5.2.Eiser en [bedrijf] verschillen van mening over de vraag of eiser al dan niet een rechtsgeldig beroep heeft gedaan op het recht op terugkoop van de percelen aan de [adres]. Het is niet aan de bestuursrechter om hierover een oordeel te geven. Omdat [bedrijf] aanspraak maakt op het eigendom van deze percelen, dient zij als belanghebbende bij het bestreden besluit te worden aangemerkt en kan zij als derde-partij deelnemen aan dit geding.
6. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet
in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet
een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals
dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
Inhoudelijke beoordeling van de opgelegde lasten onder dwangsom
7.1.1.De rechtbank is van oordeel dat het college met het overgelegde fotomateriaal dat afkomstig is van verschillende controles die hebben plaatsgevonden op het perceel [adres], voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van diverse materialen op dit perceel en tevens van de aanwezigheid van niet door een gecertificeerd bedrijf geïnstalleerde bovengrondse opslagtanks en van een niet vergunde ondergrondse opslagtank. Dat eiser een aantal foto’s heeft overgelegd waarop geen afval te zien is, waaronder een foto van een maisveld en een foto van een grasland, maakt dit niet anders.
7.1.2.Eiser heeft niet bestreden dat geen ontvankelijke melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer is ingediend voor het beëindigen van het gebruiken van de ondergrondse opslagtank. Gesteld noch gebleken is dat eiser heeft voldaan aan de verplichting tot het uitvoeren van een bodemonderzoek zoals deze last hierboven onder het kopje ‘Inleiding’ bij punt 1 is aangeduid met nummer 2.3.
7.1.3.De rechtbank is gelet op wat hiervoor is overwogen, van oordeel dat de feiten waarop het college zich bij het nemen van het bestreden besluit heeft gebaseerd, voldoende vaststaan.
7.2.1.De rechtbank is verder van oordeel dat door het college voldoende aannemelijk is gemaakt dat sprake is van overtreding van het bepaalde in artikel 2, lid 1, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), gelezen in samenhang met het bestemmingsplan “Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1”, en van het bepaalde in de artikelen 1.10, 2.11, 3.37 en 3.54d van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
7.2.2.Uit het bepaalde in artikel 5:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat voor de overtreding van elk afzonderlijk voorschrift een bestuurlijke sanctie kan worden opgelegd.
7.2.3.Op grond van het bepaalde in artikel 5:32 van de Awb is het college bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen.