ECLI:NL:RBOVE:2024:3242

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
10582760 \ CV EXPL 23-2560
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding vordering van werkgever tegen werknemer wegens vermeende schending van verhuurprocedures en -voorschriften

In deze zaak vordert Wacker Neuson B.V. (WN) schadevergoeding van zijn voormalige werknemer, een rental manager, omdat deze de geldende voorschriften en procedures voor de verhuur van machines zou hebben geschonden, wat volgens WN heeft geleid tot aanzienlijke schade. De werkgever stelt dat de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer, zoals bedoeld in artikel 7:661 lid 1 BW. De werknemer betwist deze vordering en voert aan dat er geen duidelijke procedures waren en dat zijn handelen in lijn was met de gebruikelijke praktijk binnen het bedrijf.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat WN niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. De werkgever heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die zouden aantonen dat de werknemer opzettelijk of roekeloos heeft gehandeld. De kantonrechter concludeert dat de werknemer niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de gevorderde schade, omdat niet is komen vast te staan dat deze het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid. De vordering van WN wordt afgewezen en de werkgever wordt veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke procedures en de bewijslast die op de werkgever rust in dergelijke geschillen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer niet heeft gehandeld in strijd met de regels, en dat de schade niet kan worden toegeschreven aan opzet of roekeloosheid.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10582760 \ CV EXPL 23-2560
Vonnis van 18 juni 2024
in de zaak van
WACKER NEUSON B.V.,
te Amersfoort,
eisende partij,
hierna te noemen: WN,
gemachtigden: mr. A.P.J.M. Verbeek en mr. R. Winters,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. P.F.A. Reichenbach.

1.De zaak in het kort

1.1.
In deze zaak vordert een werkgever schadevergoeding van zijn voormalige werknemer, een rental manager, omdat deze de geldende voorschriften en procedures voor de verhuur van machines zou hebben geschonden en de werkgever daardoor schade zou hebben geleden. Volgens de werkgever is die schade het gevolg van opzet of bewuste roekeloosheid als bedoeld in artikel 7:661 lid 1 BW. De werknemer betwist deze vordering gemotiveerd.
1.2.
De kantonrechter zal hierna tot het oordeel komen dat de gevorderde schadevergoeding niet toewijsbaar is, aangezien de werkgever op meerdere punten niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. De kantonrechter kan daardoor niet tot de conclusie komen dat de (voormalige) werknemer als gevolg van opzet of bewuste roekeloosheid schade heeft toegebracht aan zijn werkgever.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de akte houdende overlegging productie van WN van 4 juli 2023;
- het tussenvonnis van 12 september 2023;
- de aktes houdende overlegging producties 37 tot en met 56 van WN;
- de mondelinge behandeling van 16 november 2023 en de op die zitting voorgedragen pleitnota’s;
- de akte uitlaten tevens overlegging producties van [gedaagde] van 16 januari 2024;
- de akte uitlating van WN van 16 januari 2024;
- de akte uitlaten van [gedaagde] van 30 januari 2024;
- de akte uitlating van WN van 30 januari 2024;
- de akte uitlaten van [gedaagde] van 27 februari 2024.
2.2.
Hierna is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
WN exploiteert een bedrijf dat zich onder meer bezighoudt met de verkoop en verhuur van machines die worden gebruikt in de bouw.
3.2.
[gedaagde] is op 15 september 1980 in dienst getreden bij WN in de functie van monteur.
3.3.
In 1990 is [gedaagde]
service center managergeworden van de vestiging van WN in [vestigingsplaats] . In 2003 is hij vervolgens overgestapt naar de verhuurafdeling, waar hij eerst in de functie van
rental advisorwerkzaam was.
3.4.
Vanaf 2017 is [gedaagde] aangesteld als
rental managerNederland. In die hoedanigheid gaf hij leiding aan de verhuurafdeling van WN en was hij verantwoording verschuldigd aan de directie van WN.
3.5.
In de functieomschrijving van [gedaagde] staat onder meer vermeld dat hij de correcte afhandeling van huurorders moet controleren en verantwoordelijk is voor een actuele en correcte ‘
rental machines-administratie’.
3.6.
