ECLI:NL:RBOVE:2024:3332

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
11023206 \ EJ VERZ 24-110
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en aanspraak op ontslagvergoedingen na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerder] B.V. [verzoeker] was in loondienst bij [verweerder] en is op staande voet ontslagen. [verzoeker] heeft het ontslag betwist, maar berust in de beslissing en vraagt om verschillende ontslagvergoedingen. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, omdat [verweerder] niet onverwijld heeft gehandeld en niet duidelijk heeft gemaakt dat [verzoeker] op staande voet werd ontslagen. Hierdoor heeft [verzoeker] recht op een gefixeerde schadevergoeding, een transitievergoeding en een billijke vergoeding. De kantonrechter kent een gefixeerde schadevergoeding van € 4.133,38 toe, een transitievergoeding van € 144,77 en een billijke vergoeding van € 2.000,00. Daarnaast is [verweerder] verplicht om de wettelijke rente over deze bedragen te betalen en de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer / rekestnummer: 11023206 \ EJ VERZ 24-110
Beschikking van 25 juni 2024
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: mr. E. Schriemer,
tegen
[verweerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder],
vertegenwoordigd door [naam 1].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoeker], met producties;
- de e-mail van 24 mei 2024 van mr. Schriemer;
- de twee e-mails van 27 mei 2024 van mr. Schriemer;
- de e-mail van 28 mei 2024 van mr. Schriemer;
- de mondelinge behandeling van 28 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Hierna is beschikking bepaald op vandaag.

2.Samenvatting

2.1.
[verzoeker] werkt in loondienst bij [verweerder]. [verweerder] heeft [verzoeker] op staande voet ontslagen. [verzoeker] is het daar niet mee eens, maar berust in het ontslag en maakt in deze procedure aanspraak op verschillende ontslagvergoedingen. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] recht heeft op de gefixeerde schadevergoeding, de transitievergoeding en de billijke vergoeding. Dit oordeel zal hierna worden uitgelegd.

3.De feiten

3.1.
[verweerder] is een autodemontagebedrijf.
3.2.
Op 2 januari 2024 is [verzoeker] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van 12 maanden in dienst getreden bij [verweerder], in de functie van chauffeur. Het salaris bedraagt € 2.412,80 bruto op basis van 40 uur per week.
3.3.
Op 1 februari 2024 heeft [verzoeker] op de werklocatie een collega verbaal agressief benaderd en fysiek aangevallen.
3.4.
Op 12 februari 2024 is [verzoeker], vergezeld door zijn ambulant begeleider, op de werklocatie geweest voor een gesprek met [naam 1], de bestuurder van [verweerder] en tevens leidinggevende van [verzoeker]. Van een constructief gesprek is het niet gekomen. De situatie escaleerde en [naam 1] heeft [verzoeker] en zijn ambulant begeleider weggestuurd. Sindsdien is [verzoeker] niet meer opgeroepen voor werk.

4.Het verzoek en het verweer

4.1.
[verzoeker] verzoekt, na vermindering en vermeerdering van zijn verzoek, de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. de opzegging c.q. het gegeven ontslag op staande voet te vernietigen;
II. [verweerder] te verplichten [verzoeker] binnen 24 uur na betekening van de beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, onder verbeurte van een dwangsom;
III. [verweerder] te veroordelen tot betaling van het salaris vanaf 8 februari 2024
€ 6.381,26 bruto per maand vanaf 22 september 2022, vermeerderd met de wettelijke rente en wettelijke verhoging;
IV. [verweerder] te veroordelen tot afgifte van een deugdelijke bruto-netto specificatie, onder verbeurte van een dwangsom;
subsidiair, veroordeling van [verweerder] tot betaling van:
V. een billijke vergoeding van € 27.585,79 bruto;
VI. de transitievergoeding ter hoogte van € 144,77 bruto;
VII. een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ter hoogte van € 4.133,38 bruto;
zowel primair als subsidiair, veroordeling van [verweerder] tot betaling van:
VIII. de wettelijke rente over de verzochte bedragen, te rekenen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling;
IX. de proceskosten.
4.2.
Bij e-mail van 24 mei 2024 heeft [verzoeker] laten weten dat hij berust in het op 12 februari 2024 gegeven ontslag op staande voet, dat hij aanspraak wil maken op de subsidiair verzochte vergoedingen en dat hij de zogenoemde ‘switch’ maakt. De kantonrechter begrijpt hieruit dat [verzoeker] zijn primaire verzoeken heeft ingetrokken. De kantonrechter zal daarom beslissen op de subsidiaire verzoeken.
4.3.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat het ontslag op staande voet niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Dat betekent dat [verweerder] heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW, zodat [verzoeker] aanspraak heeft op de billijke vergoeding en de transitievergoeding. [verweerder] is de gefixeerde schadevergoeding (zie VII.) op grond van artikel 7:672 lid 11 BW verschuldigd, aldus [verzoeker].
4.4.
[verweerder] heeft verweer gevoerd. Volgens [verweerder] is het ontslag op staande voet rechtsgeldig gegeven. [verweerder] concludeert tot afwijzing van alle verzoeken van [verzoeker].

5.De beoordeling

Ontslag op staande voet
5.1.
Doordat [verzoeker] de zogenoemde switch heeft gemaakt en daarmee heeft berust in het gegeven ontslag op staande voet, staat vast dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 12 februari 2024 is geëindigd. De zaak draait nog om de vraag of [verzoeker] aanspraak kan maken op de verzochte (ontslag)vergoedingen. Het antwoord op die vraag wordt bepaald door de beantwoording van de vraag of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is.
5.2.
In de wet is bepaald dat de werkgever de werknemer onverwijld ontslag op staande voet moet geven en onverwijld de redenen voor het ontslag moet mededelen (artikel 7:677 lid 1 BW). Het vereiste dat de dringende reden onverwijld wordt medegedeeld strekt ertoe te waarborgen dat voor de wederpartij onmiddellijk duidelijk is welke eigenschappen of gedragingen de ander hebben genoopt tot het beëindigen van de dienstbetrekking. De wederpartij moet zich immers na de mededeling erover kunnen beraden of hij de opgegeven reden als juist erkent en als dringend aanvaardt. De betreffende mededeling behoeft weliswaar niet steeds met zoveel woorden te worden gedaan en kan ook in een of meer gedragingen besloten liggen, doch ook dan blijft vereist dat daaruit voor de wederpartij aanstonds duidelijk is welke, door de ander als dringend aangemerkte, reden door deze aan de beëindiging van de dienstbetrekking ten grondslag wordt gelegd, althans dat daaromtrent bij de wederpartij, gelet op de omstandigheden van het geval, in redelijkheid geen enkele twijfel kan bestaan (zie ECLI:NL:HR:1993:ZC0939, NJ 1993/504 en ECLI:NL:HR:2014:2806, NJ 2014/408).
5.3.
Vast staat dat [verweerder] geen ontslagbrief heeft gestuurd. De kantonrechter heeft partijen uitvoerig bevraagd naar de reden en achtergrond van het ontslag. Naar aanleiding van eerdere felle discussies en conflicten op de werkvloer waarbij [verzoeker] betrokken zou zijn, hebben partijen op 12 februari 2024 op de werklocatie een gesprek gevoerd. Daarbij waren aanwezig de heer [naam 1] (bestuurder van [verweerder]), [verzoeker] en zijn ambulant begeleider. Volgens [naam 1] was [verzoeker] tijdens dit gesprek verbaal agressief, stond hij op het punt om fysiek agressief te worden en maakte hij een dreigende schietbeweging met zijn hand richting [naam 1]. Daarop heeft [naam 1] [verzoeker] en zijn ambulant begeleider weggestuurd. Volgens [verweerder] heeft [verzoeker] kunnen en moeten begrijpen dat de dreigende situatie op 12 februari 2024 alsmede de eerdere conflicten waar [verzoeker] bij betrokken is geweest, aan het ontslag op staande voet ten grondslag liggen. Zo heeft [verzoeker] op 1 februari 2024 een collega fysiek aangevallen en zou hij collega’s hebben bedreigd, aldus [verweerder]. [verzoeker] heeft betwist dat hij op 12 februari 2024 verbaal en fysiek agressief is geweest jegens [naam 1] en dat hij toen een dreigende schietbeweging met zijn hand heeft gemaakt. Volgens [verzoeker] escaleerde het gesprek op 12 februari 2024 vrijwel direct omdat juist [naam 1] zich agressief opstelde en hij niet open stond voor een constructief gesprek. [verzoeker] heeft verklaard dat hij wel eens felle discussies had met collega’s over de wijze waarop er gewerkt werd, maar hij betwist dat hij collega’s zou hebben bedreigd. Voor het handgemeen op 1 februari 2024 heeft [verzoeker] spijt betuigd en zijn excuses aangeboden.
5.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verweerder], tegenover de gemotiveerde betwisting door [verzoeker], onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd dat het voor [verzoeker] op 12 februari 2024 onmiddellijk duidelijk was dat hij op staande voet werd ontslagen en welke, door [verweerder] als dringend aangemerkte, reden door haar aan de beëindiging van de dienstbetrekking ten grondslag werd gelegd. In ieder geval is niet vast komen te staan dat daaromtrent bij [verzoeker] in redelijkheid geen enkele twijfel kan hebben bestaan. Het enkele feit dat [verzoeker] tijdens het verhitte gesprek op 12 februari 2024 naar huis is gestuurd, is onvoldoende onderbouwing dat het [verzoeker] op dat moment