ECLI:NL:RBOVE:2024:3375

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
C/08/297880 / HA ZA 23-221
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid van weg en ontoelaatbare verzwaring

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 26 juni 2024, staat de vraag centraal of er op het perceel van eiseres en eiser een erfdienstbaarheid van weg rust ten behoeve van het perceel van de erven van overledene. Eiseres en eiser betwisten het bestaan van deze erfdienstbaarheid en stellen dat, indien deze zou bestaan, er sprake is van een ontoelaatbare verzwaring. De erven van overledene daarentegen beweren dat de erfdienstbaarheid wel degelijk bestaat, gesteund door registratie bij het Kadaster en artikel 5:76 van het Burgerlijk Wetboek.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de erfdienstbaarheid, zoals vastgelegd in een notariële akte uit 1957, niet van toepassing is op het tuinperceel dat door de erven van overledene is aangekocht. De rechtbank concludeert dat de erven van overledene niet tot de kring van gerechtigden behoren, omdat de erfdienstbaarheid specifiek bedoeld is voor een ander perceel dat geen eigen toegang heeft tot de openbare weg. De rechtbank wijst de vordering van eiseres en eiser toe, waarbij de erven van overledene worden verboden het pad te gebruiken en verplicht worden de opening binnen twee maanden te sluiten, op straffe van een dwangsom.

De proceskosten worden toegewezen aan eiseres en eiser, die in het gelijk zijn gesteld. Dit vonnis heeft gevolgen voor de erfgenamen van overledene, die als rechtsopvolgers worden aangemerkt. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de erven van overledene onmiddellijk aan de veroordelingen moeten voldoen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/297880 / HA ZA 23-221
Vonnis van 26 juni 2024
in de zaak van

1.[eiseres] ,2. [eiser] ,

beiden wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
eisende partijen, hierna te noemen [eiseres] en [eiser] ,
advocaat: mr. D.F. Briedé te Almelo,
tegen
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] EN [gedaagde 3] IN HOEDANIGHEID VAN DE ERVEN VAN
[overledene],
te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente 2]
gedaagde partij,
hierna te noemen: de erven van [overledene] ,
advocaat: mr. E. Nijhoff.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het -bij vervroeging gewezen- tussenvonnis van 13 december 2023;
- de overgelegde luchtfoto’s uit 2008, 2013 en 2023 van [eiseres] en [eiser] ;
- de akte ex artikel 225 lid 1 Rv van mr. Nijhoff, waarbij is verzocht de procedure te schorsen in verband met het overlijden van [overledene] ;
- de e-mailberichten van 15 april 2024 waarin staat dat de e-mail van 15 april om 13.25 uur door beide partijen wordt aangemerkt als een akte tot hervatting van de procedure;
- de plaatsopneming van 18 april 2024 en daarop volgend de mondelinge behandeling;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 november 2023;
- het proces-verbaal van de plaatsopneming en van de mondelinge behandeling van
18 april 2024.
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
In het tussenvonnis van 13 december 2023 zijn de feiten vastgesteld en is de vordering van [eiseres] en [eiser] uiteengezet. De rechtbank verwijst daarnaar en neemt deze hier over.
2.2.
Kort samengevat gaat het in deze zaak over de vraag of op het perceel van [eiseres] en [eiser] een erfdienstbaarheid van weg rust ten behoeve van het perceel 3402 van de erven van [overledene] en, in het geval dat zo mocht zijn, of sprake is van een ontoelaatbare verzwaring van de erfdienstbaarheid. [eiseres] en [eiser] stellen zich op het standpunt dat er geen sprake is van een erfdienstbaarheid ten behoeve van het perceel 3402 van de erven van [overledene] , althans dat sprake is van een ontoelaatbare verzwaring van de bij notariële akte gevestigde erfdienstbaarheid. De erven van [overledene] daarentegen zijn van mening dat sprake is van een erfdienstbaarheid. De erven van [overledene] beroepen zich op de registratie van die erfdienstbaarheid bij het Kadaster en ook beroepen zij zich op de wettelijke bepaling van artikel 5:76 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).