WN heeft voor haar verhuuractiviteiten hoofdzakelijk de volgende drie softwarepakketten in gebruik:
- Fit Rent/Fiori, een systeem waarmee alle activiteiten voor een verhuurorder worden vastgelegd;
- SAP, een systeem dat de facturering van de verhuurorders regelt, en
- EquipCare, een systeem dat alle bewegingen van een zogenaamde
compact equipmentmachine kan volgen op basis van de in die machine aanwezige telematica.
3.7.
Op 8 juni 2021 is een collega van [gedaagde] , die werkzaam was op de
salesafdeling van de vestiging [vestigingsplaats] , de heer [naam 1] , op staande voet ontslagen vanwege een grootschalige fraude binnen de verkoopafdeling.
3.8.
Per 1 maart 2022 heeft WN een nieuwe algemeen directeur gekregen, de heer
[naam 2] (hierna te noemen: [naam 2] ).
3.9.
Omdat [naam 2] graag wilde weten hoe de verhuurafdeling ervoor stond en van mening was dat [gedaagde] hem daarover onvoldoende inzicht gaf, is hij op enig moment samen met de financieel directeur van WN, de heer [naam 3] (hierna te noemen: [naam 3] ) een onderzoek gestart naar die afdeling.
3.10.
Op 25 november 2022 heeft WN [gedaagde] op staande voet ontslagen vanwege, kort gezegd, frauduleus handelen.
3.11.
Bij beschikking van 14 maart 2023 heeft de kantonrechter te Amersfoort geoordeeld dat geen sprake was van een dringende reden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst en dat WN dus niet bevoegd was de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] onverwijld op te zeggen.
3.12.
Bij beschikking van 5 december 2023 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat oordeel bekrachtigd.
3.13.
WN heeft op enig moment de onderzoeksgegevens uit het in r.o. 3.9 genoemde onderzoek door een financieel deskundige, de heer [naam 4] (hierna te noemen: [naam 4] ) laten controleren.

4.Het geschil

4.1.
WN vordert samengevat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te veroordelen tot betaling van:
I. een schadevergoeding van € 275.360,78, te vermeerderen met de wettelijke rente;
II. de kosten van het onderzoek van [naam 4] van € 2.327,74;
III. de kosten van deze procedure en de buitengerechtelijke incassokosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van WN, dan wel tot afwijzing van haar vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van WN in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Bezwaar tegen aktes houdende overlegging producties
5.1.
[gedaagde] heeft zich voorafgaand aan de mondelinge behandeling op het standpunt gesteld dat de aktes houdende overlegging producties 37 tot en met 56 van WN buiten beschouwing moeten worden gelaten. Volgens [gedaagde] valt namelijk niet in te zien waarom WN de zeer omvangrijke productie 37 zo laat in het geding heeft gebracht en zijn de betreffende aktes in feite verkapte conclusies.
5.2.
De kantonrechter heeft vervolgens beslist dat die aktes wel worden toegestaan, omdat deze tijdig voor de in het rolreglement geldende termijn van 10 dagen vóór de zitting zijn ontvangen. In verband met het beginsel van hoor- en wederhoor heeft de kantonrechter na de mondelinge behandeling bepaald dat [gedaagde] op 16 januari 2024 bij akte op productie 37 mocht reageren, dat WN naar aanleiding van die akte vervolgens op 30 januari 2024 een akte mocht nemen en dat [gedaagde] hierna als laatste de gelegenheid zou krijgen bij akte te reageren. Ook is bepaald dat partijen geen nadere stukken meer in het geding konden brengen.
Handelen in strijd met procesafspraken
5.3.
In afwijking van de ter zitting gemaakte procesafspraken, hebben [gedaagde] en WN bij hun aktes van respectievelijk 16 en 30 januari 2024 aanvullende producties overgelegd. Daarnaast heeft WN in strijd met de gemaakte afspraken op 16 januari 2024 ook een akte genomen die tot verwarring bij de griffie en mr. Reichenbach heeft geleid, met een extra aktewisseling tot gevolg. De kantonrechter kan vanwege die ontstane verwarring thans niet anders dan de betreffende twee extra aktes accepteren en zal in verband met de gang van zaken ook de door [gedaagde] en WN extra overgelegde producties accepteren.
