3.1.Het gaat in dit hoger beroep om het volgende, waarbij het hof omwille van de leesbaarheid onder e1, e2, f, en h enige nog niet in dit hoger beroep vaststaande kwesties zal weergeven.
a. a) Bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 16 april 2013 is [betrokkene] (verder: [betrokkene] ) in staat van faillissement verklaard. [betrokkene] is van dat vonnis in hoger beroep gekomen. Dit hof heeft het vonnis van de rechtbank op 20 juni 2013 bekrachtigd, waarna door [betrokkene] cassatieberoep is ingesteld. Bij arrest van de Hoge Raad van 2 mei 2014 is het cassatieberoep van [betrokkene] verworpen, waardoor het op 16 april 2013 in eerste aanleg gewezen faillissementsvonnis sinds 2 mei 2014 kracht van gewijsde heeft.
b) De “ [betrokkene] -groep” houdt zich bezig met investeren in en ontwikkelen van vastgoed. Verschillende banken hebben grote vorderingen uit hoofde van vastgoedfinancieringen op de [betrokkene] -groep en op [betrokkene] in privé. Het faillissement van [betrokkene] is op verzoek van ABN-AMRO uitgesproken. Nadien is ook een groot aantal van de tot de [betrokkene] -groep behorende vennootschappen in staat van faillissement verklaard.
c) [geïntimeerde sub 1] was de samenwonend, maar niet-geregistreerd partner van [betrokkene] en is thans zijn echtgenote. De belangen van de kinderen van [geïntimeerde sub 1] en [betrokkene] worden behartigd door de Stichting.
d) Tussen de curatoren enerzijds en [betrokkene] , (niet gefailleerde) vennootschappen behorend tot de [betrokkene] -groep, [geïntimeerde sub 1] en/of de Stichting anderzijds hebben reeds vele procedures plaatsgevonden.
e1) [geïntimeerde sub 1] en de Stichting stellen thans dat zij opeisbare vorderingen hebben verkregen op [betrokkene] . In december 2009/januari 2010 zou [Holding] Holding BV (een vennootschap van [geïntimeerde sub 1] , hierna aangeduid als [Holding] ) haar vorderingen op de vennootschappen van [betrokkene] hebben overgedragen aan [geïntimeerde sub 1] en zouden de rekeningcourantschulden van de verschillende vennootschappen van [betrokkene] aan [geïntimeerde sub 1] (voorheen dus [Holding] ) en de Stichting door middel van schuldoverneming zijn overgenomen door [betrokkene] .
e2) Bij notariële akten van 2 februari 2010 (prod. 11 en 12 inl. dagv.) zouden de saldi van de vorderingen van [geïntimeerde sub 1] en de Stichting zijn vastgelegd.
f) De gesloten overeenkomsten zouden volgens [geïntimeerde sub 1] en de Stichting verplichten tot de vestiging van pandrechten tot zekerheid van betaling van de aldus overgedragen vorderingen.
g) Tot zekerheid van de gestelde vorderingen van [geïntimeerde sub 1] en de Stichting op [betrokkene] zijn ten gunste van de Stichting en [geïntimeerde sub 1] verschillende pandaktes geregistreerd in de periode juli 2012- april 2013. Het gaat hier om de navolgende pandaktes (gegroepeerd op dezelfde wijze als in het bestreden vonnis):
g1) ten gunste van de Stichting en [geïntimeerde sub 1] : pandaktes geregistreerd op 12 juli 2012 (productie 13 inl. dagv.), 11 september 2012 (productie 14), 8 januari 2013 (productie 15) en 2 april 2013 (productie 16);
g2) ten gunste van [geïntimeerde sub 1] : een pandakte geregistreerd op 26 april 2012 (productie 17) met betrekking tot het aandeel van [betrokkene] in de aan [betrokkene] en [geïntimeerde sub 1] gezamenlijk toebehorende inboedel van woningen in [plaats 1] , [plaats 2] en [plaats 3] (Zwitserland).
