Beoordeling door de rechtbank
8. De rechtbank beoordeelt of het college de last onder dwangsom aan eiseres op heeft kunnen leggen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
9. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
10. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
11. Bij besluit van 21 juli 2022 heeft het college aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
12. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage die onderdeel van deze uitspraak uitmaakt.
Is het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel?
13. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de opgelegde last onder dwangsom onduidelijk is, omdat eveneens aan haar echtgenoot een last onder dwangsom voor dezelfde overtreding is opgelegd. Het college heeft daarbij echter niet duidelijk aangegeven of ieder een dwangsom kan verbeuren of gezamenlijk één dwangsom. In de uitspraak op bezwaar gaat het college hier niet op in. Dit is in strijd met het motiveringsbeginsel.
14. De rechtbank overweegt dat zowel in de last onder dwangsom die aan eiseres is opgelegd op 21 juli 2022, als in de last onder dwangsom van 21 juli 2022 die aan haar echtgenoot is gericht, het college heeft opgenomen dat aan de ander separaat een last onder dwangsom wordt opgelegd. Hieruit had eiseres reeds kunnen opmaken dat zowel zij als haar echtgenoot een dwangsom kon verbeuren. In haar bezwaarschrift leest de rechtbank bovendien geen gronden waarin eiseres aanvoert dat de opgelegde last onduidelijk zou zijn omdat niet is aangegeven of alleen zij, haar echtgenoot of beide afzonderlijk een dwangsom kunnen verbeuren. Het college had hier daarom in de uitspraak op bezwaar niet op hoeven (of kunnen) reageren.
15. Gelet op het bovenstaande is het bestreden besluit niet in strijd met het motiveringsbeginsel.
Is de last onder dwangsom onevenredig belastend?
16. Eiseres voert aan dat de last onder dwangsom onevenredig belastend is, omdat er enkel aan de last kan worden voldaan door de dakkapellen volledig te verwijderen. Er bestaat volgens de last geen ruimte om de overtreding aan de achterzijde te beëindigen door de dakkapel te verkleinen en in overeenstemming te brengen met de voorwaarden voor het vergunningsvrij plaatsen van een dakkapel aan de achterzijde van een woning, zoals opgenomen in artikel 2, vierde lid, bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). De last onder dwangsom strekt daarmee verder dan noodzakelijk.
17. De rechtbank overweegt dat in het primaire besluit het college inderdaad enkel de mogelijkheid biedt om aan de last te voldoen door de dakkapellen te verwijderen en verwijderd te houden. In de uitspraak op bezwaar, het bestreden besluit, heeft het college echter de motivering aangevuld en aangegeven dat ook aan de last kan worden voldaan door de dakkapel in het achterdakvlak aan te passen zodat deze qua afmetingen voldoet aan artikel 2, vierde lid, bijlage II van het Bor en voor de dakkapel in het voordakvlak in het bezit te komen van een omgevingsvergunning.
18. De beroepsgrond van eiseres dat het college enkel de mogelijkheid biedt om aan de last te voldoen door de dakkapellen te verwijderen, mist gelet op het hiervoor overwogene feitelijke grondslag. De opgelegde last onder dwangsom is niet onevenredig belastend.
19. Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat het bezwaar gegrond verklaard had moeten worden omdat het college de motivering van het primaire besluit heeft aangevuld. Ook dit standpunt kan niet slagen. Volgens artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vindt er in bezwaar een volledige heroverweging van het besluit plaats. In het kader van deze heroverweging kan een gewijzigde, of aangevulde motivering aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd. Dit heeft het college gedaan door de hiervoor genoemde aanvullende motivering op te nemen. De rechtsgevolgen – de opgelegde last onder dwangsom – is echter wel in stand gebleven. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het college het bezwaar van eiseres gegrond had moeten verklaren.
Is er sprake van een criminal charge?
20. Eiseres stelt dat de last onder dwangsom het resultaat is van een criminal charge, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit levert volgens eiseres strijd op met het verbod op détournement de pouvoir, vastgelegd in artikel 3:3 van de Awb. Ook levert dit volgens eiseres strijd op met het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel zoals vastgelegd in artikel 7, eerste lid, van het EVRM.
21. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een criminal charge. Hiertoe overweegt zij als volgt.
22. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is een last onder dwangsom naar nationaal recht geclassificeerd als een herstelsanctie en daarmee niet te beschouwen als een criminal charge in de zin van artikel 6 van het EVRM.Het doel van de last onder dwangsom is immers dat de overtreding wordt beëindigd. Indien de overtreding ongedaan wordt gemaakt, verbeurt eiseres ook geen dwangsom. In die zin is de zwaarte van de last ook beperkt.
