ECLI:NL:RBOVE:2024:3220

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
84.115600.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor faillissementfraude met taakstraf en vrijspraak voor medeplegen

Op 20 juni 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van faillissementfraude. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, wat de afhandeling van het faillissement van [bedrijf 2] B.V. heeft bemoeilijkt. De verdachte, die als bestuurder van [bedrijf 1] B.V. fungeerde, heeft in de periode van 12 januari 2017 tot en met 8 mei 2019 nagelaten om de administratie op orde te houden, ondanks waarschuwingen van de boekhouder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan deze verboden gedragingen, maar heeft hem vrijgesproken van medeplegen met anderen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, die kan worden omgezet in 60 dagen hechtenis, en heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de rol van de verdachte in het geheel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer in Zwolle, waarbij de rechtbank de ernst van de zaak en de gevolgen voor de curator in overweging heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.115600.22 (P)
Datum vonnis: 20 juni 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 juni 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadslieden mr. T. Demirdag en mr. T. der Bedrosian, beiden advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte feitelijke leiding dan wel opdracht heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] B.V., bestuurder van de later failliet verklaarde rechtspersoon [bedrijf 2] B.V., in de periode van 12 januari 2017 tot en met 8 mei 2019 opzettelijk niet voldoen en/of bewerkstelligen dat wordt voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken en bescheiden, waardoor de afwikkeling van het faillissement is bemoeilijkt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
[bedrijf 1] B.V., als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 2] B.V., welke op 08 mei 2019 door de Rechtbank Overijssel in staat van faillissement is verklaard,
tijdens of voor het faillissement van de rechtspersoon,
te weten op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 12 januari 2017 tot en met 08 mei 2019, te Hengelo (Overijssel), in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen en/of alleen,
(telkens) opzettelijk,
niet heeft voldaan aan en/of heeft bewerkstelligd dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en/of het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling van het faillissement werd bemoeilijkt,
immers heeft zij, [bedrijf 1] B.V., niet de (gehele) administratie, waaronder:
- een inkoopadministratie (DOC-005, p. 8 en AD-001-01, p. 17), en/of
- een verkoopadministratie (DOC-005, p. 8 en AD-001-01, p. 17), en/of
- een voorraadadministratie (DOC-005, p. 8 en AD-001-01, p. 17), en/of
- een kasadministratie (DOC-005, p. 8 en AD-001-01, p. 17), en/of
- een bankadministratie (DOC-005, p. 8 en AD-001-01, p. 17), en/of
- een personeelsadministratie (AD-001-01, p. 17), en/of
- een administratie ten behoeve van vastleggingen voor de administratieve

verplichtingen ten aanzien van de omzetbelasting (DOC-005, p. 8 en AD-001-01, p. 17), en/of

- een aangifte vennootschapsbelasting over het kalenderjaar 2017 en/of het kalenderjaar 2018 (DOC-005, p. 5 en AD-001-01, p. 17), en/of
- een jaarrekening over het kalenderjaar 2018 (DOC-005, p. 5),

gevoerd en/of laten voeren en/of bewaard en/of laten bewaren, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.

3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Inleiding
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel is [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ) opgericht op 12 januari 2017. De bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 2] bestonden uit de verkoop van kunststof kozijnen, rolluiken, zonwering en toebehoren ten behoeve van projecten en particulieren. Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel was [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) één van de bestuurders van [bedrijf 2] . [2] Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel volgt dat verdachte vanaf 12 januari 2017 enig/zelfstandig bevoegd bestuurder en enig aandeelhouder is van [bedrijf 1] . [3]
Op 8 mei 2019 is [bedrijf 2] bij vonnis van de rechtbank Overijssel in staat van faillissement verklaard. In het faillissement is mr. [curator] als curator aangesteld. [4]
Op 1 maart 2021 heeft de curator aangifte gedaan van vermoedelijke faillissementsfraude. [5]
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Niet is bewezen dat verdachte opzettelijk niet aan zijn administratieve verplichtingen heeft voldaan.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, met uitzondering van het tenlastegelegde medeplegen (zie hierna), op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte het feit, met uitzondering van het ten laste gelegde opzet (zie hierna), heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 juni 2024;
  • de aangifte van vermoedelijke faillissementsfraude van [curator] van 11 oktober 2021 (AG-001, p. 138, onder 1, zevende alinea en p. 141, onder 9c);
  • het controlerapport van de Belastingdienst bij [bedrijf 2] B.V. van 13 juli 2020 (DOC-005, p. 169, onder 3.2.2. en p. 170, onder 3.2.4).
