ECLI:NL:RBOVE:2024:3073

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
C/08/294265 / HA ZA 23-123
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en geschil over oplevering en betaling van aanneemsom

In deze civiele zaak vordert een aannemer, [partij A], betaling van de resterende aanneemsom na de verbouwing van een woning. De opdrachtgevers, [partij B], stellen dat de aannemer tekort is geschoten in zijn verplichtingen door gebreken in de werkzaamheden. De rechtbank oordeelt dat de aannemer gerechtvaardigd op oplevering mocht vertrouwen en niet aansprakelijk is voor de door de opdrachtgever gestelde gebreken, op basis van artikel 7:758 lid 3 BW. De vordering tot ontbinding van de aannemingsovereenkomst is deels toewijsbaar. De rechtbank stelt vast dat de aannemer recht heeft op een aanzienlijk deel van de aanneemsom, maar dat de opdrachtgever ook recht heeft op gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst voor niet uitgevoerde werkzaamheden. De rechtbank wijst de vorderingen van de opdrachtgever in reconventie af, omdat deze niet voldoende onderbouwd zijn. De zaak wordt aangehouden voor verdere aktewisseling.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/294265 / HA ZA 23-123
Vonnis van 5 juni 2024
in de zaak van
[partij A], handelend onder de naam
[bedrijf 1],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
advocaat: mr. M. Sakarya,
tegen

1.[partij B.1] ,

te [woonplaats 2] ,
2.
[partij B.2],
te [woonplaats 3] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
advocaat: mr. M. Schuring.
Eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie zal hierna [partij A] genoemd worden. Gedaagden partijen in conventie/eisende partijen in reconventie zullen hierna gezamenlijk [partij B] genoemd worden (in mannelijk enkelvoud).

1.De zaak in het kort

1.1.
In deze zaak vordert een aannemer na de verbouwing van een woning betaling van de resterende aanneemsom, het meerwerk en een aantal andere kosten. De opdrachtgevers menen dat de aannemer tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen door een aanzienlijk deel van de overeengekomen werkzaamheden ondeugdelijk of niet uit te voeren en stellen zich op het standpunt dat hij aansprakelijk is voor de schade die zij daardoor stellen te hebben geleden. Zij vorderen daarom in reconventie vergoeding van die schade en de gedeeltelijke ontbinding van de aannemingsovereenkomst. In conventie beroepen de opdrachtgevers zich op opschorting en verrekening. Een belangrijk punt in de discussie tussen partijen betreft de vraag of het werk is opgeleverd.
1.2.
De rechtbank zal hierna tot het oordeel komen dat dit inderdaad het geval is en dat de aannemer recht heeft op betaling van een aanzienlijk deel van de gevorderde hoofdsom. Ook zal de rechtbank oordelen dat de vordering tot ontbinding van de aannemingsovereenkomst deels toewijsbaar is. Aangezien de aannemingsovereenkomst voor wat betreft het plaatsen van de keuken als opgezegd moet worden beschouwd, zal de aannemer de gelegenheid krijgen om zich bij akte uit te laten over de vraag wat dit financieel betekent. De overige reconventionele vorderingen acht de rechtbank niet toewijsbaar.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 september 2023 en de daarin genoemde processtukken;
- de aanvullende producties 19 tot en met 29 van [partij B] ;
- de akte houdende vermeerdering van eis in reconventie;
- de antwoordakte tevens akte overlegging nadere producties van [partij A] ;
- de mondelinge behandeling van 23 januari 2024, waarvan de griffier zittingsaantekeningen heeft gemaakt, en de op die zitting voorgedragen pleitnota’s.
2.2.
Hierna is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[partij A] drijft een onderneming die zich bezighoudt met verbouwingswerkzaamheden.
3.2.
[partij B] heeft [partij A] opdracht gegeven voor de verbouwing van de door hem aangekochte woning in [woonplaats 2] (hierna te noemen: de woning).
