ECLI:NL:RBOVE:2024:3245

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
C/08/309675 / HA ZA 24-56
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door deelname aan piramidespel

In deze zaak staat de vraag centraal of de gedaagden aansprakelijk zijn voor de schade die eiser heeft geleden door deelname aan een piramidespel. Eiser heeft geld ingelegd bij een bedrijf dat later als piramidespel bleek te zijn geklapt. Hij stelt dat de gedaagden, die als agenten van het bedrijf zouden hebben gehandeld, hem hebben overgehaald om te investeren. De gedaagden ontkennen deze rol en stellen dat zij niet wisten dat het om een piramidespel ging en dat zij ook hun inleg hebben verloren. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser afgewezen, omdat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de gedaagden als agenten van het bedrijf kunnen worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een onrechtmatige handelspraktijk, zoals bedoeld in het Burgerlijk Wetboek, en dat de gedaagden niet aansprakelijk zijn voor de schade van eiser. Eiser wordt in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/309675 / HA ZA 24-56
Vonnis van 19 juni 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. A.J. ter Wee,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende in [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende in [woonplaats 3] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende in [woonplaats 4] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
of afzonderlijk: [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ,
advocaat: mr. G.A. de Boer.

1.Samenvatting

1.1.
Deze zaak gaat over de vraag of gedaagden gehouden zijn om de schade te vergoeden die eiser lijdt doordat hij geld heeft ingelegd bij [bedrijf] en dat een piramidespel bleek te zijn dat is geklapt. Eiser stelt namelijk dat gedaagden handelden als agent van [bedrijf] en hem hebben overgehaald om het geld in te leggen. Gedaagden betwisten dat. Zij zeggen dat ze ook niet wisten dat sprake was van een piramidespel en hun inleg ook verloren zijn. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af omdat hij onvoldoende heeft gesteld om gedaagden te kwalificeren als agent van [bedrijf] en ook geen andere grond aanwezig is op grond waarvan gedaagden verantwoordelijk zouden zijn voor zijn verlies.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding en akte met producties,
- de conclusie van antwoord,
- de brief van mr. De Boer van 24 mei 2024 met producties,
- de akte overlegging producties t.b.v. de mondelinge behandeling van de kant van [eiser] ,
- de mondelinge behandeling van 4 juni 2024, waar namens partijen spreekaantekeningen zijn overgelegd en waarvan door de griffier zittingsaantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] en [gedaagde 1] waren bevriend. [gedaagde 3] is de kleindochter van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de partner van [gedaagde 3] .
3.2.
[gedaagde 1] heeft met [eiser] gesproken over zijn ervaring met [bedrijf], een Russisch bedrijf waar geld kon worden ingelegd en winst gemaakt kon worden.
3.3.
[gedaagde 3] en [gedaagde 2] hebben voor [eiser] een account aangemaakt bij [bedrijf].
3.4.
Op 19 april 2021 heeft [eiser] geld overgemaakt aan [gedaagde 2] , die dat door middel van het aankopen van bitcoins op de account van [eiser] bij [bedrijf] heeft ingelegd. Op 5 juni 2021 heeft een vergelijkbare tweede transactie plaatsgevonden. In totaal heeft [eiser] € 44.158,50 op deze manier ingelegd.
3.5.
Eind juli 2022 bleek dat [bedrijf] geen beleggingsbedrijf maar piramidespel was en is de inleg van haar deelnemers verdwenen.
3.6.
[eiser] heeft [gedaagden] verzocht om vergoeding van zijn schade. [gedaagden] heeft dat geweigerd.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – samengevat – hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van € 44.158,50, te vermeerderen met rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
4.2.
[gedaagden] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna nader ingegaan, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van het geschil.