Nietige dagvaarding?
5.4.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat de dagvaarding op basis van artikel 111 lid 3 jo 120 lid 1 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) nietig moet worden verklaard. Volgens [gedaagde] is WN haar substantiëringsplicht namelijk niet nagekomen, aangezien zij slechts een deel van het bij haar bekende verweer van [gedaagde] in de dagvaarding heeft opgenomen.
5.5.
Dit verweer slaagt niet. Op grond van artikel 111 lid 3 jo 120 lid 4 Rv leidt het niet (volledig) vermelden van de tegen de eis aangevoerde verweren en de gronden daarvoor niet tot nietigheid van de dagvaarding.
Aansprakelijkheid op grond van artikel 7:661 BW?
5.6.
Hiermee wordt toegekomen aan de vraag of [gedaagde] op grond van artikel 7:661 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die hij volgens WN bij de uitoefening van zijn functie van
rental managerNederland aan WN heeft toegebracht.
5.7.
Op grond van artikel 7:661 lid 1 BW is de werknemer die bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst schade toebrengt aan de werkgever voor die schade niet jegens de werkgever aansprakelijk, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid.
Het standpunt van WN
5.8.
WN stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] in de jaren 2020-2022 stelselmatig en op grote schaal de duidelijke procedures en voorschriften heeft geschonden die gelden voor de verhuuractiviteiten van WN en die betrekking hebben op de facturering van machines, het geven van kortingen en demonstraties (demo’s) en het in rekening brengen van transport- en verzekeringskosten. Volgens WN zijn in het kader van het door [naam 2] en [naam 3] uitgevoerde onderzoek de telematica gegevens (zijnde de gegevens over het aantal uur dat en de locatie waarop de verhuurde machines zijn gebruikt) uit EquipCare gehaald en opgevraagd bij de leverancier van EquipCare, Trackunit, en vergeleken met de gefactureerde orders. Daarbij en bij onderzoek naar de administratie van [gedaagde] zelf zijn veel onregelmatigheden c.q. frauduleuze handelingen aangetroffen. Gebleken is namelijk dat klanten die machines hebben gehuurd facturen hebben ontvangen waarop een te laag huurbedrag of helemaal geen huurbedrag in rekening is gebracht door [gedaagde] of één van zijn medewerkers en dat voor die orders vaak ook te lage of geen transport- en verzekeringskosten in rekening zijn gebracht. De gefactureerde uren wijken af van de met de machines daadwerkelijk gepresteerde uren en [gedaagde] blijkt ook in het weekend machines verhuurd te hebben. Ook zijn te hoge kortingen gegeven en ten onrechte gedurende langdurige periodes gratis demo’s verstrekt. WN is dus door toedoen van [gedaagde] , althans door toedoen van de verhuurafdeling waarvoor hij verantwoordelijk was, over de jaren 2020-2022 veel (huur)inkomsten misgelopen en heeft een bedrag van € 275.360,78 – en inmiddels zelfs een bedrag van € 353.659,00 – aan schade geleden, aldus steeds WN.
WN heeft als onderbouwing van deze schade als productie 37 drie ordners in het geding gebracht waarin volgens WN 317 onregelmatigheden worden genoemd. Ter zitting heeft WN kenbaar gemaakt dat zij bereid is haar schade te begroten op een bedrag van
€ 252.900,74.
5.9.
Volgens WN is die schade het gevolg van opzet, althans bewust roekeloos handelen van [gedaagde] , aangezien hij de procedures en voorschriften voor de verhuuractiviteiten zelf had opgesteld. [gedaagde] was uit hoofde van zijn functie namelijk verantwoordelijk voor een actuele en correcte
rental machines-administratie, voor een actuele en correcte persoonlijke en in- en verkoopadministratie en voor het controleren van de correcte afhandeling van huurorders. Om die taken goed uit te kunnen voeren stelde [gedaagde] procedures op en wijzigde die waar nodig en controleerde hij maandelijks alle lopende contracten in het Fit Rent-systeem. Daarnaast was hij beheerder van Trackunit en wist hij hoe hij daar gegevens uit moest halen ter controle van verhuurorders. [gedaagde] was dus uitstekend op de hoogte van de geldende regels, procedures en voorschriften en wees zijn medewerkers met enige regelmaat op die regels en procedures, aldus steeds WN.