3.3.
[partij A] heeft in verband daarmee op enig moment een plan van aanpak aan [partij B] ter beschikking gesteld.
3.4.
Per e-mail van 9 juni 2022 heeft [partij A] [partij B] vervolgens een offerte toegestuurd, met daarbij gevoegd een offerte van [bedrijf 2] B.V.
3.5.
Op verzoek van [partij B] heeft [partij A] hem een aangepaste offerte gestuurd, die hij op 16 juni 2022 heeft getekend (hierna te noemen: de aannemingsovereenkomst). In die offerte staat een aanneemsom van € 124.932,50 inclusief btw vermeld. Deze aanneemsom is inclusief stelposten voor hijswerk en voor herstel metselwerk en exclusief meerwerk en afvoerkosten afval. Voor zover van belang, is in de aannemingsovereenkomst onder meer het volgende te lezen:
Uitvoeringsduur:
De aanvang van de werkzaamheden aan de [adres] zal in onderling overleg worden bepaald. Het totaal duur van de werkzaamheden zal ongeveer 16 weken gaan duren, met uitzondering van eventuele onvoorziene calamiteiten. Bij een calamiteit zal er overleg plaats vinden met de klant en eventuele meerwerk zal altijd via de mail bevestig worden.
(…)
Betalingen:
1. termijn 50% voor aanvang werkzaamheden
2 termijn 35% bij start werkzaamheden
3 termijn 10% voortgang werkzaamheden
4 termijn 5% bij oplevering
3.6.
[partij B] heeft de eerste en tweede termijn van de aanneemsom betaald.
3.7.
[partij A] heeft [partij B] op 29 augustus 2022 een factuur gestuurd voor betaling van de derde termijn. [partij B] heeft die factuur tot op heden onbetaald gelaten.
3.8.
Bij brief van 11 november 2022 heeft de (toenmalige) raadsman van [partij B] [partij A] bericht dat er aantal gebreken was geconstateerd aan de door hem uitgevoerde werkzaamheden en dat [partij B] in verband daarmee niet over zal gaan tot betaling van de derde termijnfactuur. Bij die brief was een rapport gevoegd van [bedrijf 3] (hierna te noemen: [bedrijf 3] ).
3.9.
De raadsman van [partij A] heeft vervolgens bij brief van 17 november 2022 laten weten dat [partij A] bereid was de door [partij B] gestelde gebreken waar nodig te verhelpen, alsmede de nog resterende werkzaamheden uit te voeren en het werk op te leveren.
3.10.
Per e-mail van 6 januari 2023 heeft [partij A] [partij B] bericht dat de werkzaamheden zijn afgerond en dat hij het werk op 11 januari 2023 wil opleveren.
3.11.
Op 11 januari 2023 heeft [partij B] samen met een door hem ingehuurde bouwkundige, de heer [naam] van [bedrijf 4] (hierna te noemen: [bedrijf 4] ), en later ook in aanwezigheid van [partij A] het werk van [partij A] gecontroleerd. Hierna is een document ondertekend waarboven staat ‘Oplevering Verbouwing [adres] ’ en ‘Rapport van tekortkomingen’ (hierna te noemen: het proces-verbaal).
3.12.
[partij A] heeft [partij B] vervolgens per e-mail van 16 januari 2023 gemeld dat hij de volgende dag ‘de oplevering punten’ komt doen en hem gevraagd bij de woning aanwezig te zijn om de deur te openen. [partij B] heeft daarop onder meer geantwoord dat hij aanwezig zal zijn om toegang te verschaffen tot de woning en dat hij graag van [partij A] verneemt wanneer deze verwacht de gebreken hersteld te hebben en klaar te zijn in de woning.
3.13.