duidelijk was dat hij op staande voet werd ontslagen. De lezingen van partijen over het gesprek op 12 februari 2024 staan lijnrecht tegenover elkaar. [naam 1] heeft desgevraagd bevestigd dat hij toen ook niet de woorden ‘ontslag op staande voet’ of woorden van soortgelijke strekking in de mond heeft genomen. Daarbij komt dat [verweerder] naar het oordeel van de kantonrechter te lang heeft gewacht met het geven van ontslag op staande voet wat betreft het incident op 1 februari 2024 en de eerdere (door [verzoeker] betwiste) conflicten, waarvan [verweerder] niet heeft toegelicht wanneer die zouden hebben plaatsgevonden en wat daarvoor de aanleiding is geweest. Het op 12 februari 2024 gegeven ontslag voldoet in elk geval niet aan de eis van onverwijldheid als het gaat om het incident op 1 februari 2024 en de door [verweerder] bedoelde eerdere conflicten. [verweerder] heeft hier onvoldoende voortvarend opgetreden.
5.5.
De kantonrechter concludeert dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, omdat niet kan worden aangenomen dat voor [verzoeker] duidelijk was dat hij werd ontslagen en om welke reden dat gebeurde. Voor zover het ontslag op staande voet is gebaseerd op de gebeurtenissen van 1 februari 2024 en daarvoor, is het ontslag niet onverwijld gegeven. De kantonrechter komt daarom niet meer toe aan de inhoudelijke beoordeling van de juistheid van de door [verweerder] opgegeven dringende reden. Voor bewijslevering is daarom geen plaats.
Gefixeerde schadevergoeding
5.6.
[verweerder] moet aan [verzoeker] de gefixeerde schadevergoeding betalen, omdat [verweerder] de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd op een eerdere dag dan tussen partijen geldt. In de wet is bepaald dat de werkgever dan een vergoeding moet betalen aan de werknemer, die gelijk is aan het loon over de periode dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren (artikel 7:672 lid 11 BW). Als [verweerder] de arbeidsovereenkomst volgens de regels had opgezegd, had zij in ieder geval rekening moeten houden met een opzegtermijn van één maand (artikel 7:672 lid 2 sub a BW). Dat is hier gelijk aan de contractuele opzegtermijn. [verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen de berekening en hoogte van de door [verzoeker] verzochte gefixeerde schadevergoeding. De kantonrechter zal daarom het bedrag van € 4.133,38 bruto toewijzen.
Transitievergoeding
5.7.
[verweerder] moet aan [verzoeker] ook een transitievergoeding betalen. De arbeidsovereenkomst is namelijk op initiatief van de werkgever geëindigd en in de wet is bepaald dat de werkgever dan een transitievergoeding moet betalen aan de werknemer (artikel 7:673 lid 1 sub a onder 1 BW). De transitievergoeding bedraagt volgens [verzoeker] € 144,77. [verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen de berekening en hoogte van de transitievergoeding. De kantonrechter zal daarom genoemd bedrag toewijzen.
Billijke vergoeding
5.8.
[verzoeker] heeft recht op toekenning van een billijke vergoeding, omdat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door zonder dringende reden tot ontslag over te gaan, waardoor zij geen rechtsgeldig ontslag op staande voet heeft gegeven. De billijke vergoeding moet in relatie staan tot het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding kan rekening gehouden worden met alle omstandigheden van het geval, met inachtneming van de (niet limitatieve) gezichtspunten die de Hoge Raad in het New Hairstyle-arrest [1] heeft geformuleerd, zoals de mate van verwijtbaarheid van de werkgever en de gevolgen van het ontslag voor de werknemer.
5.9.