g3) ten gunste van [geïntimeerde sub 1] en de Stichting: een pandakte geregistreerd op 20 september 2012 (productie 18) met betrekking tot het één-derde aandeel van [betrokkene] in een gemeenschap van economische eigenaren inzake een winkelcentrum in [plaats 4] .
g4) ten gunste van [geïntimeerde sub 1] : pandaktes geregistreerd op 1 mei 2012 (producties 19, 20 en 21) en pandlijsten op 12 juli 2012 (productie 22), 13 december 2012 (productie 23), 2 april 2013 (productie 24).
g5) ten gunste van de Stichting: pandaktes verpandingen geregistreerd op 2 mei 2012 (productie 25, 26 en 27).
h) Volgens [geïntimeerde sub 1] en de Stichting bedroegen per datum van faillissement (16 april 2013) de gestelde vordering van [geïntimeerde sub 1] op [betrokkene] ongeveer € 1.7 mln en de gestelde vordering van de Stichting op [betrokkene] bijna € 1 mln.
i. i) Op 19 april 2013 heeft [geïntimeerde sub 1] aan Banque Cantonale du Valais, [BV] B.V., de Belastingdienst, [derde 2] , KBC Bank N.V., Rabobank [plaats 5] en Van Lanschot Bankiers een brief geschreven met als opschrift (in de Nederlandse versie daarvan) “
openbaarmaking” waarin valt te lezen:
“
Bij diverse akten heeft [betrokkene] aan [geïntimeerde sub 1] een pandrecht verleend op vorderingen die [betrokkene] heeft of zal verkrijgen op[naam geadresseerde]
(‘Vorderingen’) tot zekerheid van nakoming door [betrokkene] van terugbetaling van direct opeisbare (rekening courant) lening verstrekt door [geïntimeerde sub 1] aan [betrokkene] .
Hierbij informeren wij u over het bestaan van het pandrecht op de Vorderingen (..)
Voorts delen wij u mede de Vorderingen met ingang van de datum van deze brief op te eisen (..)” (prod. 30 inl. dagv).
j) Op 7 mei 2013 schreven de curatoren aan [geïntimeerde sub 1] (ontvangen op 9 mei 2013):
“
U pretendeert pandhouder te zijn op vorderingen die toekomen aan de failliet. Zo hebben curatoren kennis genomen van [een] pandlijsten die op 2 april 2012 zijn geregistreerd en daags daarvoor zijn ondertekend. (..) Bij voornoemde pandlijst worden op basis van eerder gesloten contracten/pandakten vorderingen van failliet op derden aan de Stichting [stichting] verpand. (..)
Hierbij stellen curatoren u een termijn als bedoeld in art. 58 lid 1 Faillissementswet van zeven dagen om tot uitoefening van uw rechten overeenkomstig artikel 57 lid 1 Fw over te gaan. Overigens stellen curatoren zich op het standpunt dat de desbetreffende vorderingen onbezwaard tot de boedel behoren en voornoemde pandlijsten samen met de daaraan ten grondslag liggende contracten/pandrechten op nader te voeren gronden vernietigbaar zijn. (..)” (prod. 31 inl. dagv.)
k) Een vergelijkbare brief werd op 7 mei 2013 aan de Stichting gezonden (ontvangen op 13 mei 2013) (prod. 32 inl. dagv.).
l1) Op 14 mei 2013 schreef de advocaat van [geïntimeerde sub 1] en de Stichting aan de curatoren over de gestelde termijn:
“
Deze termijn is niet redelijk en veel te kort om daadwerkelijk tot uitoefening van de zekerheidsrechten te komen (..) Mevrouw [geïntimeerde sub 1] en de stichting verzoeken hierbij dan ook om verlenging van de gestelde termijn met zes weken (..)”
l2) Aan de rechter-commissaris in het faillissement van [betrokkene] werd op dezelfde dag geschreven:
“
Graag verwijs ik naar bijgevoegde brief (..) Mevrouw [geïntimeerde sub 1] en de Stichting verzoeken om verlenging van die termijn (..) met 6 weken op de gronden genoemd in de brief. (..)” (prod. 33 inl. dagv.).