Per e-mail van 19 januari 2023 heeft [partij A] [partij B] bericht dat alle opleverpunten zijn afgewerkt, met uitzondering van het punt van het ‘Deens rabat’ aan de achtergevel van de woning. Ten aanzien van dat punt heeft [partij A] in de betreffende e-mail duidelijk gemaakt dat indien het Deens rabat wordt los gemaakt, dit niet meer op dezelfde manier ‘verdekt vast geschoten’ kan worden en voorgesteld het rabat door middel van schroeven vast te zetten.
3.14.
[partij B] heeft vervolgens aan [partij A] gemeld niet akkoord te gaan met dit voorstel, waarna [partij A] hem per e-mail van 23 januari 2023 nogmaals bevestiging door middel van schroeven heeft voorgesteld. In die e-mail staat onder meer vermeld:
Er is gewoon weg te weinig ‘vlees’ en het risico dat ze dan los gaan zitten na dat we ze los hebben gehaald en recht hebben gezet is te groot om weer te gaan schieten op de zelfde plek.
3.15.
[partij B] heeft naar aanleiding van deze e-mail wederom aan [partij A] laten weten niet te kunnen instemmen met het betreffende voorstel en zich op het standpunt gesteld dat de fout door [partij A] is ontstaan en moet worden opgelost, desnoods door het aanschaffen van nieuwe rabatdelen. [partij A] heeft [partij B] ten aanzien van het Deens rabat vervolgens per e-mail van 27 januari 2023 nog drie voorstellen gedaan. [partij B] heeft niet op die e-mail gereageerd.
3.16.
Per e-mail van 31 januari 2023 heeft de raadsman van [partij A] jegens [partij B] aanspraak gemaakt op betaling van het restant van de aanneemsom, het meerwerk, de afvalkosten, een kilometervergoeding en de kosten van de huur van een steiger. In die
e-mail staat onder meer vermeld dat het werk inmiddels is opgeleverd, dat alle opleverpunten uit het proces-verbaal met uitzondering van het Deens rabat zijn hersteld en dat [partij B] ter zake van dat Deens rabat in schuldeisersverzuim is komen te verkeren.
3.17.
In een e-mail van [partij B] aan [bedrijf 4] van 3 februari 2023 is onder meer het volgende te lezen:
Allereerst wil ik opmerken dat de inhoud niet conform afgesproken gebrekenlijst is weergegeven in het concept, welke door mij ( [partij B.1] ) die avond is ondertekend. De ondertekening ziet op de weergave van de gebrekenlijst. Ik ben dan ook erg geschrokken dat de handtekening welke ik onder de gebrekenlijst heb geplaatst, nu is verwerkt in een concept wat nu gebruikt lijkt te worden als een opleverrapport. (…) Dit riekt naar misleiding.
Op woensdag 11 januari jl. 15.00 uur hebben wij reeds een uur voor besproken welke punten als gebreken dienden worden opgenomen in de afspraak op 11 januari jl. 16.00 uur met de heer [partij A] (aannemer). Nu ik het overzicht heb ontvangen constateer ik dat een ruime hoeveelheid aan punten, welke besproken zijn, niet zijn opgenomen in de gebrekenlijst. Doordat de ondertekening geschiedde op een iPad was het voor mij niet inzichtelijk dat alle besproken punten door jou niet (correct) zijn weergegeven. (…) Hieronder zal ik de opsomming weergeven welke besproken punten niet zijn opgenomen in de gebrekenlijst, ik verzoek jou deze dan ook nog aan te vullen in de gebrekenlijst.
 Buitenkraan: dient nog geplaatst te worden
 WCD’s keuken: nog plaatsen
 Zwarte rozetten radiator badkamer: nog plaatsen
 Beneden verdieping stuc klaar maken: uitvoeren
 Oude 18 mm platen plafond woonkamer: nog verwijderen
 Achtergevel: kozen en deuren recht plaatsen/afstellen
 Zijraam keuken: teruggetrokken rubber herstellen
 Steen dicht gemaakte deur: verwijderen
 Lichtknop WC beneden: vastzetten
 Gaten ontstaan door nieuwe afvoer badkamer in de WC beneden: zijn deze gedicht?
