ECLI:NL:RBOVE:2024:3221

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
84.121849.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldverklaring voor faillissementfraude door bestuurder van rechtspersoon zonder strafoplegging

Op 20 juni 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte] B.V., waarbij de rechtbank de verdachte schuldig heeft bevonden aan faillissementfraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, als bestuurder van de failliet verklaarde rechtspersoon [bedrijf] B.V., in de periode van 12 januari 2017 tot en met 8 mei 2019 opzettelijk niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie. Dit nalaten heeft de afwikkeling van het faillissement bemoeilijkt. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een openbare terechtzitting op 6 juni 2024, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de wettelijke vertegenwoordiger van de verdachte en andere bewijsmiddelen in overweging genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is, maar heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, mede omdat de bestuurder van de rechtspersoon, [medeverdachte 1], al was veroordeeld voor dezelfde feiten. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de aard en ernst van de feiten, alsook met de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het niet opleggen van een straf passend is, gezien de specifieke situatie van de rechtspersoon en de bestuurder.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.121849.23 (P)
Datum vonnis: 20 juni 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] B.V.
gevestigd aan de [vestigingsplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 juni 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door de wettelijke vertegenwoordiger van verdachte, [medeverdachte 1], en de raadslieden van verdachte mr. T. Demirdag en mr. T. der Bedrosian, beiden advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte als bestuurder van de later failliet verklaarde rechtspersoon [bedrijf] B.V., in de periode van 12 januari 2017 tot en met 8 mei 2019 opzettelijk niet heeft voldaan en/of bewerkstelligd dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken en bescheiden, waardoor de afwikkeling van het faillissement is bemoeilijkt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij, als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf] B.V., welke op 08 mei 2019 door de Rechtbank Overijssel in staat van faillissement is verklaard,
tijdens of voor het faillissement van de rechtspersoon,
te weten op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 12 januari 2017 tot en met 08 mei 2019, te Hengelo (Overijssel), in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen en/of alleen,
(telkens) opzettelijk,
niet heeft voldaan aan en/of heeft bewerkstelligd dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en/of het bewaren van de
daartoe behorende boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling van het faillissement werd bemoeilijkt,
immers heeft zij, verdachte, niet de (gehele) administratie, waaronder:
- een inkoopadministratie (DOC-005, p. 8 en AD-001-01, p. 17), en/of
- een verkoopadministratie (DOC-005, p. 8 en AD-001-01, p. 17), en/of
- een voorraadadministratie (DOC-005, p. 8 en AD-001-01, p. 17), en/of
- een kasadministratie (DOC-005, p. 8 en AD-001-01, p. 17), en/of
- een bankadministratie (DOC-005, p. 8 en AD-001-01, p. 17), en/of
- een personeelsadministratie (AD-001-01, p. 17), en/of
- een administratie ten behoeve van vastleggingen voor de administratieve

verplichtingen ten aanzien van de omzetbelasting (DOC-005, p. 8 en AD-001-01, p. 17), en/of

- een aangifte vennootschapsbelasting over het kalenderjaar 2017 en/of het kalenderjaar 2018 (DOC-005, p. 5 en AD-001-01, p. 17), en/of
- een jaarrekening over het kalenderjaar 2018 (DOC-005, p. 5),

gevoerd en/of laten voeren en/of bewaard en/of laten bewaren.

3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Inleiding
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel is [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf]) opgericht op 12 januari 2017. De bedrijfsactiviteiten van [bedrijf] bestonden uit de verkoop van kunststof kozijnen, rolluiken, zonwering en toebehoren ten behoeve van projecten en particulieren. Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel was [verdachte] B.V. (verder: verdachte) één van de bestuurders van [bedrijf]. [2] Enig/zelfstandig bevoegd bestuurder en enig aandeelhouder van verdachte is [medeverdachte 1]. [3]
Op 8 mei 2019 is [bedrijf] bij vonnis van de rechtbank Overijssel in staat van faillissement verklaard. In het faillissement is mr. [curator] als curator aangesteld. [4]
Op 1 maart 2021 heeft de curator aangifte gedaan van vermoedelijke faillissementsfraude. [5]
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Niet is bewezen dat verdachte opzettelijk niet aan haar administratieve verplichtingen heeft voldaan.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, met uitzondering van het tenlastegelegde medeplegen (zie hierna), op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu de wettelijke vertegenwoordiger van verdachte het feit, met uitzondering van het ten laste gelegde opzet (zie hierna), heeft bekend en door of namens verdachte geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
  • de bekennende verklaring van de wettelijke vertegenwoordiger van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 juni 2024;
  • de aangifte van vermoedelijke faillissementsfraude van [curator] van 11 oktober 2021 (AG-001, p. 138, onder 1, zevende alinea en p. 141, onder 9c);
  • het controlerapport van de Belastingdienst bij [bedrijf] B.V. van 13 juli 2020 (DOC-005, p. 169, onder 3.2.2. en p. 170, onder 3.2.4).
Daderschap van [verdachte] B.V.
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden zich voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening;
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. [6]
[medeverdachte 1] heeft als wettelijke vertegenwoordiger van verdachte ter terechtzitting verklaard dat het verwijt dat verdachte wordt gemaakt, namelijk het niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen tot het (laten) voeren en bewaren van de administratie, terecht is. Voorts heeft [medeverdachte 1] erkend dat verdachte als formeel bestuurder van [bedrijf] voor dit verwijt verantwoordelijk is. [7]
De rechtbank overweegt dat het voeren en bewaren van een administratie behoort tot een gedraging die past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, waarvoor verdachte als bestuurder van [bedrijf] verantwoordelijk was. Immers, verdachte is als bestuurder van [bedrijf] op grond van artikel 2:10 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) gehouden tot het voeren en bewaren van de administratie van de onderneming. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het niet voeren en bewaren van de administratie heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon en dat dit aan verdachte kan worden toegerekend.
Opzet
De rechtbank stelt voorop dat onder bepaalde omstandigheden het opzet van een natuurlijk persoon aan een rechtspersoon kan worden toegerekend. Voor het opzet van een rechtspersoon is echter niet vereist dat komt vast te staan dat de namens of ten behoeve van die rechtspersoon optredende natuurlijke personen met dat opzet hebben gehandeld. Het opzet van een rechtspersoon kan onder omstandigheden bijvoorbeeld ook worden afgeleid uit het beleid van de rechtspersoon of de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon. [8] De vraag wiens opzet kan worden toegerekend hangt af van de interne organisatie van de rechtspersoon en van de taken en verantwoordelijkheden van de betrokken natuurlijke personen. [9]
De rechtbank acht in dit verband het volgende van belang.
[medeverdachte 1], bestuurder van verdachte, heeft verklaard dat sprake was van een specifieke rolverdeling binnen [bedrijf]. Medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) was verantwoordelijk voor de administratie. [10]
Ter terechtzitting heeft [medeverdachte 1] mede namens verdachte verklaard dat hij verschillende keren contact heeft gehad met de boekhouder van [bedrijf], de heer [getuige] (hierna: [getuige]). Volgens [medeverdachte 1] heeft [getuige] hem meerdere keren medegedeeld dat, zakelijk gezegd, de administratie van [bedrijf] niet op orde was en dat deze moest worden aangevuld en verbeterd. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij [medeverdachte 2] hierop heeft aangesproken en heeft aangeboden om zijn echtgenote, die kennis en ervaring heeft op het gebied van administratie, ernaar te laten kijken, maar dat [medeverdachte 2] daar niet op inging. Vervolgens heeft [medeverdachte 1] het er naar eigen zeggen bij laten zitten en vertrouwde hij erop dat [medeverdachte 2] en [getuige] alsnog de administratie in orde zouden maken. [11]
[getuige] heeft verklaard dat hij [medeverdachte 1] meerdere keren erop heeft gewezen dat verscheidene stukken ontbraken in de administratie van [bedrijf] en dat de administratie aldus onvolledig was. [12]
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de verklaring van [medeverdachte 1], die in belangrijke mate wordt ondersteund door de verklaring van boekhouder [getuige], volgt dat [medeverdachte 1] zich weliswaar niet zelf bezig hield met de administratie van [bedrijf], maar wel op de hoogte was van het feit dat de administratie van [bedrijf] niet volledig was. Desondanks heeft [medeverdachte 1] daar geen actie op ondernomen en de gang van zaken op zijn beloop gelaten. [medeverdachte 1] heeft in zijn hoedanigheid als enig bestuurder van verdachte nagelaten in te grijpen en de administratie op orde te brengen, terwijl verdachte hier op grond van artikel 2:10 BW wel toe was gehouden.
In dit nalaten van [medeverdachte 1] ligt het voorwaardelijk opzet van hem besloten, nu hij daardoor willens en wetens de kans heeft aanvaard dat niet werd voldaan aan de wettelijke administratieplicht door verdachte. Aangezien het hier gedragingen van [medeverdachte 1] betreft in zijn hiervoor genoemde hoedanigheid van enig bestuurder van verdachte, rekent de rechtbank zijn gedragingen aan verdachte toe en leidt zij daaruit het opzet van verdachte af.
Geen medeplegen