m) Op 30 mei 2013 antwoordde de rechter-commissaris:
“(..) Voor de inning van een vordering zal in de regel vereist zijn dat de debiteur een sommatie wordt verzonden. Gelet op het bepaalde in artikel 6:82 Burgerlijk Wetboek dienen [geïntimeerde sub 1] c.s. in de sommatie aan de debiteur een redelijke termijn voor nakoming te gunnen. In verband hiermee ben ik van oordeel dat de gestelde termijn van zeven dagen te kort is. Het faillissement van de heer [betrokkene] werd weliswaar op 16 april 2013 uitgesproken, maar daartegen werd hoger beroep ingesteld. Onder deze omstandigheden kan niet van een pandhouder worden verlangd dat dadelijk tot openbaarmaking en inning van verpande vorderingen wordt overgegaan. (..)
Vervolgens dient te worden beoordeeld met welke periode de gestelde termijn moet worden verlengd. [geïntimeerde sub 1] c.s. hebben zich op het standpunt gesteld dat de termijn moet worden verlengd met een periode van zes weken (..)
Gelet op het voorgaande bepaal ik dat [geïntimeerde sub 1] c.s. alle eventueel aan hen verpande vorderingen uiterlijk op 1 juli 2013 moeten hebben geïnd. (..)”(prod. 34 inl. dagv.)
n) Op 28 juni 2013 heeft [geïntimeerde sub 1] aan de eerder door haar aangeschreven partijen het verzoek tot betaling herhaald, thans aangevuld met de betreffende pandakte in bijlage. Naast genoemde partijen werden op die dag (en op 26 juni 2013 voor wat betreft Stichting Exploitatie Winkelcentrum [plaats 4] ) aangeschreven ABN-AMRO, Deutsche Bank Nederland, ING Bank en een groot aantal tot de [betrokkene] -groep behorende vennootschappen. De Stichting heeft door middel van deze zelfde brieven haar (gesteld bestaande) pandrechten medegedeeld. (prod. 35 inl. dagv.)
o) Namens [geïntimeerde sub 1] en de Stichting is op 28 juni 2013 aan de rechter-commissaris verzocht “
tot nadere verlenging van de gestelde termijn van 1 juli a.s. met drie maanden” (prod. 36 inl dagv.). De rechter-commissaris heeft het verlengingsverzoek op 4 juli 2013 afgewezen omdat het door [geïntimeerde sub 1] en de Stichting ingediende overzicht aan reeds verrichte en nog te verrichten handelingen in combinatie met alle overigens thans bekende feiten onvoldoende blijk geeft van een voortvarende aanpak om tot inning van eventueel verpande vorderingen te komen. Voor de vorderingen ten aanzien waarvan op de datum van de beslissing een procedure aanhangig was en waarin nog geen vonnis was gewezen werd de termijn verlengd tot 1 oktober 2013, omdat in dat geval van pandhouders minder gevergd kan worden binnen de eerder gestelde termijn over te gaan tot het incasseren van hun vorderingen (prod. 37 inl. dagv.).
p) De executie van de inventaris en de inboedel van de panden te [plaats 1] en [plaats 3] (Zwitserland) is voltooid. Partijen debatteren nog over de gestelde pandrechten op het aandeel van [betrokkene] in de economische eigendom van het winkelcentrum te [plaats 4] en de overige gestelde pandrechten.
q) Bij e-mail van 15 oktober 2013 is namens de curatoren aan [geïntimeerde sub 1] en aan de Stichting een termijn ex artikel 58 Fw van 45 dagen gesteld ten aanzien van de pandrechten op het aandeel van [betrokkene] in het winkelcentrum te [plaats 4] .
r) Op 8 april 2016 hebben de curatoren [geïntimeerde sub 1] en de Stichting gesommeerd om een overzicht te verschaffen van alle gepretendeerde rechten, alle originele aktes ten grondslag aan deze rechten aan hen te verschaffen alsmede een volledig overzicht te geven van alle uitwinningshandelingen en resultaten (prod. 31 mvg).