 Kozijn badkamer: recht plaatsen
 Kozijnen volledige bovenverdieping: niet afgewerkt
 Zolder isoleren: nog uitvoeren
 Keuken plaatsen: nog uitvoeren
 Gevelbekleding: dient op de juiste manier aangebracht te worden
 Regenpijp koppeling t.b.v. regenton: nog plaatsen
 Dakkapel: verhogen en vergroten
(…)
3.18.
Bij brief van 14 februari 2023 heeft de raadsman van [partij B] aan de raadsman van [partij A] kenbaar gemaakt dat [partij B] de betaling van de resterende aanneemsom opschort, omdat de gebreken uit de (hiervoor aangehaalde) e-mail van [partij B] aan [bedrijf 4] van 3 februari 2023 nog verholpen moeten worden. De betreffende e-mail was bij die brief gevoegd.
3.19.
Per e-mail van 16 februari 2023 heeft de raadsman van [partij A] aan de raadsman van [partij B] bericht dat [partij A] de keuken de volgende dag kan plaatsen en dat [partij A] verder vasthoudt aan zijn standpunten en er een dagvaarding opgesteld zal worden. De raadsman van [partij B] heeft vervolgens kenbaar gemaakt dat de keuken nog niet geplaatst kan worden omdat de stukadoor nog niet klaar is met zijn werkzaamheden. Hierop heeft de raadsman van [partij A] laten weten dat [partij A] ervoor openstaat de keuken te plaatsen, zodra [partij B] hem daartoe de mogelijkheid verschaft.
3.20.
[partij B] heeft een bouwkundige van het bedrijf Home Profs (hierna te noemen: Home Profs) een inspectie laten doen van de door [partij A] uitgevoerde werkzaamheden. In het inspectierapport van 28 maart 2023 dat naar aanleiding hiervan is opgesteld staat een aantal bouwkundige gebreken opgesomd en staat vermeld dat de herstelkosten van die gebreken € 23.200,00 bedragen.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[partij A] vordert [partij B] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 30.694,37 aan hoofdsom, een bedrag van
€ 1.062,73 aan buitengerechtelijke incassokosten en tot betaling van de kosten van de onderhavige procedure, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[partij B] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [partij A] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [partij A] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
Na vermeerdering van eis vordert [partij B] om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de aannemingsovereenkomst gedeeltelijk te ontbinden, namelijk voor dat deel van de werkzaamheden die door [partij A] niet zijn uitgevoerd en daarom de aanneemsom te verlagen met € 8.253,73, althans de overeenkomst dienovereenkomstig te wijzigen;
II. [partij A] te veroordelen aan [partij B] te vergoeden de door hem geleden schade, bestaande uit:
a. kosten van herstel € 24.700,00
b. extra huurkosten € 3.600,00
c. bijkomende schade € 265,34
d. kosten deskundige € 2.165,90
e. contractuele boete € 18.739,87
f. kosten herstel gebreken badkamer p.m.
g. kosten herstel gevelbekleding p.m.
h. kosten herstel afschot dak garage
p.m.
totaal € 49.471,11 + p.m. posten,
een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. veroordeling van [partij A] in de kosten van deze procedure.
4.5.
[partij A] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [partij B] , met veroordeling van [partij B] in de kosten van deze procedure.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie
5.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, ziet de rechtbank aanleiding deze gezamenlijk te bespreken.
bezwaar tegen antwoordakte
5.2.
[partij B] heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de antwoordakte, tevens akte overlegging nadere producties van [partij A] . Volgens [partij B] is die akte namelijk te laat ingediend en moet deze buiten beschouwing worden gelaten, althans moet hij de kans krijgen om daarop nog schriftelijk te reageren.
5.3.
