 2020 tot en met 17 december 2020 samen met anderen heeft gehandeld in cocaïne;
feit 2:zich in de periode van 28 september 2020 tot en met 17 december 2020 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen;
feit 3:zich op 23 augustus 2022 schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 september 2020 tot en met 17 december 2020 te Amsterdam, en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk- heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of- vervaardigd en/of- in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad in totaal circa 397 kilogram cocaïne, althans (telkens) een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezenkrachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2hij in of omstreeks de periode van 28 september 2020 tot en met 17 december 2020, te Amsterdam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen meermalen, althans eenmaal (van) een of meer geldbedrag(en), tot een totaalbedrag van circa 11.680.400,-- euro, in elk geval enig(e) geldbedrag(en),
Sub a- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die geldbedrag(en) was/waren, en/of- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die geldbedrag(en) voorhanden had(den)
Sub b- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
lid 1- en hij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt;
3hij op of omstreeks 23 augustus 2022 te Amsterdam (van) een of meer geldbedrag(en), totaal groot circa 3005,— euro, in elk geval enig(e) geldbedrag(en),
Sub a- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die geldbedrag(en) was/waren, en/of- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die geldbedrag(en) voorhanden had(den)
Sub b- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of- gebruik heeft gemaaktterwijl hij wist dat dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 3 ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde op het standpunt dat beide feiten weliswaar te bewijzen zijn, maar dat de kwalificatie van zowel de handel in cocaïne als het witwassen op basis van één en dezelfde gedraging principieel niet juist is. Om die reden zou verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde primair moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair is volgens de raadsman sprake van eendaadse samenloop. De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 3 ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien feiten 1 en 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
De rechtbank acht de feiten bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 17 februari 2023;
- het proces-verbaal van bevindingen, Identificatie [verdachte] als gebruiker [alias] (pagina’s 57 en 58);
- het proces-verbaal Zaaksdossier Handel in cocaïne en witwassen van 9 augustus 2022,
- bijlage 3 (pagina’s 17-23)
- bijlage 4 (pagina 28)
- bijlage 5 (pagina 35)
- bijlage 7 (pagina 47)
- bijlage 9 (pagina 55)
- bijlage 11 (pagina 64)
- bijlage 16 (pagina 97)
- bijlage 17 (pagina’s 103 en 107-109)
- bijlage 19 (pagina 114)
- bijlage 25 (pagina 139)
- bijlage 38 (pagina 187).
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht – net als de officier van justitie en de raadsman – niet bewezen wat aan verdachte onder 3 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
hij in de periode van 28 september 2020 tot en met 17 december 2020 te Amsterdam en elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk
- heeft bereid en bewerkt en verwerkt en verkocht en afgeleverd en vervoerd en
- aanwezig heeft gehad
in totaal circa 397 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2hij in de periode van 28 september 2020 tot en met 17 december 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen meerdere geldbedragen, tot een totaalbedrag van circa 11.036.420,-- euro,
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, en
- daarvan gebruik heeft gemaakt
terwijl hij wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf en hij van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in:
- artikel 10 van de Opiumwet,
- de artikelen 47 en 420bis juncto artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De rechtbank overweegt dat de gedragingen van verdachte, anders dan door de raadsman is bepleit, ook als witwassen kunnen worden gekwalificeerd. Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de bewezen verklaarde feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van eendaadse samenloop van de handel in cocaïne en het gewoontewitwassen zoals door de raadsman is betoogd, nu de bewezenverklaarde gedragingen met betrekking tot de cocaïne en het witwassen van de daarop betrekking hebbende gelden – nog los van de uiteenlopende strekkingen van de betreffende strafbepalingen – niet een in die mate samenhangend, zich min of meer op dezelfde plaats en tijd afspelend feitencomplex opleveren, dat verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de duur van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 30 maanden. De raadsman bepleit dat bij het bepalen van de straf rekening moet worden gehouden met straffen die worden opgelegd in vergelijkbare zaken over invoer van cocaïne. Daarnaast verzoekt de raadsman in strafmatigende zin mee te wegen dat de verdediging door het Openbaar Ministerie is benaderd voor het maken van procesafspraken, waarvan is afgezien omdat de inhoudelijke behandeling van de zaak al stond gepland. Er zijn geen verdere onderzoekswensen ingediend en er zijn geen uitgebreide bewijsverweren gevoerd. Verder moet ten gunste van verdachte rekening worden gehouden met zijn positieve proceshouding en ook met zijn persoonlijke omstandigheden. Tot slot verzoekt de verdediging om strafvermindering toe te passen, omdat het Openbaar Ministerie over de verkrijging van bewijsmateriaal afkomstig van de telecomdienst SkyECC niet transparant en volledig heeft gecommuniceerd, waardoor in SkyECC-zaken complicaties zijn opgetreden die het voeren van de verdediging hebben bemoeilijkt.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk en in vereniging handelen in harddrugs. Het gaat om een totale hoeveelheid van 397 kilo cocaïne. Verdachte had binnen die drugshandel een aansturende en leidinggevende rol. Hij fungeerde als aanspreekpunt en stond in nauw contact met de leveranciers, waarmee afstemming over data en tijdstippen van de levering van cocaïne plaatsvond. Daarnaast had verdachte een coördinerende rol bij de verkoop van de cocaïne en de overdracht van grote geldsommen. Verdachte heeft met zijn handelen een bijdrage geleverd aan het faciliteren en het in stand houden van een afzetmarkt voor harddrugs.