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat sprake was van een taakverdeling binnen [bedrijf]. Medeverdachte [medeverdachte 2] was verantwoordelijk voor het (laten) voeren en (laten) bewaren van de administratie. Namens verdachte heeft [medeverdachte 1] zich nauwelijks bemoeid met de administratie.
Gelet hierop kan de rechtbank niet vaststellen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen. De rechtbank zal verdachte om deze reden vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen met uitzondering van het medeplegen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij, als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf] B.V., welke op 08 mei 2019 door de Rechtbank Overijssel in staat van faillissement is verklaard,
voor het faillissement van de rechtspersoon,
te weten in de periode 12 januari 2017 tot en met 08 mei 2019, in Nederland,
opzettelijk,
niet heeft voldaan aan en/of heeft bewerkstelligd dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en/of het bewaren van de
daartoe behorende boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling van het faillissement werd bemoeilijkt,
immers heeft zij, verdachte, niet de (gehele) administratie, waaronder:
- een inkoopadministratie, en
- een verkoopadministratie, en
- een voorraadadministratie, en
- een kasadministratie, en
- een bankadministratie, en
- een personeelsadministratie, en
- een administratie ten behoeve van vastleggingen voor de administratieve verplichtingen ten aanzien van de omzetbelasting
gevoerd en/of laten voeren en/of bewaard en/of laten bewaren.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 344a lid 2 sub 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
als bestuurder van een rechtspersoon, voor het faillissement van de rechtspersoon, terwijl dit is gevolgd, opzettelijk niet voldoen of bewerkstelligen dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.Motivering schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 20.000,-. Hoewel volgens de officier van justitie sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, kan vanwege de geringe omvang van de overschrijding met de constatering hiervan worden volstaan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben ten aanzien van de strafoplegging geen opmerkingen gemaakt.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich niet gehouden aan de aan haar wettelijk opgedragen plicht een volledige en deugdelijke administratie te voeren. Door het niet juist bijhouden van de administratie was het voor de curator niet mogelijk om op een eenvoudige wijze voldoende betrouwbaar inzicht te verkrijgen van de vermogenspositie en rechten en verplichtingen van [bedrijf]. Als gevolg hiervan was het voor de curator moeilijker om het faillissement op een juiste wijze af te wikkelen, terwijl het maatschappelijke en economische verkeer verlangt dat faillissementen voortvarend en efficiënt worden afgewikkeld. Van een bestuurder mag worden verwacht dat zij professioneel en adequaat handelt wanneer door haar wordt geconstateerd dat de administratie van de onderneming niet op orde is. De rechtbank neemt verdachte kwalijk dat zij heeft nagelaten zodanig te handelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 5 maart 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank overweegt dat de ernst van het feit in beginsel de oplegging van een straf of maatregel rechtvaardigt. De rechtbank houdt echter rekening met het volgende.
Verdachte is een rechtspersoon, met als enig aandeelhouder en enig bestuurder [medeverdachte 1]. Aldus is sprake van een zogenaamde eenmans-BV. [medeverdachte 1] is als feitelijke leidinggever van [bedrijf] materieel hetzelfde verwijt gemaakt als verdachte. [medeverdachte 1] is hiervoor door deze rechtbank veroordeeld en bestraft bij vonnis van 20 juni 2024. Het opleggen van een straf aan zowel de rechtspersoon (verdachte), die als niet meer dan een tussenliggend vehikel heeft gefungeerd in dezen, als de natuurlijke persoon in diens hoedanigheid van enig aandeelhouder en bestuurder, alsmede feitelijke leidinggever ([medeverdachte 1]) zou naar het oordeel van de rechtbank in wezen neerkomen op dubbele bestraffing van [medeverdachte 1]. De rechtbank acht dat in dit geval niet passend, mede gelet op de veroordeling van medeverdachte [medeverdachte 2] bij vonnis van eveneens 20 juni 2024, ten aanzien van wie geen sprake is van enige ‘tussenliggende’ rechtspersoon.
De rechtbank zal om deze reden bepalen dat aan verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 9a Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
als bestuurder van een rechtspersoon, voor het faillissement van de rechtspersoon, terwijl dit is gevolgd, opzettelijk niet voldoen of bewerkstelligen dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- bepaalt dat verdachte voor het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Manuel, voorzitter, mr. M. van Berlo en mr. J.T. Pouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2024.
Buiten staat
Mr. J.T. Pouw is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD/ Belastingdienst met nummer [nummer] [bedrijf] B.V. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 1 februari 2021, betreffende [bedrijf] B.V., DOC-001, p. 147 t/m 151.
3.Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 1 februari 2021, betreffende [verdachte] B.V., DOC-004, p. 159 t/m 162.
4.Een bijlage bij het proces-verbaal van aangifte, zijnde een vonnis van de Rechtbank Overijssel van 8 mei 2019, betreffende het vonnis tot faillietverklaring van [bedrijf] B.V., AG-001-01, p. 143 en 144.
5.Proces-verbaal van aangifte van vermoedelijke faillissementsfraude van 1 maart 2021, AG-001, p. 136 en 137.
6.HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733, r.o. 3.4.1 en HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938
7.Zie het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 juni 2024.
8.HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733, r.o. 3.4.2.
9.Kamerstukken II, 1975/76, 13655, 2, p. 19.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 25 januari 2022, V-002-01, p. 92, vierde alinea.
11.Zie het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 juni 2024.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 9 september 2021, G-002-01, p. 124, derde alinea, eerste tot en achtste zin en p. 125, zevende alinea, derde zin.