Op grond van de wet en het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken dienen partijen ervoor te zorgen dat aanvullende processtukken en producties tot uiterlijk tien dagen vóór de mondelinge behandeling in het geding worden gebracht. Die termijn is echter niet bepalend voor het antwoord op de vraag of het indienen van stukken in strijd is met de goede procesorde (vgl. HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO0197). Hoewel de antwoordakte van [partij A] zeven dagen vóór de mondelinge behandeling en dus te laat is ingediend, heeft de rechtbank ter zitting beslist dat die akte wel wordt toegestaan, omdat onder de gegeven omstandigheden voldoende voldaan is aan het beginsel van hoor en wederhoor. [partij B] wordt door het indienen van de akte naar het oordeel van de rechtbank namelijk niet onevenredig in zijn belangen geschaad, aangezien hij met die akte op voorhand een reactie heeft gekregen op de akte houdende vermeerdering van eis in reconventie, welke reactie [partij A] ook pas ter zitting hadden kunnen geven. De bij de akte gevoegde producties zijn met uitzondering van productie 32 bovendien overzichtelijk en liggen in lijn met het tussen partijen gevoerde debat. Voor wat betreft productie 32 heeft de rechtbank bepaald dat indien die productie – en dus productie 19 van [partij B] waarop die productie een reactie is – van belang is voor het te wijzen vonnis, [partij B] nog de gelegenheid zal krijgen om daarop schriftelijk te reageren. Zoals hierna zal blijken, is deze situatie echter niet aan de orde.
de door [partij A] gevorderde hoofdsom5.4. [partij A] vordert in conventie als hoofdsom betaling van de resterende bedragen die [partij B] op grond van de aannemingsovereenkomst nog aan hem verschuldigd zou zijn. Dit betreft een bedrag van € 18.739,88 als restant van de aanneemsom, € 1.153,67 aan afvalkosten, € 3.044,23 aan hijskosten/kosten steiger, € 383,04 aan kilometervergoeding en een bedrag van € 7.373,55 voor het meerwerk.
restant aanneemsom
5.5.
Voor wat betreft het restant van de aanneemsom stelt [partij A] zich op het standpunt dat [partij B] door de ondertekening van het proces-verbaal het werk heeft aanvaard onder voorbehoud van de door hem aangewezen gebreken en dat het werk daarom op 11 januari 2023 conform het bepaalde in artikel 7:758 BW is opgeleverd. [partij B] is dus de nog altijd openstaande 3e termijn van 10% van de aanneemsom en de 4e termijn van 5% van de aanneemsom, zijnde in totaal een bedrag van € 18.739,88, aan hem verschuldigd geworden, aldus [partij A] .
5.6.
[partij B] betwist dat het werk op 11 januari 2023 is opgeleverd. Hij stelt zich op het standpunt dat het proces-verbaal slechts een conceptdocument betrof, zeker ook omdat het werk nog niet af was en bijvoorbeeld de keuken nog niet was geplaatst. Volgens [partij B] kan [partij A] aan dat proces-verbaal geen rechten ontlenen, omdat dit geen juiste voorstelling van zaken geeft en onder valse voorwendselen aan hem ter ondertekening is voorgelegd. Het proces-verbaal bevat namelijk lang niet alle geconstateerde gebreken en zou nog door [bedrijf 4] worden aangevuld. [partij B] heeft met [bedrijf 4] afgesproken dat hij alle geconstateerde gebreken aan [bedrijf 4] zou doorgeven en dat [bedrijf 4] deze in het document zou opnemen. [bedrijf 4] heeft dat echter nagelaten, aldus [partij B] .
5.7.