s) Bij deze brief hebben de curatoren tevens alle (gestelde) zekerheidsrechten van [geïntimeerde sub 1] en de Stichting buitengerechtelijk vernietigd op grond van artikel 42 respectievelijk artikel 47 Fw, omdat het faillissement van [betrokkene] en zijn concern voor hem en voor [geïntimeerde sub 1] en de Stichting reeds in 2008 voorzienbaar was, er sprake is van benadeling van schuldeisers door de (gestelde) vestiging van de aan [geïntimeerde sub 1] en de Stichting verstrekte pandrechten en (wederzijdse) wetenschap daarvan bestond, respectievelijk het oogmerk heeft voorgezeten om [geïntimeerde sub 1] en de Stichting te begunstigen boven andere schuldeisers, waardoor deze zijn benadeeld.
t) [geïntimeerde sub 1] is door de rechtbank te ’s-Hertogenbosch op 26 juni 2016 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Het onderhavige hoger beroep wordt gevoerd buiten bezwaar van de boedel.
u) Tussen curatoren als eisers en [geïntimeerde sub 1] als gedaagde is een bodemprocedure bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch aanhangig over de vraag of [geïntimeerde sub 1] een vordering heeft op [betrokkene] , of dat [betrokkene] een vordering heeft op [geïntimeerde sub 1] . Deze procedure is op de voet van artikel 29 Fw geschorst vanwege de schuldsanering van [geïntimeerde sub 1] .
3.2.1.[geïntimeerde sub 1] en de Stichting hebben zich in eerste aanleg beroepen op een aantal gepretendeerde vorderingen op [betrokkene] en op een aantal gepretendeerde pandrechten dat [betrokkene] volgens hen aan hen heeft verleend tot zekerheid voor de voldoening van deze vorderingen. Deze pandrechten zijn volgens [geïntimeerde sub 1] en de Stichting gevestigd op vorderingen van [betrokkene] op derden en op zijn aandeel in een winkelcentrum in [plaats 4] . [geïntimeerde sub 1] en de Stichting verzetten zich tegen termijnen die de curatoren op de voet van het bepaalde in artikel 58 Fw hebben gesteld voor de uitoefening van de gepretendeerde pandrechten.
[geïntimeerde sub 1] en de Stichting hebben daarom de curatoren in rechte betrokken en gevorderd:
a. te verklaren voor recht dat de curatoren geen beroep toekomt op het verstrijken van de door hen op 7 mei en 14 [lees: 15] oktober 2013 gestelde termijnen jegens:
i. primair [geïntimeerde sub 1] voor al haar pandrechten,
ii. subsidiair [geïntimeerde sub 1] voor al haar pandrechten op geldvorderingen ten aanzien waarvan zij op het moment van de termijnstelling geen mededeling in de zin van artikel 3:246, eerste lid, BW gedaan had en haar pandrecht op het aandeel van [betrokkene] in het winkelcentrum te [plaats 4] ,
iii. meer subsidiair [geïntimeerde sub 1] voor haar pandrechten op geldvorderingen ten aanzien waarvan zij op het moment van de termijnstelling geen mededeling in de zin van artikel 3:246, eerste lid, BW gedaan had of haar pandrecht op het aandeel van [betrokkene] in het winkelcentrum te [plaats 4] en
iv. primair jegens de Stichting voor al hun pandrechten;
b. de curatoren te gebieden [geïntimeerde sub 1] en de Stichting onder overlegging van ondersteunende bescheiden een overzicht te verschaffen van de in weerwil van de (stille) pand- en/of hypotheekrechten van [geïntimeerde sub 1] en de Stichting door de curatoren geïnde bedragen;
c. de curatoren te gebieden zich van verdere uitwinning van met pand- en/of hypotheekrechten van [geïntimeerde sub 1] en/of de Stichting belast actief van [betrokkene] te onthouden, dit op last van een dwangsom groot € 250.000,= per overtreding waarvoor primair ieder van de curatoren pro se, subsidiair de curatoren zijn verbonden vanaf de dag van betekening van het vonnis;
d. de curatoren te gebieden zich te onthouden van de tenuitvoerlegging van kort geding vonnissen en andere rechterlijke uitspraken die betrekking hebben (op) de pandrechten van [geïntimeerde sub 1] en de Stichting en de uitwinning door hen van deze pandrechten dit op last van een dwangsom groot € 250.000,= per overtreding waarvoor primair ieder van de curatoren pro se, subsidiair de curatoren zijn verbonden vanaf de dag van betekening van dit vonnis;
e. primair de curatoren pro se, subsidiair de curatoren te veroordelen tot vergoeding van de reële door [geïntimeerde sub 1] en de Stichting, dan wel de Stichting van de als gevolg van gedragingen van de curatoren geleden schade, op te maken bij staat;
f. de curatoren te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
De curatoren hebben verweer gevoerd.