5.10.
Ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde] op grote schaal de geldende verhuurprocedures en -voorschriften heeft geschonden noemt WN de volgende voorbeelden, die ook aan het aan [gedaagde] gegeven ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd:
I. [gedaagde] heeft een aantal wederverhuurconstructies opgezet en gebleken is dat er machines bij wederverhuurpartijen stonden waarvoor pas achteraf werd gefactureerd.
II. Er is ontdekt dat er omzet miste in bepaalde transacties met de wederverhuurpartijen. Zo waren er discrepanties tussen opgaves van het bedrijf [bedrijf 3] (hierna te noemen [bedrijf 3] ) en de gefactureerde uren. WN heeft van januari tot en met mei 2022 en van mei tot en met september 2022 een elektrische wiellader (een WL20E) verhuurd aan [bedrijf 3] . Voor die verhuur was aanvankelijk niets in rekening gebracht en ook geen factuur aangemaakt of verstuurd. Bovendien zijn de afspraken met [bedrijf 3] niet schriftelijk maar mondeling gemaakt. [gedaagde] heeft, toen duidelijk werd dat onderzoek werd gedaan, in oktober 2022 alsnog twee facturen opgesteld ter hoogte van ruim € 9.700,00 voor de betreffende verhuur. Er blijkt bovendien een aan [bedrijf 3] ter beschikking gestelde trilplaat ter waarde van € 9.600,00 te zijn verdwenen.
III. Er is ook onderzoek gedaan naar geconstateerde onregelmatigheden bij de verhuur van de ‘grote machines’ ET145 en ET90. Daarbij is ontdekt dat voor de huur van die machines door het bedrijf [bedrijf 1] (hierna te noemen: [bedrijf 1] ) nul euro is gefactureerd, dat [gedaagde] als reden daarvoor heeft opgegeven ‘demo’ en dat hij de machines op de dagen dat deze werden gebruikt eigenhandig op ‘non-operational’ had gezet, terwijl de machines langdurig actief zijn gebruikt. De afspraken met [bedrijf 1] zijn bovendien mondeling gemaakt.
IV. Er is bij WN een factuur van [bedrijf 2] B.V. (hierna te noemen: [bedrijf 2] ) binnengekomen die betrekking had op de transportkosten van een wiellader. Die wiellader blijkt in maart 2022 twee dagen door de zoon van [gedaagde] in gebruik te zijn geweest, terwijl er geen huur en gebruikskosten aan hem in rekening zijn gebracht. [gedaagde] heeft voor die verhuur pas na vragen van de financiële afdeling een order aangemaakt in het Fit Rent-systeem.
V. Gebleken is verder dat er bij het bedrijf Groen-Doen veel machines van WN stonden waarvoor geen verhuurovereenkomst en huurorder was opgesteld en geen huur in rekening werd gebracht.
Het standpunt van [gedaagde]
5.11.
betwist dat hij aansprakelijk is voor de door WN gevorderde schade en voert samengevat het volgende verweer. Er waren bij WN geen duidelijke procedures en voorschriften voor de facturering van machines, het geven van kortingen en demo’s, de uitoefening van de controle op verhuurde machines en het doorbelasten van transportkosten. WN heeft dit ook niet weten te onderbouwen. De door WN gestelde schade is dan ook niet ontstaan door de schending van procedures en voorschriften, maar door het gebrek hieraan. [gedaagde] oefende zijn functie als
rental managerNederland uit overeenkomstig een werkwijze die het resultaat was van een jarenlange praktijk onder meerdere directeuren. Hij had de commerciële vrijheid om bepaalde afspraken te maken of kortingen te geven, bijvoorbeeld als er meerdere machines tegelijk werden gehuurd of als er een machine voor lange duur werd gehuurd. Het handelen van [gedaagde] kan bovendien uiteindelijk tot extra omzet hebben geleid, omdat er soms eerst door middel van aantrekkelijke afspraken in een relatie geïnvesteerd moet worden. WN heeft ook niet onderbouwd dat [gedaagde] met opzet en willens en wetens procedures en voorschriften heeft geschonden.