5.De beoordeling

5.1.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagden] aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden, omdat [gedaagden] een centrale en beslissende rol heeft gespeeld door hem over te halen om geld in te leggen in [bedrijf], wat later een piramidespel bleek te zijn. Volgens [eiser] heeft [gedaagde 1] reclame gemaakt voor [bedrijf] door te wijzen op het bestaan van [bedrijf], steeds weer te beginnen over [bedrijf] en de door hem behaalde rendementen te laten zien op zijn telefoon. [gedaagde 1] heeft vertrouwen gewekt, omdat het zou gaan om een internationaal opererende onderneming waarvan hij een online brochure liet zien, waar de inleg in precies 22 weken zou zijn terugverdiend en waarin zijn eigen kinderen en kleinkinderen ook zouden investeren. [gedaagde 1] heeft daarnaast verteld dat hij een bonus ontving wanneer [eiser] zich via hem aanmeldde bij [bedrijf]. [gedaagde 3] en [gedaagde 2] hebben samen met [gedaagde 1] uitleg gegeven over [bedrijf] en [eiser] aangemeld. Via de bankrekening van [gedaagde 2] zijn de gelden ingelegd. Dat maakt dat [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 2] gezamenlijk agenten zijn van [bedrijf] en als zodanig aansprakelijk zijn voor het door [eiser] geleden verlies, aldus [eiser] .
5.2.
[gedaagden] betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld. Hij heeft geen oneerlijke handelspraktijk gevoerd en niet gehandeld als agent van [bedrijf], maar enkel op verzoek van [eiser] geprobeerd te helpen. [gedaagde 1] heeft geen reclame gemaakt voor [bedrijf]. Het was [eiser] die steeds meer over [bedrijf] wilde weten. Dat een bonus is ontvangen, wordt betwist. Dit kan ook niet meer worden nagegaan, omdat de accountgegevens niet meer inzichtelijk zijn. Het was de eigen keuze van [eiser] om geld in [bedrijf] te investeren. Daarbij hebben [gedaagde 3] en [gedaagde 2] nog gewaarschuwd om niet te veel geld in te leggen, maar dat was aan dovenmansoren gericht. [gedaagden] acht zich dan ook niet aansprakelijk voor de door [eiser] geleden schade.
5.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.4.
Aan de orde is de vraag of sprake is van een oneerlijke handelspraktijk als bedoeld in artikel 6:193b en 193g van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van die bepalingen is het onrechtmatig om een misleidende handelspraktijk te verrichten en is het opzetten, beheren of aanbevelen van een piramidesysteem een dergelijke misleidende handelspraktijk. Van belang voor de vraag of een handelspraktijk wordt gevoerd, is de definitie van de term ‘handelaar’. Artikel 6:193a BW merkt als handelaar aan de ‘natuurlijk persoon of rechtspersoon die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf of degene die ten behoeve van hem handelt’. Dit is de uitwerking van artikel 2, aanhef en onder b van de Europese richtlijn oneerlijke handelspraktijken [1] , waarin handelaar is omschreven als: ‘een natuurlijke persoon of rechtspersoon die die handelspraktijken verricht die onder deze richtlijn vallen en die betrekking hebben op zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit, alsook degene die in naam van of voor rekenschap van hem optreedt’. Beide partijen verwijzen naar het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 juni 2020 [2] en de conclusie van AG Snijders [3] hierover.
5.5.
Niet in geschil is dat [bedrijf] een piramidespel is als bedoeld in artikel 6:193g onder n BW. De vraag is evenwel of [gedaagden] is aan te merken als ‘handelaar’, en als zodanig aansprakelijk is. Nu vaststaat dat [gedaagden] niet handelt in de uitoefening van beroep of bedrijf, is het onderwerp van geschil of [gedaagden] ‘ten behoeve van’ [bedrijf] optrad.
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat ook indien al het feitelijk handelen van [gedaagden] komt vast te staan zoals [eiser] dat stelt, er geen sprake is van handelen ten behoeve van [bedrijf] als bedoeld in artikel 6:193a BW. Ook indien [gedaagde 1] enthousiasmerend heeft verteld over zijn investering en behaalde rendementen bij [bedrijf], hij aan [eiser] heeft voorgerekend welk rendement [eiser] kon behalen, [gedaagde 3] en [gedaagde 2] een account hebben aangemaakt en voor [eiser] geld hebben ingelegd, en [gedaagde 1] een bonus heeft ontvangen, betekent dat namelijk nog niet dat zij hebben gehandeld ‘ten behoeve van [bedrijf]’. Het handelen van iedere deelnemer van een piramidespel komt in zeker zin ten goede aan (de top van) het spel. Dat was evenwel niet de opzet van [gedaagden] heeft onweersproken gesteld dat hij niet wist dat [bedrijf] een piramidespel was. Anders dan in de zaak die voorlag bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, had [gedaagden] geen ‘positie’ binnen de organisatie van het spel en was hij niet ‘op structurele basis actief op bijeenkomsten ter werving van deelnemers’. De rechtbank heeft geen aanleiding om te vermoeden dat [gedaagden] om een andere reden datgene deed wat hij deed, dan om [eiser] te helpen. Daarbij speelt een rol dat [eiser] en [gedaagde 1] bevriend waren met elkaar, dat [gedaagde 3] en [gedaagde 2] vanuit de familiekring betrokken raakten en dat ook [gedaagden] geld heeft verloren.
5.7.
Aan een bewijsopdracht zoals door [eiser] is voorgesteld, komt de rechtbank niet toe.
5.8.
Omdat de rechtbank ook geen andere grond ziet voor aansprakelijkheid van [gedaagden] voor de door [eiser] geleden schade, wijst zij de vorderingen van [eiser] af.
5.9.
[eiser] wordt in deze procedure in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2,00 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.931,00
5.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vordering van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 3.931,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.

Voetnoten

1.Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („Richtlijn oneerlijke handelspraktijken”).
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16 juni 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4577.
3.AG Snijders, 15 oktober 2021, ECLI:NL:PHR:2021:974.