3.2.2.Bij het thans beroepen vonnis heeft de rechtbank geoordeeld:
i. i) zij is bevoegd kennis te nemen van het geschil en hierop is Nederlands recht van toepassing;
ii) zij zal niet over gaan tot het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, zoals door [geïntimeerde sub 1] en de Stichting was verzocht;
iii) de vorderingen onder b) en c) zullen worden afgewezen voor zover deze zien op hypotheekrechten, nu gesteld noch gebleken is dat (en zo ja, welke) hypotheekrechten tussen partijen in het geding zijn;
iv) de vorderingen onder d) en e) zullen worden afgewezen omdat hiervoor onvoldoende is gesteld;
v) de vordering onder a), inhoudend dat curatoren geen beroep mogen doen op door hen aan [geïntimeerde sub 1] en de Stichting gestelde termijnen voor het uitwinnen van hun (stille) pandrechten wordt toegewezen. De rechtbank overwoog daartoe dat de eerste gestelde termijn van 7 dagen niet als een redelijke termijn kan worden beschouwd, en daarom in het geheel niet meer kan worden aangemerkt als een termijn ex artikel 58 Fw, iets wat ook niet hersteld kan worden. [geïntimeerde sub 1] en de Stichting zijn daarom nog steeds inningsbevoegd gebleven ten aanzien van hun pandrechten op vorderingen van [betrokkene] ;
vi) de vordering onder b), tot het verschaffen van inzage in de door curatoren geinde vorderingen wordt eveneens toegewezen, doch ten aanzien van correspondentie tussen curatoren en debiteuren afgewezen;
vii) de vordering onder c) wordt ten aanzien van de openbaar gemaakte pandrechten toegewezen, met matiging en een maximum ter zake de dwangsom en voor het overige afgewezen;
viii) een en ander met compensatie van de proceskosten.
3.3.1.De curatoren zijn van dit vonnis in hoger beroep gekomen met 13 grieven. Kort samengevat gaat het in dit hoger beroep om drie met elkaar samenhangende kwesties
(i) hebben [geïntimeerde sub 1] en de Stichting vorderingen op [betrokkene] (grief 1)?
(ii) hebben zij (openbaar gemaakte) pandrechten verkregen op hun vorderingen op [betrokkene] (grief 2)?
(iii) wat is rechtens ten aanzien van de door curatoren aan [geïntimeerde sub 1] en de Stichting gestelde termijn(en) ex artikel 58 Fw (grief 3-12)?
Tenslotte bestrijden curatoren de compensatie in de proceskosten (grief 13).
De grieven 1 en 2 richten zich daarnaast ook op een aantal feitelijke vaststellingen door de rechtbank. Zij slagen op dit punt en het hof heeft daarom hierboven een (deels) eigen weergave gegeven van dat waar het thans om gaat.
3.3.2.[geïntimeerde sub 1] en de Stichting voeren verweer tegen de opgeworpen grieven. Bij gebreke van een incidenteel appel zijn hun vorderingen die door de rechtbank zijn afgewezen in hoger beroep niet aan de orde.