3.De verdere beoordeling

3.1.
De vraag die in deze zaak moet worden beantwoord, is of het in 2008 door wijlen de heer [overledene] aangekochte tuinperceel (3402) onder de erfdienstbaarheid uit de notariële akte van 20 juli 1957 valt (r.o. 3.2 tussenvonnis). Het komt daarbij volgens partijen aan op de objectieve uitleg van de notariële akte. De rechtbank komt tot het oordeel dat de erven [overledene] als eigenaren van [adres 1] niet tot de kring van gerechtigden van de erfdienstbaarheid horen. De rechtbank motiveert dat oordeel als volgt.
Erfdienstbaarheid ten aanzien van perceelnummer 34023.2. Primair vorderen [eiseres] en [eiser] een verklaring voor recht dat geen erfdienstbaarheid is gevestigd ten aanzien van het door de erven van [overledene] aangekochte tuinperceel (3402) ten laste van het pad van [eiseres] en [eiser] behorend bij perceel
[adres 2] , althans dat de eigenaar van [adres 1] niet behoort tot de kring van gerechtigden. Deze vordering bestaat uit twee delen en de rechtbank zal die ook als zodanig beoordelen.
3.3.
Volgens [eiseres] en [eiser] is de bedoeling van de notariële akte uit 1957 dat alleen
[adres 3] via de erfdienstbaarheid van uitweg wordt ontsloten op de openbare straat, en niet het achterliggende tuinperceel (3402). Daarvoor biedt de akte volgens [eiseres] en [eiser] geen steun, omdat het perceel van de erven van [overledene] ( [adres 1] , nummer 2459) al op de openbare weg is ontsloten. [eiseres] en [eiser] stellen dat de erfdienstbaarheid op objectieve wijze moet worden uitgelegd. De erven van [overledene] daarentegen stellen dat uit de tekst van de notariële akte ook volgt dat de tuingrond onder de erfdienstbaarheid valt. Dat de erven van [overledene] een erfdienstbaarheid hebben verkregen op het tuinperceel in 2008, blijkt volgens hen ook uit de kadastrale gegevens en de wet.
3.4.
De rechtbank overweegt als volgt. De enkele verwijzing van de erven van [overledene] naar de kadastrale gegevens en dat daaruit zou blijken dat er een erfdienstbaarheid rust op het tuinperceel (3402), is niet genoeg voor een inhoudelijk oordeel over de reikwijdte van de erfdienstbaarheid. De rechtbank moet over de erfdienstbaarheid een juridisch oordeel geven. Daarvoor is onder andere van belang de notariële akte uit 1957. Uit de notariële akte blijkt dat de erfdienstbaarheid van uitweg rustte op het totale perceel van [adres 3] .
3.5.
Door een gedeelte van dat perceel over te dragen aan wijlen de heer [overledene] (de strook tuingrond) is dat perceel gesplitst naar twee delen: nummer 3401 en 3402. Artikel 5:76 BW bepaalt voor die situatie dat de erfdienstbaarheid blijft bestaan ten behoeve van ieder gedeelte, ten voordele waarvan zij kan strekken. Dit betekent dat de erfdienstbaarheid in beginsel ook rust op de strook tuingrond, perceel 3402. Om die reden wijst de rechtbank het eerste deel van het onder I. gevorderde, te weten de verklaring voor recht dat geen erfdienstbaarheid is gevestigd ten aanzien van het aangekochte tuinperceel, af.
Kring van gerechtigden
3.6.
Aangezien het eerste deel van de primaire vordering is afgewezen, komt de rechtbank nu toe aan het tweede deel van de primaire vordering, waarbij de rechtbank de vraag moet beantwoorden of de erven van [overledene] als eigenaar van [adres 1] al dan niet behoren tot de kring van gerechtigden ten aanzien van de erfdienstbaarheid.
3.7.
[eiseres] en [eiser] stellen dat wijlen de heer [overledene] het pad gebruikte voor bedrijfsmatige activiteiten en dat zij dat niet hoeven te dulden, omdat de erfdienstbaarheid daar niet in voorziet. [eiseres] en [eiser] doen ook een beroep op verzwaring van het gebruik. Verder stellen [eiseres] en [eiser] dat de doorgang van het hek feitelijk wordt gebruikt als ontsluiting naar [adres 1] . [eiseres] en [eiser] doen een beroep op de jurisprudentie, waaronder twee arresten van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:2270 en ECLI:NL:HR:2020:1039). Volgens [eiseres] en [eiser] valt het gebruik van de erfdienstbaarheid van wijlen de heer [overledene] buiten de reikwijdte van de erfdienstbaarheid. De erven van [overledene] hebben daartegenover gesteld dat wijlen de heer [overledene] het pad niet voor toegang naar zijn eigen perceel ( [adres 1] ) gebruikte. Het werd volgens hen alleen gebruikt om te komen en te gaan naar het tuinperceel 3402.
3.8.
De rechtbank overweegt als volgt. In het arrest van de Hoge Raad van 12 juni 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1039) is (herhaald) geoordeeld dat een erfdienstbaarheid van weg voor de eigenaar van het heersende erf in beginsel niet het recht omvat om de weg over het dienende erf te (doen) gebruiken als verbinding, via het heersende erf, met een aan laatstgenoemd erf grenzend terrein dat de eigenaar van het heersende erf mede in eigendom of gebruik heeft. Deze regel lijdt uitzondering indien uit de notariële akte of uit de kennelijke functie van het heersende erf het tegendeel voortvloeit.
3.9.