Voor wat betreft het EquipCare-systeem geldt dat dit in beginsel niet werd gebruikt om te controleren of de uren waarin een machine gedraaid had ook daadwerkelijk in rekening werden gebracht, maar voor het bewaken van de onderhoudsintervallen en periodieke keuringen van de machines. Er bestond ook geen regel dat [gedaagde] standaard met behulp van EquipCare moest controleren of de uren ook daadwerkelijk in rekening werden gebracht. [gedaagde] kan dus geen verwijt worden gemaakt van de geconstateerde discrepanties tussen de uren waarin de machines zijn gebruikt en de gefactureerde uren. Hij voerde de controle uit op basis van de gebruiksinformatie die de opdrachtgevers van WN hem aanleverden en gebruikte EquipCare alleen sporadisch en steekproefsgewijs als hij het opgegeven gebruik niet vertrouwde. Door het verschil tussen deze wijze van controleren en de door WN gestelde wijze van controleren is er een verschil in omzet ontstaan en WN ziet deze geheel ten onrechte als opzettelijk veroorzaakte schade.
5.12.
Ten aanzien van de door WN genoemde voorbeelden voert [gedaagde] samengevat als volgt verweer.
I. Er blijkt nergens uit dat het achteraf factureren in strijd is met de regels binnen WN.
II. [gedaagde] heeft een fout gemaakt door aan [bedrijf 3] niets in rekening te brengen voor de elektrische wiellader en deze fout heeft hij hersteld. De trilplaat bleek bij [bedrijf 3] te zijn verdwenen en [bedrijf 3] heeft daarom aangifte gedaan van diefstal.
III. [bedrijf 1] had interesse in de aankoop van een ET145 en daarom is met haar een afspraak gemaakt voor een demo. Normaal geldt voor een demo 3 dagen kosteloos gebruik, maar bij [bedrijf 1] is daar soepel mee omgegaan omdat zij niet dagelijks op locatie kwam en wilde testen of de machine bepaalde bouwpakketten kon tillen. De ET145 heeft ongeveer 31 uur gedraaid en er is voor 3 dagen demo en 1 dag gebruik gefactureerd. [gedaagde] heeft dus voor wat betreft het factureren van het gebruik een fout gemaakt. [bedrijf 1] vroeg zich later af of een ET90 niet een betere machine voor haar zou zijn en daarom is ook afgesproken een demo met een ET90 te organiseren. Omdat er geen ET90 beschikbaar was, heeft [gedaagde] met [bedrijf 1] afgesproken dat de ET145 op locatie mocht blijven staan totdat de ET90 beschikbaar was. [gedaagde] had de ET145 niet nodig voor een andere huuractie en heeft de machine op non-operational gezet in het Fit Rent-systeem. [gedaagde] heeft altijd transparant gehandeld en uit niets blijkt dat [gedaagde] zijn handelingen voor WN verborgen wilde houden.
IV. De wiellader is een uur gebruikt door/ten behoeve van de zoon van [gedaagde] . [gedaagde] had met het transportbedrijf afgesproken dat het transport van die wiellader in combinatie met een andere opdracht vanuit WN uitgevoerd zou worden om extra transportkosten te voorkomen, maar uiteindelijk heeft het transportbedrijf toch een aparte factuur gestuurd. Op aangeven van [gedaagde] is die factuur verrekend met zijn salaris. Het privé uitlenen van machines/gereedschappen van WN kwam in het verleden vaker voor en werd door vorige leidinggevenden van [gedaagde] oogluikend toegestaan, bijvoorbeeld ter compensatie van niet betaalde overuren.
V. Een collega van [gedaagde] , [naam 5] (hierna te noemen: [naam 5] ) heeft contact gehad met een tussenhandelaar die het bedrijf [bedrijf 4] (hierna te noemen: [bedrijf 4] ) als klant had. Die klant wilde Groen Doen B.V. oprichten en was geïnteresseerd in elektrisch aangedreven machines. Er zijn toen buiten [gedaagde] om drie machines uit de verhuurvloot bij die tussenhandelaar neergezet om te verkopen. Op het moment dat [gedaagde] hiervan op de hoogte raakte, heeft hij intern huurorders aangemaakt om de machines administratief in beeld te houden. Toen [naam 5] uit dienst zou gaan heeft [gedaagde] hem op het hart gedrukt de betreffende kwestie op te lossen. [naam 5] heeft vervolgens een voorstel gedaan voor de verkoop waarin ook de verhuurkosten waren meegenomen. De directie van WN was akkoord met dit voorstel. [bedrijf 4] is uiteindelijk niet op dat voorstel ingegaan en [gedaagde] krijgt nu ten aanzien van de door [naam 5] gemaakte afspraken de zwarte piet toegeschoven.