Verdachte wordt verweten feitelijke leiding te hebben gegeven aan het opzettelijk niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren en bewaren van een administratie door [bedrijf 1] . Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft gepleegd of daaraan heeft deelgenomen. Ingeval de delictsomschrijving van het strafbare feit waarvan de rechtspersoon wordt verdacht, opzet vereist (zoals in deze casus het geval), dient ook dat opzet van de rechtspersoon te worden vastgesteld. Als die vragen bevestigend worden beantwoord, komt de vraag aan de orde of bewezen kan worden dat verdachte aan die gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven.
Daderschap van [bedrijf 1] B.V.
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden zich voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening;
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. [6]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het verwijt dat [bedrijf 1] wordt gemaakt - het niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren en bewaren van de administratie - terecht is. [verdachte] heeft erkend dat [bedrijf 1] als formeel bestuurder van [bedrijf 2] voor dit verwijt verantwoordelijk is. [7]
De rechtbank overweegt dat het voeren en bewaren van een administratie behoort tot een gedraging die past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, waarvoor [bedrijf 1] als bestuurder verantwoordelijk was. Immers, [bedrijf 1] is als bestuurder van [bedrijf 2] op grond van artikel 2:10 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) gehouden tot het voeren en bewaren van de administratie van de onderneming. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het niet voeren en bewaren van de administratie heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon en dat dit aan [bedrijf 1] kan worden toegerekend.
Opzet van de rechtspersoon
De rechtbank stelt voorop dat onder bepaalde omstandigheden het opzet van een natuurlijk persoon aan een rechtspersoon kan worden toegerekend. Voor het opzet van een rechtspersoon is echter niet vereist dat komt vast te staan dat de namens of ten behoeve van die rechtspersoon optredende natuurlijke personen met dat opzet hebben gehandeld. Het opzet van een rechtspersoon kan onder omstandigheden bijvoorbeeld ook worden afgeleid uit het beleid van de rechtspersoon of de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon. [8] De vraag wiens opzet kan worden toegerekend hangt af van de interne organisatie van de rechtspersoon en van de taken en verantwoordelijkheden van de betrokken natuurlijke personen. [9]
De rechtbank acht in dit verband het volgende van belang.
Verdachte heeft verklaard dat sprake was van een specifieke rolverdeling binnen [bedrijf 2] . Medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) was verantwoordelijk voor de administratie. [10]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij verschillende keren contact heeft gehad met de boekhouder van [bedrijf 2] , de heer [getuige] (hierna: [getuige] ). Volgens verdachte heeft [getuige] hem meerdere keren medegedeeld dat, zakelijk gezegd, de administratie van [bedrijf 2] niet op orde was en dat deze moest worden aangevuld en verbeterd. Verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte] hierop heeft aangesproken en heeft aangeboden om zijn echtgenote, die kennis en ervaring heeft op het gebied van administratie, ernaar te laten kijken, maar [medeverdachte] ging daar niet op in. Vervolgens heeft [verdachte] het er naar eigen zeggen bij laten zitten en vertrouwde hij erop dat [medeverdachte] en [getuige] alsnog de administratie in orde zouden maken. [11]
[getuige] heeft verklaard dat hij verdachte meerdere keren erop heeft gewezen dat verscheidene stukken ontbraken in de administratie van [bedrijf 2] en dat de administratie daarmee onvolledig was. [12]
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de verklaring van verdachte, die in belangrijke mate wordt ondersteund door de verklaring van boekhouder [getuige] , volgt dat verdachte zich weliswaar niet zelf bezig hield met de administratie van [bedrijf 2] maar wel op de hoogte was van de onvolledige administratie van [bedrijf 2] . Desondanks heeft verdachte daar geen actie op ondernomen en de gang van zaken op zijn beloop gelaten. Verdachte heeft nagelaten om als enig bestuurder van [bedrijf 1] in te grijpen en de administratie op orde te brengen, terwijl [bedrijf 1] hier op grond van artikel 2:10 BW wel toe was gehouden.