Tussen partijen staat vast dat [verzoeker] anderhalf jaar geleden ook voor [verweerder] heeft gewerkt. Volgens [naam 1] verliep die samenwerking moeizaam, omdat [verzoeker] vaak ruzie had met klanten en collega’s. [verzoeker] heeft desgevraagd bevestigd dat hij een kort lontje heeft en snel verhitte discussies aangaat als hij het ergens niet mee eens is. Eind 2023 heef [verzoeker] opnieuw bij [verweerder] gesolliciteerd. [naam 1] heeft verklaard dat hij [verzoeker] het voordeel van de twijfel gaf en hem per 2 januari 2024 weer in dienst nam. Door [verzoeker] is niet weersproken dat [naam 1] toen collega de heer [naam 2] aangesteld heeft als begeleider van [verzoeker], met als doel ervoor te zorgen dat [verzoeker] naar klanten en collega’s zich op niet-conflictueuze wijze zou gedragen. Desondanks vond op 1 februari 2024 een incident plaats. Op het overgelegde videofragment van die dag is te zien [verzoeker] dreigend op een collega afloopt, hem vastpakt en toeschreeuwt en vervolgens een vuistslag naar hem maakt die deze collega ternauwernood heeft kunnen ontwijken. Een rechtvaardiging voor dit gedrag heeft [verzoeker] niet gegeven. Gelet op dit incident valt
– ondanks het berouw dat [verzoeker] zou hebben betoond – niet uit te sluiten dat een ontbindingsverzoek wél kans van slagen zou hebben. [verzoeker] heeft de omvang van de billijke vergoeding afgestemd op de verwachting dat hij tot aan het einde van zijn arbeidsovereenkomst (2 januari 2025) bij [verweerder] zou hebben gewerkt en dat hij tot die datum recht zou hebben op doorbetaling van loon. In het licht van het voorgaande wordt [verzoeker] daarin door de kantonrechter niet gevolgd. Verder is te verwachten dat [verzoeker] in de huidige arbeidsmarkt en zijn leeftijd binnen afzienbare tijd weer een nieuw dienstverband zal kunnen vinden. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat [verzoeker] recht heeft op een WW-uitkering. Tot slot is in aanmerking genomen dat de vergoeding voor onregelmatige opzegging wordt toegekend en deze reeds een gefixeerde schadevergoeding is voor de inkomensschade die [verzoeker] lijdt.
5.10.
De kantonrechter acht onder de gegeven omstandigheden dat [verzoeker] met het toekennen van een billijke vergoeding van € 2.000,00 bruto is gecompenseerd voor de onregelmatige opzegging door de werkgever. Dit is weliswaar vele malen lager dan het door [verzoeker] gevorderde bedrag, maar [verzoeker] heeft de kantonrechter er niet van kunnen overtuigen dat de feiten en omstandigheden in dit geval een billijke vergoeding van € 27.585,79 bruto rechtvaardigen.
Wettelijke rente
5.11.
[verweerder] is de wettelijke rente verschuldigd over de gefixeerde schadevergoeding vanaf de dag van het ontslag (artikel 6:119 jo. artikel 7:686a lid BW).
5.12.
[verweerder] is ook op basis van de wet verplicht om rente te betalen over de transitievergoeding vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus in dit geval vanaf 13 maart 2024 (artikel 6:119 jo. artikel 7:686a lid 1 BW).
5.13.
Tot slot is [verweerder] ook de wettelijke rente verschuldigd over de billijke vergoeding. De wettelijke rente is verschuldigd vanaf de vijftiende dag na betekening van deze beschikking.
Proceskosten
5.14.
[verweerder] is de partij die in overwegende mate in het ongelijk is gesteld en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan deze uitspraak worden de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
86,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
Totaal
1.035,00
5.15.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van een gefixeerde schadevergoeding van € 4.133,38 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 12 februari 2024 tot aan de dag van de volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van een transitievergoeding van € 144,77 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 13 maart 2024 tot aan de dag van de volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding van € 2.000,00 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de volledige betaling,
6.4.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] vaststelt op € 1.035,00, te betalen binnen veertien dagen na deze beschikking, te vermeerderen de kosten van betekening, indien [verweerder] niet binnen genoemde termijn betaalt en vervolgens betekening van het vonnis plaatsvindt en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 1.035,00 vanaf de vijftiende dag na deze beschikking en over het bedrag van de kosten van betekening vanaf de vijftiende dag na de betekening;
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W.G. Wijnands en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2024. (DG)