Het oordeel van de kantonrechter
5.13.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de door WN gestelde schade en overweegt daartoe het volgende.
5.14.
WN heeft ter zitting desgevraagd beaamd, althans niet voldoende weersproken, dat [gedaagde] met zijn handelen zichzelf – of een derde – niet heeft bevoordeeld. De kantonrechter gaat er dus van uit dat [gedaagde] zich niet schuldig heeft gemaakt aan oplichting en/of verduistering. Dit neemt echter niet weg dat [gedaagde] aan WN toch schade kan hebben toegebracht als gevolg van zijn opzet of bewuste roekeloosheid als bedoeld in artikel 7:661 lid 1 BW.
5.15.
Van opzet in de zin van die bepaling is sprake als de schade willens en wetens door de werknemer is veroorzaakt. De wil van de werknemer moet dus gericht zijn geweest op het veroorzaken van schade. Voor het aannemen van bewuste roekeloosheid als bedoeld in artikel 7:661 lid 1 BW dient sprake te zijn van een situatie waarin de werknemer zich onmiddellijk voorafgaand aan de schadeveroorzakende gedraging daadwerkelijk bewust is van het roekeloze karakter ervan, maar de gedraging niettemin verricht (vgl. HR 20 september 1996, NJ 1997/198). Die situatie is niet snel aan de orde.
5.16.
Het is aan de werkgever om te bewijzen dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. De werkgever heeft ten aanzien van bewuste roekeloosheid aan zijn stelplicht voldaan als hij voldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit naar objectieve maatstaven kan worden afgeleid dat de werknemer zich voorafgaand aan het ontstaan van de schade daadwerkelijk bewust was van de roekeloosheid van zijn handelen (HR 2 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3261). Het is in dat geval aan de werknemer om de door de werkgever gestelde roekeloosheid te ontzenuwen.
Aangezien WN ter onderbouwing van haar beroep op opzet en bewuste roekeloosheid aanvoert dat [gedaagde] op grote schaal de binnen WN geldende verhuurprocedures en -voorschriften heeft geschonden terwijl hij daarvan uitstekend op de hoogte was, zal WN ook het bestaan van die regels moeten bewijzen en eerst daarover voldoende moeten stellen.
5.17.
De kantonrechter is van oordeel dat WN niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Ten eerste heeft zij in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] onvoldoende weten toe te lichten en te onderbouwen wat de precieze inhoud was van de voorschriften en procedures die [gedaagde] zou hebben geschonden. WN verwijt [gedaagde] onder meer dat hij – althans de medewerkers aan wie hij leiding heeft gegeven – de regels heeft geschonden voor het geven van kortingen en demo’s en het in rekening brengen van transport- en verzekeringskosten. WN heeft echter verzuimd duidelijk te maken wat die regels precies waren. Weliswaar verwijst WN wat dit betreft naar de bij dagvaarding overgelegde producties 3 tot en met 23, maar van de meeste van deze producties valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet goed in te zien wat het verband is tussen die producties en de schade die WN in deze procedure vordert. Wat betreft de als productie 36 door WN overgelegde brief van [naam 4] geldt dat uit die brief niet kan worden afgeleid wat de (commerciële) afspraken binnen WN precies waren over het al dan niet in rekening brengen van transport- en verzekeringskosten, het geven van kortingen en demo’s. De door WN tevens overgelegde algemene verhuurvoorwaarden bieden hierover evenmin voldoende uitsluitsel. Volgens WN blijkt uit die voorwaarden dat de transport- en verzekeringskosten niet bij de huurprijs zijn inbegrepen en dus altijd apart in rekening moeten worden gebracht, maar zij miskent met deze stelling dat de algemene huurvoorwaarden ook de mogelijkheid bieden dat WN en de huurder op dit punt andere afspraken maken.