In dit nalaten zit het voorwaardelijk opzet van verdachte besloten, nu hij daardoor willens en wetens de kans heeft aanvaard dat niet werd voldaan aan de wettelijke administratieplicht door [bedrijf 1] . Aangezien het hier gedragingen van verdachte betreft in zijn hiervoor genoemde hoedanigheid van enig bestuurder van [bedrijf 1] , rekent de rechtbank de gedragingen van verdachte toe aan [bedrijf 1] B.V. en leidt zij daaruit het opzet van [bedrijf 1] af.
Feitelijke leidinggeven
Bij de beoordeling van de vraag of verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de hiervoor beschreven verboden gedraging van [bedrijf 1] dient niet uitsluitend te worden betrokken de juridische positie, maar ook de feitelijke positie van de verdachte bij de rechtspersoon en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven.
Bij het gedrag dat de verdachte heeft vertoond, kan worden gedacht aan actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip feitelijke leiding geven valt, maar ook het algemene door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid waarvan de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is. Daarbij kan ook een passievere rol tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging zodanig is bevorderd dat daaraan feitelijke leiding is gegeven, in het bijzonder wanneer verdachte redelijkerwijs bevoegd en gehouden is maatregelen te treffen ter voorkoming van de verboden gedraging en deze maatregel achterwege laat. Feitelijke leiding geven kan zodoende ook bestaan uit een nalaten.
De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het (aan [bedrijf 1] toegerekende) opzet van verdachte volgt dat hij (passief) heeft leidinggegeven aan de door [bedrijf 1] gepleegde verboden gedraging. Zowel formeel als feitelijk was verdachte verantwoordelijk voor het doen en laten van [bedrijf 1] . Door na de mededelingen van boekhouder [getuige] over de onvolledige administratie van [bedrijf 2] zaken op hun beloop te laten, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank feitelijke leiding gegeven aan de verboden gedraging van [bedrijf 1] .
Geen medeplegen
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat sprake was van een interne taakverdeling binnen [bedrijf 2] . Medeverdachte [medeverdachte] was verantwoordelijk voor het (laten) voeren en (laten) bewaren van administratie. Namens [bedrijf 1] heeft verdachte zich nauwelijks bemoeid met de administratie.
Gelet hierop kan de rechtbank niet vaststellen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen. De rechtbank zal verdachte om deze reden vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen met uitzondering van het medeplegen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
[bedrijf 1] B.V., als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 2] B.V., welke op 08 mei 2019 door de Rechtbank Overijssel in staat van faillissement is verklaard,
voor het faillissement van de rechtspersoon,
te weten in de periode 12 januari 2017 tot en met 08 mei 2019, in Nederland,
opzettelijk,
niet heeft voldaan aan en/of heeft bewerkstelligd dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en/of het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling van het faillissement werd bemoeilijkt,
immers heeft zij, [bedrijf 1] B.V., niet de (gehele) administratie, waaronder:
- een inkoopadministratie, en
- een verkoopadministratie, en
- een voorraadadministratie, en
- een kasadministratie, en
- een bankadministratie, en
- een personeelsadministratie, en
- een administratie ten behoeve van vastleggingen voor de administratieve verplichtingen ten aanzien van de omzetbelasting
gevoerd en/of laten voeren en/of bewaard en/of laten bewaren
tot het plegen van welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 344a lid 2 sub 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
feitelijke leiding geven aan een rechtspersoon, voor het faillissement van de rechtspersoon, terwijl dit is gevolgd, opzettelijk niet voldoen of bewerkstelligen dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf gevorderd voor de duur van 240 uren. Hoewel volgens de officier van justitie sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, kan vanwege de geringe omvang van de overschrijding met de constatering hiervan worden volstaan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de door verdachte al betaalde kosten ter afwikkeling van het faillissement, het gegeven dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit en het tijdsverloop tussen de ten laste gelegde periode en de datum van het vonnis.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
[bedrijf 1] heeft zich niet gehouden aan de aan haar wettelijk opgedragen plicht een volledige en deugdelijke administratie te voeren. Verdachte heeft daaraan feitelijke leiding gegeven. Door het niet juist bijhouden van de administratie was het voor de curator niet mogelijk om op een eenvoudige wijze voldoende betrouwbaar inzicht te verkrijgen van de vermogenspositie en rechten en verplichtingen van [bedrijf 2] . Als gevolg hiervan was het voor de curator moeilijker om het faillissement op een juiste wijze af te wikkelen, terwijl het maatschappelijke en economische verkeer verlangt dat faillissementen voortvarend en efficiënt worden afgewikkeld. Van een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsvoering van de handelende rechtspersoon mag worden verwacht dat hij professioneel en adequaat handelt wanneer wordt geconstateerd dat de administratie van de onderneming niet op orde is. De rechtbank neemt verdachte kwalijk dat hij heeft nagelaten zodanig te handelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 5 maart 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit, maar wel dat het bepaalde in artikel 63 Sr toepassing vindt.