De rechtbank gaat niet in dit verweer van [partij B] mee. [partij B] heeft zich naar het oordeel van de rechtbank jegens [partij A] namelijk te laat op het standpunt gesteld dat het proces-verbaal niet als een proces-verbaal van oplevering mocht worden beschouwd. Dit standpunt heeft hij jegens [partij A] voor het eerst ingenomen in de in r.o. 3.18 genoemde brief van 14 februari 2023, terwijl ter zitting is gebleken dat [partij B] al op de avond van 11 januari 2023 spijt had van het zetten van zijn handtekening onder het proces-verbaal omdat hij niet zeker wist of alle geconstateerde gebreken wel in dat document waren opgenomen. [partij B] heeft ter zitting verklaard dat hij [bedrijf 4] in verband daarmee nog diezelfde avond en ook later heeft getracht telefonisch te bereiken, maar dat dat niet meer gelukt is. Gelet hierop had het naar het oordeel van de rechtbank voor de hand gelegen dat [partij B] op of kort na 11 januari 2023 contact had opgenomen met [partij A] om hem deelgenoot te maken van zijn bezwaren tegen de ondertekening van het proces-verbaal. [partij B] heeft dit echter nagelaten en heeft die bezwaren ook niet geuit naar aanleiding van de door [partij A] op 16 januari 2023 gestuurde e-mail dat hij de resterende opleverpunten wilde gaan oppakken. Integendeel, [partij B] heeft met zijn reactie op die e-mail de indruk gewekt dat hij akkoord was met het proces-verbaal. [partij B] heeft niet gesteld dat hij [partij A] niet van zijn bezwaren op de hoogte kon stellen en er valt dan ook niet in te zien dat voornoemde handelwijze van [partij B] voor rekening van [partij A] zou moeten komen. [partij A] mocht er naar het oordeel van de rechtbank dus gerechtvaardigd op vertrouwen dat [partij B] door ondertekening van het proces-verbaal – waarop overigens nergens vermeld staat dat dit een concept betreft – het werk had aanvaard onder voorbehoud van herstel van de daarin genoemde gebreken. Indien [partij B] had gewild dat dit anders was, had hij eerder bij [partij A] aan de bel moeten trekken. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het
proces-verbaal inderdaad een proces-verbaal van oplevering betreft en dat het werk met de ondertekening van dat proces-verbaal is opgeleverd als bedoeld in artikel 7:758 BW. Weliswaar was de keuken op dat moment nog niet geplaatst, maar dit kan niet aan [partij A] worden tegengeworpen. Volgens het proces-verbaal was de keuken namelijk nog niet geplaatst in verband met het feit dat het stucwerk nog niet door [partij B] (althans een door hem in te schakelen stukadoor) was aangebracht.
5.8.
[partij B] betoogt ook dat hij een bedrag van € 8.253,73 van de resterende aanneemsom niet aan [partij A] verschuldigd is, omdat [partij A] een deel van de overeengekomen werkzaamheden niet heeft uitgevoerd. Dit betreft volgens [partij B] , naast
het plaatsen van de keuken, het isoleren van de zolder, het afwerken van de kozijnen op de bovenverdieping, het plaatsen van een dorpel in de voorraadkast, het plaatsen van een rooster in het toilet, het plaatsen van een regenpijp ten behoeve van een regenton en het herplaatsen van de buitenkraan. [partij B] vordert in verband hiermee in reconventie de gedeeltelijke ontbinding van de aanneemovereenkomst. Voor zover de rechtbank echter van oordeel is dat [partij B] geen recht op ontbinding toekomt, vordert hij dat de aanneemovereenkomst zodanig wordt gewijzigd dat de aanneemsom wordt verlaagd met een bedrag van € 8.253,73.
5.9.
[partij A] betwist dat hij tekort is geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst en stelt zich op het standpunt dat hij ter zake van de door [partij B] gestelde niet uitgevoerde werkzaamheden niet in verzuim is geraakt. Volgens [partij A] was het afwerken van de kozijnen, het plaatsen van een rooster in het toilet, het plaatsen van een regenpijp ten behoeve van een regenton en het herplaatsen van de buitenkraan ook helemaal geen onderdeel van de aannemingsovereenkomst. [partij A] betwist daarnaast dat de dorpel in de voorraadkast en het rooster in het toilet ontbreken. Ten aanzien van het isoleren van de zolder stelt [partij A] zich op het standpunt dat hij uitsluitend het isolatiemateriaal aan [partij B] diende te leveren en dat hij die verplichting is nagekomen. Voor het geval de rechtbank niettemin van oordeel is dat [partij A] ter zake van de door [partij B] gestelde gebreken toerekenbaar tekort is geschoten en in verzuim is geraakt, betoogt [partij A] dat hij op grond van artikel 7:758 lid 3 BW is ontslagen van aansprakelijkheid omdat [partij B] de betreffende gebreken op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken.