23. Eiseres heeft met de door haar aangehaalde argumenten en verwijzing naar jurisprudentie van onder andere het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) de rechtbank er niet van kunnen overtuigen waarom de aan haar opgelegde last onder dwangsom in afwijking van de lijn van de Afdeling wel als criminal charge moet worden gezien. Daarvoor overweegt de rechtbank dat de last onder dwangsom in het licht van de Engel-criteria van het EHRM niet wijzen op de conclusie dat er alsnog sprake is van een bestraffende sanctie.De last onder dwangsom is namelijk naar nationaal recht geclassificeerd als herstelsanctie (het eerste criterium) en niet als bestraffende sanctie, zie artikel 5:31d van de Awb. Ten aanzien van het tweede criterium, de aard van de overtreding, geldt dat de last onder dwangsom aan eiseres is opgelegd om een overtreding van de Wabo ongedaan te maken. De bepalingen uit de Wabo zijn geen bestraffende normen. Ook het derde criterium (de zwaarte van de maatregel) leidt niet tot de conclusie dat de last onder dwangsom een bestraffend karakter zou hebben. Het college heeft voldoende onderbouwd dat de opgelegde dwangsom in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking daarvan.
24. Nu de rechtbank vaststelt dat er geen sprake is van een criminal charge, heeft het college niet gehandeld in strijd met het verbod op détournement de pouvoir en levert de last onder dwangsom ook geen strijd op met het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel uit artikel 7, eerste lid, van het EVRM.
Is de last onder dwangsom in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel?
25. Eiseres voert verder aan dat de opgelegde last in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Het college was ruim zes jaar bekend met de overtreding en heeft vier jaar na de eerste dwangsom stilgezeten. Omdat het college zo lang heeft stilgezeten is de last een inbreuk op het recht op ongestoord genot van haar eigendom, zoals bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
26. De rechtbank overweegt dat er geen sprake is van een situatie waarin het college jarenlang geen actie heeft ondernomen of heeft stilgezeten. Na het verbeuren van de dwangsom in 2018 zijn er door eiseres en haar echtgenoot meerdere vergunningsaanvragen ingediend teneinde de dakkapellen te legaliseren. Deze vergunningsaanvragen hebben om uiteenlopende redenen niet geleid tot een omgevingsvergunning waarmee de overtreding gelegaliseerd had kunnen worden. Het college heeft daarnaast meerdere malen controles uitgevoerd om te bezien of de overtreding was beëindigd. Toen dit niet het geval bleek te zijn, heeft het college op 14 april 2022 eiseres geïnformeerd met het voornemen om handhavend op te treden.
27. Gelet op het bovenstaande is er geen sprake van een lange periode van stilzitten door het college waardoor de rechtszekerheid in het geding is gekomen bij alsnog handhavend optreden. Ook maakt dit niet dat het college met het handhavend optreden een onrechtmatige inbreuk maakt op eiseres haar recht van ongestoord genot van haar eigendom.
Is de opgelegde last onder dwangsom onevenredig?
28. Eiseres stelt tot slot dat er sprake is van concreet zicht op legalisering, dan wel dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding met de daarmee te dienen doelen.
29. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik zal moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisering bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
30. In tegenstelling tot wat eiseres betoogt, stelt de rechtbank vast dat er geen sprake is van concreet zicht op legalisering. De echtgenoot van eiseres heeft op 8 juli 2022 een aanvraag ingediend om de dakkapellen te legaliseren. Het college heeft bij besluit van 22 december 2022 de gevraagde omgevingsvergunning echter geweigerd. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit op 17 mei 2023 was bij het college dus reeds bekend dat de gevraagde vergunning was geweigerd. Er kan daarom volgens de rechtbank geen sprake zijn van concreet zicht op legalisering. De argumenten van eiseres die zij aanvoert in haar beroepschrift die (moeten) aantonen dat de weigering van de omgevingsvergunning niet in stand kan blijven, vallen buiten het toetsingskader van de rechtbank in onderhavige procedure en zal de rechtbank dan ook verder onbesproken laten.
31. Ten aanzien van het standpunt van eiseres dat het handhavend optreden van het college onevenredig is in verhouding met de daarmee te dienen doelen, volstaat de rechtbank met de opmerking dat eiseres dit standpunt niet heeft onderbouwd en reeds daarom niet kan slagen.