Het motief voor de strafbaarstelling van de handel in verdovende middelen is onder meer gelegen in het maatschappelijk belang van bescherming van de volksgezondheid. Het gebruik van in het bijzonder harddrugs is schadelijk voor de gezondheid en kan bijdragen aan het ontstaan van ernstige ontregeling van het maatschappelijk en mentaal functioneren van personen. De handel in cocaïne wordt bovendien zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit. Verdachte heeft zich van dit alles geen rekenschap gegeven en ten behoeve van zijn eigen financiële gewin gehandeld.
De rechtbank heeft gelet op het strafblad van verdachte van 2 december 2022, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, echter niet recent. De rechtbank weegt dit strafblad daarom niet strafverzwarend mee.
De rechtbank heeft verder gelet op de inhoud van het reclasseringsadvies van Tactus Verslavingszorg van 14 februari 2023. Daaruit komt naar voren dat verdachte geen hulpvraag heeft en dat het risico op recidive niet kan worden ingeschat.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten een forse gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor handel in grote hoeveelheden drugs waarbij sprake is van een georganiseerd verband geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van minimaal zes jaren. De rechtbank laat ten nadele van verdachte meewegen dat hij binnen de drugshandel een aansturende en leidinggevende rol heeft gehad en ook dat daarbij aanzienlijke hoeveelheden cocaïne zijn verhandeld en daadwerkelijk op de markt terecht zijn gekomen. De rechtbank weegt in positieve zin mee dat verdachte over zijn eigen aandeel in de drugshandel openheid van zaken heeft gegeven en verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.
De rechtbank ziet geen aanleiding tot verdere strafvermindering zoals door de verdediging is bepleit. De verdediging verzoekt onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad om in strafmatigende zin mee te nemen dat het handelen van het Openbaar Ministerie in SkyECC-zaken het voeren van de verdediging heeft bemoeilijkt. Uit de aangehaalde jurisprudentie volgt dat strafvermindering niet is uitgesloten in gevallen waarin, als gevolg van een of meerdere vormverzuimen, in het verloop van de strafprocedure complicaties zijn opgetreden die het voeren van de verdediging ernstig hebben bemoeilijkt, maar waarbij die vormverzuimen vervolgens in voldoende mate zijn hersteld om het proces als geheel eerlijk te laten verlopen [2] . Naar het oordeel van de rechtbank is de door de Hoge Raad bedoelde situatie in deze zaak niet aan de orde, al was het maar omdat de verdediging niet heeft gesteld en ook niet is gebleken dat zich in deze concrete zaak een dergelijke situatie heeft voorgedaan.
De rechtbank acht, alles afwegende, conform de eis van de officier van justitie, een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de duur van het voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
7.4
De in beslag genomen voorwerpen
De politie heeft een bedrag van 2000 EUR (goednr. 733267) en een bedrag van 1500 EUR (goednr. 733270) in beslag genomen. De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan verdachte toebehorende op de beslaglijst vermelde goederen, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op het artikel 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2, het misdrijf:
medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
- gelast de teruggave van 2000 EUR (goednr. 733267) en 1005 EUR (goednr. 733270) aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, en mr. C.J. Sangers-de Jong en
mr. R. ter Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.K. van Haren, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2023.
Buiten staat
Mr. R. ter Haar is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de van de Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche met nummer 26Ormskirk / LERCF22002. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889