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte aan zijn verhoor op 31 januari 2022 nog niet in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Weliswaar is hem toen meegedeeld dat hij werd verdacht van overtreding van artikel 344a Sr, maar het was op dat moment voor verdachte nog niet duidelijk of daadwerkelijk strafvervolging zou worden ingesteld. Eerder dan de betekening van de inleidende dagvaarding op 25 september 2023 zijn naar het oordeel van de rechtbank geen handelingen aan te merken waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat strafvervolging zou worden ingesteld. Met een eindvonnis op 20 juni 2024 is dus geen sprake van schending van verdachtes recht op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de beperktere rol die verdachte heeft gehad in het plegen van het strafbare feit. Anders dan medeverdachte [medeverdachte] , die van de administratie een potje heeft gemaakt en wiens handelen actief erop was gericht om de curator om de tuin te leiden en - kennelijk - om zijn compagnon zijnde verdachte in het ongewisse te laten, heeft verdachte zich passief opgesteld: hij heeft niet ingegrepen hoewel hij daartoe in zijn verhouding tot medeverdachte [medeverdachte] ook bevoegd was en dat ook van hem ook mocht verwacht, juist gezien de informatie die hij van [getuige] over de staat van de administratie ontving en de omstandigheid dat [medeverdachte] het aanbod voor hulp van verdachte’s echtgenote bij het op het orde brengen van de administratie heeft genegeerd, althans afgehouden.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden en op de straffen die rechters in soortgelijke gevallen opleggen, acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis, passend en geboden.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
als bestuurder van een rechtspersoon, voor het faillissement van de rechtspersoon, terwijl dit is gevolgd, opzettelijk niet voldoen of bewerkstelligen dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Manuel, voorzitter, mr. M. van Berlo en mr. J.T. Pouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2024.
Buiten staat
Mr. J.T. Pouw, is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD/ Belastingdienst met nummer [nummer] [bedrijf 2] B.V. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 1 februari 2021, betreffende [bedrijf 2] B.V., DOC-001, p. 147 t/m 151.
3.Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 1 februari 2021, betreffende [bedrijf 2] B.V. DOC-004, p. 159 t/m 162.
4.Een bijlage bij het proces-verbaal van aangifte, zijnde een vonnis van de Rechtbank Overijssel van 8 mei 2019, betreffende het vonnis tot faillietverklaring van [bedrijf 2] B.V., AG-001-01, p. 143 en 144.
5.Proces-verbaal van aangifte van vermoedelijke faillissementsfraude van 1 maart 2021, AG-001, p. 136 en 137.
6.HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733, r.o. 3.4.1 en HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938
7.Zie het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 juni 2024.
8.HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733, r.o. 3.4.2.
9.Kamerstukken II, 1975/76, 13655, 2, p. 19.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 25 januari 2022, V-002-01, p. 92, vierde alinea.
11.Zie het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 juni 2024.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 9 september 2021, G-002-01, p. 124, derde alinea, eerste tot en achtste zin en p. 125, zevende alinea, derde zin.