5.18.
WN heeft nog betoogd dat partijen het eens zijn over de voor het geven van kortingen en demo’s geldende afspraken, maar de kantonrechter volgt haar niet in die stelling. Het is juist dat [gedaagde] de enige door WN gestelde afspraak omtrent het geven van kortingen heeft erkend – inhoudende dat bij langdurige verhuren kortingen tussen de 10% en 30% op de huurprijs werden gegeven – maar [gedaagde] heeft gemotiveerd toegelicht dat er ook nog andere kortingen gegeven konden worden, bijvoorbeeld aan specifieke klanten of indien een machine werd gehuurd ter vervanging van een machine die gerepareerd moest worden. Die toelichting lijkt overigens aan te sluiten bij de als productie 54 door WN overgelegde e-mail van de vorige directeur van WN, de heer [naam 6]. Uit die e-mail volgt, anders dan WN betoogt, niet dat er binnen WN duidelijke regels golden voor wat betreft het geven van kortingen en staat juist vermeld dat het geven van aanvullende kortingen onder de verantwoordelijkheid van [gedaagde] viel.
Voor wat betreft de demo’s geldt dat [gedaagde] heeft erkend dat een machine in beginsel maximaal voor ongeveer drie dagen kosteloos door een klant gebruikt mocht worden, maar miskent WN dat [gedaagde] zich wat dit betreft ook op zijn commerciële vrijheid – waarover hierna meer – heeft beroepen.
5.19.
WN verwijt [gedaagde] ook dat hij de voor de facturering van de machines geldende regels heeft geschonden, maar WN heeft niet duidelijk toegelicht welke regels in dit kader en gelet op de door haar gevorderde schade relevant zijn. Zij noemt weliswaar onder meer het achteraf in plaats van vooraf factureren en het mondeling in plaats van schriftelijk maken van afspraken, maar het verband tussen deze gestelde schendingen en de door WN gevorderde schade is onvoldoende duidelijk. WN heeft wat dit betreft ook geen eenduidig standpunt ingenomen. Uit de dagvaarding lijkt namelijk te volgen dat een groot deel van de schade is veroorzaakt doordat de verhuurde machines veel meer uren zijn gebruikt dan dat er aan uren is gefactureerd en lijkt het aan [gedaagde] gemaakte verwijt vooral te zijn dat hij dit verschil niet aan de hand van EquipCare heeft gecontroleerd en heeft opgemerkt. Ter zitting heeft WN echter beaamd dat er geen regel bestond om standaard het gefactureerde gebruik te vergelijken met de gegevens uit EquipCare en heeft zij benadrukt dat het haar er vooral om gaat dat machines zonder goedkeuring van de directie (bijna) gratis aan klanten zijn meegegeven en dat er soms zelfs helemaal geen huurorders zijn opgemaakt. Bij het inleveren van een machine wordt, zo heeft WN toegelicht, automatisch een factuur verzonden op basis van de in huurovereenkomst gemaakte afspraken en het probleem is dat [gedaagde] vaak klakkeloos verzoeken van klanten heeft geaccepteerd die een credit wilden omdat zij stelden machines veel minder gebruikt te hebben dan in de huurovereenkomst/
huurorder vermeld stond. In die gevallen had [gedaagde] EquipCare juist wel moeten raadplegen en dat heeft hij niet gedaan. Het is zo evident dat het gratis weggeven van spullen van je werkgever niet is toegestaan, dat dit niet in een protocol of reglement behoeft te zijn opgenomen om als voorschrift te gelden, aldus steeds WN.
5.20.
[gedaagde] heeft ter zitting betwist dat hij veelvuldig op verzoek van klanten credits heeft toegepast. Volgens [gedaagde] raadpleegde hij EquipCare juist wel steeds indien er discussie was over het aantal uren waarin een machine gebruikt was. De kantonrechter constateert bovendien dat in de door WN als productie 37 overgelegde ordners niet veel creditfacturen zijn terug te vinden. Wat hier echter ook van zij, uit die ordners kan wel worden afgeleid dat regelmatig geen of te weinig kosten in rekening zijn gebracht voor de huur, het transport of de verzekering van machines.