5.10.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van [partij A] op artikel 7:758 lid 3 BW niet kan slagen, aangezien onder een gebrek in de zin van die bepaling niet wordt verstaan het in het geheel niet presteren door de schuldenaar.
5.11.
[partij B] heeft geen tegenwaarde opgevoerd van de werkzaamheden met betrekking tot het herplaatsen van de buitenkraan, zodat de rechtbank die werkzaamheden buiten beschouwing laat.
5.12.
Voor wat betreft het rooster in het toilet blijkt uit de door [partij B] als productie 25 overgelegde e-mail van 26 oktober 2022 dat deze werkzaamheden inderdaad deel uitmaken van de aannemingsovereenkomst. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of dit rooster is geplaatst. Dit geldt ook voor de dorpel in de voorraadkast.
[partij B] heeft zijn stelling dat de dorpel en het rooster ontbreken niet nader onderbouwd, terwijl deze gebreken niet vermeld staan in de in r.o. 3.17 genoemde e-mail (waarnaar in de r.o. 3.18 genoemde brief van 14 februari 2023 wordt verwezen), het proces-verbaal en het rapport van Home Profs. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de dorpel en het rooster wel degelijk zijn geplaatst, zodat een ontbinding van het deel van de aannemingsovereenkomst dat ziet op die werkzaamheden niet aan de orde kan zijn.
5.13.
Voor zover de overige door [partij B] gestelde werkzaamheden inderdaad deel uitmaken van de aannemingsovereenkomst, waarover hierna meer, geldt dat [partij A] naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het isoleren van de zolder, het afwerken van de kozijnen en het plaatsen van de regenpijp in verzuim is geraakt. Die werkzaamheden staan namelijk vermeld in de e-mail van 3 februari 2023 die gevoegd was bij de in r.o. 3.18 genoemde brief van 14 februari 2023. [partij A] heeft in zijn reactie naar aanleiding van die brief kenbaar gemaakt vast te houden aan zijn standpunten, behalve daar waar het de keuken betreft. De rechtbank gaat er gelet op de in r.o. 3.16 genoemde e-mail van uit dat daarmee gedoeld wordt op het standpunt dat het werk is opgeleverd en dat het restant van de aanneemsom betaald zal moeten worden. [partij B] kon naar het oordeel van de rechtbank uit die mededeling afleiden dat [partij A] niet tot het uitvoeren van de andere in de e-mail van 3 februari 2023 genoemde werkzaamheden zou overgaan, zodat [partij A] ter zake daarvan gelet op het bepaalde in artikel 6:83 sub c BW zonder ingebrekestelling in verzuim is geraakt.
5.14.
Dit verzuim geldt niet voor het plaatsen van de keuken. [partij A] heeft namelijk per e-mail van 16 februari 2023 aangeboden de keuken te gaan plaatsen, waarna [partij B] hem heeft bericht dat dat nog niet mogelijk was omdat de door hem ingeschakelde stukadoor nog niet klaar was. [partij A] kon dus door toedoen van [partij B] de keuken niet plaatsen, hetgeen betekent dat [partij B] ter zake van die werkzaamheden in schuldeisersverzuim is komen te verkeren als bedoeld in artikel 6:58 BW. Dit betekent dat [partij A] gelet op het bepaalde in artikel 6:61 lid 2 BW niet zelf in verzuim kon raken. Overigens is ook niet gebleken dat [partij B] [partij A] na het afronden van het stucwerk alsnog ter zake van het plaatsen van de keuken in gebreke heeft gesteld.
