ECLI:NL:RBOVE:2024:315

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
82.120750-23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van verdachte wegens ontbinding van de rechtspersoon

Op 18 januari 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de besloten vennootschap [verdachte] B.V. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte. De verdachte was beschuldigd van het zich bezig houden met schuldbemiddeling in de periode van 15 januari 2021 tot en met 1 juni 2022 in Deventer, wat in strijd zou zijn met artikel 47 van de Wet op het consumentenkrediet. De verdediging voerde aan dat de rechtspersoon reeds was ontbonden vóórdat de dagvaarding haar had bereikt, waardoor het recht tot strafvervolging als vervallen moest worden beschouwd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was, maar oordeelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in de vervolging. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat de verdachte met ingang van 10 november 2023 was ontbonden en dat de dagvaarding na deze ontbinding was betekend. De rechtbank stelde vast dat de officier van justitie niet ontvankelijk was in de vervolging, omdat de vervolging was ingesteld nadat het recht tot strafvervolging was komen te vervallen. De rechtbank wees ook het verzoek van de officier van justitie om de zaak aan te houden af, omdat er onvoldoende motivatie was voor nader onderzoek.

Daarnaast verklaarde de rechtbank de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 3], [slachtoffer 5], [slachtoffer 7], [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9], niet-ontvankelijk in hun vorderingen tot schadevergoeding, en bepaalde dat zij en de verdachte ieder hun eigen kosten moesten dragen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 82.120750-23 (P)
Datum vonnis: 18 januari 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] B.V.,
laatstelijk gevestigd aan het [vestigingsplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 januari 2024, na verwijzing op 13 december 2023 door de economische politierechter naar de meervoudige economische kamer.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leeman en van wat namens verdachte door de raadsvrouwen mr. K.M.G. Demandt, advocaat in Roosendaal, en mr. L.M.E. Kleczewski, advocaat in Venlo, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat door de benadeelde partij [slachtoffer 1] is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en bondig, op neer dat verdachte zich in de periode van
15 januari 2021 tot en met 1 juni 2022 in Deventer schuldig heeft gemaakt aan schuldbemiddeling in de zin van artikel 47 van de Wet op het consumentenkrediet.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
De besloten vennootschap [verdachte] (t.h.o.d.n. [verdachte]) zich op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 januari 2021 tot en met
1 juni 2022 in Deventer, althans in Nederland
meermalen, althans eenmaal, (telkens) heeft beziggehouden met schuldbemiddeling als bedoeld in artikel 47 lid 2 van de Wet op het consumentenkrediet,
immers heeft [verdachte] B.V. toen aldaar - zakelijk weergegeven -(telkens), anders dan door het aangaan van krediettransacties, (telkens) diensten verricht,
waaronder het voeren van (een) intakegesprek(ken) en/of het inventariseren van de schulden en/of het openen en/of beheren van (een) bankrekening(en) en/of het benaderen van schuldeisers,
welke diensten waren gericht op de totstandkoming van (een) regeling(en) met betrekking tot de bestaande schuldenlast(en) van de natuurlijke perso(o)n(en), [slachtoffer 1], [slachtoffer 2],
[slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6],
welke schuldenlast(en) geheel of gedeeltelijk voortvloeide(n) uit één of meer krediettransactie(s).

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze strafzaak.
3.2
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.2.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte. Daartoe heeft de verdediging betoogd dat de verdachte rechts-persoon reeds was ontbonden vóórdat de dagvaarding haar (en de verdediging) had bereikt. Het recht tot strafvervolging tegen verdachte moet daarom als vervallen worden beschouwd.
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de behandeling van de strafzaak tegen verdachte aan te houden, zodat zij nader kan (laten) onderzoeken of de verdachte rechtspersoon vóór het instellen van de strafvervolging rechtmatig door middel van een turboliquidatie is ontbonden.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en overweegt daartoe het volgende.
Uit het door de verdediging overgelegde Overzicht van wijzigingen van het Handelsregister van de Kamer van |Koophandel blijkt dat verdachte met ingang van 10 november 2023 is ontbonden en beëindigd. De vraag is dan of de officier van justitie nog wel ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet het recht tot strafvordering tegen een rechtspersoon als vervallen worden beschouwd indien op het tijdstip dat een vervolging wordt ingesteld, voor derden kenbaar is (bijvoorbeeld door publicatie in het handelsregister van de Kamer van Koophandel) dat die rechtspersoon is ontbonden. Is de vervolging evenwel ingesteld vóórdat jegens derden kenbaar was dat de rechtspersoon ontbonden is, dan is het recht tot strafvervolging door de ontbinding niet komen te vervallen. [1]
De strafvervolging van een verdachte vangt aan op het moment dat de officier van justitie een strafrechter bij de zaak betrekt. Dit is het geval als de officier van justitie een verdachte door middel van een dagvaarding heeft opgeroepen om voor de rechter te verschijnen. [2]
De dagvaarding voor de economische politierechterzitting van 13 december 2023 is op
23 november 2023 aan verdachte verzonden aan het op de akte vermelde (onjuiste) adres. De verdediging heeft eerst op 30 november 2023 een afschrift van die dagvaarding ontvangen, nadat zij zich gesteld had voor verdachte.
Dit betekent dat de dagvaarding na de ontbinding van de rechtspersoon is betekend, terwijl op dat moment voor derden, en dus ook voor de officier van justitie, kenbaar was dat verdachte was ontbonden.
Weliswaar heeft de officier van justitie ter zitting gesteld dat zij op 5 oktober 2023 aan
[betrokkene], als toenmalige bestuurder van verdachte, telefonisch heeft medegedeeld dat verdachte strafrechtelijk zal worden vervolgd, maar die telefonische mededeling is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een daad van vervolging.
Daarnaast is de rechtbank onvoldoende gebleken dat er aanwijzingen zijn dat verdachte, ondanks de inschrijving van de ontbinding van de besloten vennootschap in het Handels-register, toch is blijven voortbestaan.
De strafvervolging van verdachte is dus aangevangen nadat het recht tot strafvervolging tegen de verdachte rechtspersoon was komen te vervallen. De officier van justitie is om die reden niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Het verzoek van de officier van justitie om de strafzaak aan te houden, wordt afgewezen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen tot het (laten) verrichten van nader onderzoek naar de vraag of de rechtspersoon vóór het instellen van de vervolging is ontbonden. Het verzoek is onvoldoende gemotiveerd en de officier van justitie heeft voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de strafzaak voldoende mogelijkheid gehad om eventueel onderzoek te verrichten.

4.De vorderingen van de benadeelde partijen

Gelet op de voornoemde beslissing van de rechtbank tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de strafvervolging van verdachte, zal de rechtbank de benadeelde partijen [slachtoffer 1], I.L. [slachtoffer 3], [slachtoffer 5], [slachtoffer 7], [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] op de voet van artikel 361 lid 2 van het Wetboek van Strafvervolging niet-ontvankelijk verklaren in de door hen ingediende vorderingen tot schadevergoeding.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partijen en verdachte ieder de eigen kosten dragen die ten aanzien van de vorderingen zijn gemaakt.

5.De beslissing

De rechtbank:
de ontvankelijkheid van de officier van justitie
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
de vorderingen van de benadeelde partijen
  • bepaalt dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in de vordering;
  • bepaalt dat de benadeelde partijen en verdachte de eigen kosten dragen, die ten aanzien van deze vorderingen zijn gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en
mr. V. Boelhouwers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2024.
Buiten staat
Mr. Werkhoven en mr. Boelhouwers zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 16 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM3630.
2.Hoge Raad 2 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2007:BA5825.