Uit het arrest van de Hoge Raad volgt dat een erfdienstbaarheid in beginsel niet is bedoeld om het achterliggende perceel ( [adres 1] ) te ontsluiten. In de onderhavige zaak is van dat gebruik echter wel sprake. De strook tuingrond (perceel 3402) grenst namelijk aan het perceel van de erven van [overledene] en is daarvan niet afgescheiden. Feitelijk ontsloot [overledene] met de erfdienstbaarheid en via het hek op de strook tuingrond, dus ook de tuin van zijn eigen perceel ( [adres 1] ). In die tuin staan de schuren die wijlen de heer [overledene] gebruikte voor zijn handelsactiviteiten. Hij gebruikte die ingang van de tuingrond (3402) en de erfdienstbaarheid dus ook om spullen in- en uit te laden vanaf zijn eigen perceel aan [adres 1] . De erven van [overledene] stellen dat [overledene] het hek alleen als in- en uitgang gebruikte voor de strook tuingrond (perceel 3402) waar hij de bus parkeerde. Gelet op het bedrijfsmatig gebruik van de schuren in de tuin van het perceel aan de [adres 1] , volgt de rechtbank de erven van [overledene] echter niet in dat betoog. Mede omdat de tuin van [adres 1] via de eigen oprit niet met een voertuig, maar alleen lopend bereikbaar is. Dit betekent dat de erfdienstbaarheid feitelijk wordt gebruikt als verbinding naar het eigen perceel aan [adres 1] . Ook de uitzondering in het genoemde arrest van de Hoge Raad is naar het oordeel van de rechtbank niet van toepassing. De erfdienstbaarheid in de notariële akte is namelijk uitdrukkelijk bedoeld om [adres 3] een eigen ingang te geven, omdat [adres 3] – anders dan [adres 1] – geen eigen ingang naar de openbare weg heeft. In de notariële akte is ook verder niets gezegd en/of omschreven over naastgelegen percelen.
3.10.
De conclusie is dat [adres 1] los staat van de erfdienstbaarheid die is gevestigd op [adres 3] . Het feit dat de eigenaren van [adres 1] en de eigenaren van de strook tuingrond (perceel 3402) dezelfde personen zijn, betekent niet dat de eigenaren van [adres 1] daarom gerechtigd zijn tot de erfdienstbaarheid. Met andere woorden: de erven van [overledene] als eigenaren van [adres 1] , behoren niet tot de kring van gerechtigden ten aanzien van de erfdienstbaarheid zoals deze rust op het tuinperceel 3402. De rechtbank wijst dit tweede deel van de vordering dan ook toe.
Gebruik van het pad en opening
3.11.
[eiseres] en [eiser] vorderen dat het gebruik van het pad wordt verboden en dat de erven van [overledene] de opening moeten afsluiten. De erven van [overledene] voeren hiertegen verweer.
3.12.
De rechtbank overweegt dat er geen apart hek nodig is voor de toegang tot het kleine stukje tuingrond, nu de tuingrond feitelijk is samengevoegd met de tuin van het perceel aan [adres 1] en bereikbaar is via het eigen perceel aan [adres 1] . Er is niet gebleken van een zelfstandig gebruik van de strook tuingrond. De rechtbank wijst de vordering tot een verbod op het gebruik van het pad en het afsluiten van de opening dan ook toe, omdat het hek feitelijk wordt gebruikt als ontsluiting naar het terrein van [adres 1] . De termijn waarbinnen de opening weer gesloten moet zijn, bepaalt de rechtbank op twee maanden na betekening van dit vonnis.
Dwangsom3.13. De gevorderde dwangsom wordt gematigd en gemaximeerd als vermeld in de beslissing.
Tot slot
3.14.
[overledene] is overleden. Dat betekent dat deze uitspraak werking heeft tegenover de erfgenamen van [overledene] als rechtsopvolgers. [eiseres] en [eiser] hebben geen wijziging gevraagd van de erfdienstbaarheid, zodat de rechtbank aan de beoordeling daarvan niet toekomt.
Proceskosten
3.15.
De erven van [overledene] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten, inclusief nakosten, betalen. De proceskosten van [eiseres] en [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 129,85
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat € 1.842,00 (3 punt x tarief II, dagvaarding, mondelinge
behandeling 9 november 2023 en de gerechtelijke
plaatsopneming plus aansluitende mondelinge
behandeling op 18 april 2024)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal € 2.463,85

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart voor recht dat de erven van [overledene] als eigenaars van [adres 1] te [woonplaats 1] niet behoren tot de kring van gerechtigden;
4.2.
verbiedt de erven van [overledene] het pad te gebruiken en veroordeelt de erven van [overledene] om de opening binnen twee maanden na de betekening van dit vonnis te sluiten en afgesloten te houden, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 25.000,00;
4.3.
veroordeelt de erven van [overledene] in de proceskosten van € 2.463,85, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de erven van [overledene] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten de erven van [overledene] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
4.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft 4.2 en 4.3. van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken op
26 juni 2024.