5.21.
Hoewel op zichzelf in beginsel juist is dat het evident is dat je geen producten van je werkgever gratis mag weggeven, betekent het enkele feit dat dit is gebeurd naar het oordeel van de kantonrechter echter nog niet dat [gedaagde] de wil had om WN schade te berokkenen of zich roekeloos heeft gedragen en zich daarvan bewust was. [gedaagde] of zijn medewerkers kan/kunnen immers, zoals [gedaagde] betoogt, ook uit commerciële overwegingen hebben besloten zogenaamde 0-facturen te versturen, hoge kortingen te geven en/of geen transport- en verzekeringskosten in rekening te brengen. WN heeft desgevraagd ter zitting namelijk niet weersproken dat [gedaagde] de commerciële vrijheid had om afwijkende afspraken te maken, zodat hiervan moet worden uitgegaan. [gedaagde] heeft ten aanzien van die afwijkende afspraken bovendien onweersproken aangevoerd dat hij heeft gehandeld in lijn met hetgeen hij al 20 jaar gewend was te doen en dat hij in al die jaren nooit op die handelwijze is aangesproken, bijvoorbeeld door de financieel of commercieel directeur. Het is daarnaast naar het oordeel van de kantonrechter wel degelijk mogelijk dat [gedaagde] of zijn medewerkers fouten en/of verkeerde afwegingen heeft/hebben gemaakt, wat in die gevallen niet kan worden aangemerkt als het opzettelijk of door roekeloosheid toebrengen van schade. Bovendien is niet uitgesloten dat het functioneren van [gedaagde] niet aansloot bij de verwachtingen die [naam 2] had, zoals ook de kantonrechter in de ontslagzaak heeft overwogen.
5.22.
De kantonrechter overweegt ook nog dat WN in verschillende van haar stellingen geen onderscheid maakt tussen [gedaagde] en andere medewerkers van zijn afdeling, terwijl daarbij dan in het geheel niet wordt gesteld en onderbouwd of en in hoeverre de gedragingen van die andere medewerkers aan de opzet of roekeloosheid van [gedaagde] zijn te wijten.
5.23.
Gelet op het door [gedaagde] gevoerde verweer, had WN (voldoende) aanvullende feiten en omstandigheden moeten aanvoeren op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat [gedaagde] niettemin en anders dan hij zelf doet voorkomen, de wil heeft gehad om WN schade te berokkenen, althans waaruit naar objectieve maatstaven kan worden afgeleid dat hij voorafgaand aan het ontstaan van de schade zich daadwerkelijk bewust was van de roekeloosheid van zijn handelen. Nu zij dit heeft nagelaten, heeft zij ook wat dit betreft niet aan haar stelplicht voldaan.
5.24.
Omdat WN niet aan haar stelplicht heeft voldaan, zal zij niet tot bewijs van haar stellingen worden toegelaten. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat de door WN gevorderde schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [gedaagde] en dat de vordering tot vergoeding van die schade dus zal worden afgewezen. Dit geldt ook voor de nevenvorderingen van WN.
5.25.
De door WN genoemde vijf voorbeelden kunnen, gelet op het daartegen door [gedaagde] gevoerde verweer en hetgeen hiervoor is overwogen, niet tot een ander oordeel leiden. Voor wat betreft de door de zoon van [gedaagde] gebruikte wiellader merkt de kantonrechter aanvullend nog op dat WN niet heeft onderbouwd dat gratis privégebruik niet (meer) was toegestaan, laat staan dat [gedaagde] van die regel op de hoogte was.
Proceskosten
5.26.
WN wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
3.804,50
(3,50 punten × € 1.087,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.939,50
De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in zijn stelling dat de schending van de substantiëringsplicht door WN tot extra kosten heeft geleid, zodat voor het hanteren van een hoger liquidatietarief geen aanleiding bestaat.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
wijst de vorderingen van WN af;
6.2.
veroordeelt WN in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 3.939,50, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis en te vermeerderen met de kosten van betekening, indien WN niet binnen deze termijn betaalt en vervolgens betekening van het vonnis plaatsvindt;
6.3.
verklaart voornoemde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster en in het openbaar uitgesproken door mr. J.N. Bartels op 18 juni 2024.