Op 18 januari 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de besloten vennootschap [verdachte] B.V. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte. De verdachte was beschuldigd van het zich bezig houden met schuldbemiddeling in de periode van 15 januari 2021 tot en met 1 juni 2022 in Deventer, wat in strijd zou zijn met artikel 47 van de Wet op het consumentenkrediet. De verdediging voerde aan dat de rechtspersoon reeds was ontbonden vóórdat de dagvaarding haar had bereikt, waardoor het recht tot strafvervolging als vervallen moest worden beschouwd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was, maar oordeelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in de vervolging. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat de verdachte met ingang van 10 november 2023 was ontbonden en dat de dagvaarding na deze ontbinding was betekend. De rechtbank stelde vast dat de officier van justitie niet ontvankelijk was in de vervolging, omdat de vervolging was ingesteld nadat het recht tot strafvervolging was komen te vervallen. De rechtbank wees ook het verzoek van de officier van justitie om de zaak aan te houden af, omdat er onvoldoende motivatie was voor nader onderzoek.
Daarnaast verklaarde de rechtbank de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 3], [slachtoffer 5], [slachtoffer 7], [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9], niet-ontvankelijk in hun vorderingen tot schadevergoeding, en bepaalde dat zij en de verdachte ieder hun eigen kosten moesten dragen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.