5.15.
Aangezien [partij A] ten aanzien van het plaatsen van de keuken niet in verzuim is geraakt, kan het deel van de aannemingsovereenkomst dat ziet op die werkzaamheden niet worden ontbonden. De daartoe ingestelde vordering van [partij B] is dus niet toewijsbaar. De subsidiair in dit kader gevorderde wijziging van de aannemingsovereenkomst is evenmin toewijsbaar, nu zonder nadere toelichting, die ontbreekt, moet worden aangenomen dat er geen rechtsgrond bestaat voor die vordering. [partij B] zal dus wel voor het plaatsen van de keuken moeten betalen, ook al heeft hij deze werkzaamheden – zoals [partij A] onweersproken heeft gesteld – inmiddels door een ander laten uitvoeren.
5.16.
Aangezien aangenomen moet worden dat [partij B] inmiddels geen prijs meer stelt op het plaatsen van de keuken door [partij A] , is de rechtbank wel van oordeel dat de aannemingsovereenkomst voor wat betreft (het plaatsen van) die keuken als opgezegd moet worden beschouwd zoals bedoeld in artikel 7:764 lid 1 BW. Op grond van lid 2 van dat artikel betekent dit dat [partij B] de voor die werkzaamheden geldende prijs moet betalen, verminderd met de besparingen die voor [partij A] uit de opzegging voortvloeien. De rechtbank zal [partij A] daarom in de gelegenheid stellen bij akte met bewijsstukken nader te onderbouwen wat de voor het plaatsen van de keuken geldende prijs precies is en welk bedrag hij heeft bespaard nu hij de keuken niet meer hoeft te plaatsen. Voor zover [partij A] de keuken ook niet aan [partij B] heeft geleverd, dient hij dit eveneens in die akte te betrekken. [partij B] mag vervolgens op de betreffende akte reageren.
5.17.
Partijen verschillen van mening over de vraag of zij zijn overeengekomen dat [partij A] een regenpijp ten behoeve van de regenton zou plaatsen en of hij de zolder zou isoleren en de kozijnen op de bovenverdieping zou afwerken.
5.18.
[partij A] stelt zich op het standpunt dat partijen in een gesprek op 30 mei 2022 hebben afgesproken dat [partij B] de zolder zelf isoleert en dat [partij A] uitsluitend het isolatiemateriaal bestaande uit glaswol zou leveren. Volgens [partij A] heeft [partij B] in dat gesprek ook kenbaar gemaakt in aanmerking te willen komen voor een subsidieregeling en is daarom op zijn verzoek de prijs van de aanschaf en van het plaatsen van de keuken in de aannemingsovereenkomst verlaagd tot € 8.000,00. Het verschil tussen de aanschaf- en plaatsingskosten van de keuken is gebruikt om de in de aannemingsovereenkomst genoemde post ‘isolatie dak/zolder’ te verhogen, aldus [partij A] . [partij B] betwist deze afspraken.
5.19.
De rechtbank constateert dat in de aannemingsovereenkomst, die dateert van na het door [partij A] gestelde gesprek van 30 mei 2022, onder het kopje ‘Isolatie dak/zolder binnen’ onder meer vermeld staat:
Het isoleren van het dak door middel van glaswol
Aan de binnenzijde word dit materiaal geplaatst.
glaswoll naturoll 037
(…)
Gelet hierop, gaat de rechtbank ervan uit dat partijen wel degelijk zijn overeengekomen dat [partij A] de zolder zou isoleren.
5.20.
[partij A] heeft de door hem gestelde afspraak over de subsidieregeling niet met bewijsstukken onderbouwd en heeft evenmin een specifiek bewijsaanbod gedaan op dit punt. De rechtbank gaat daarom aan de betreffende stelling voorbij en gaat ervan uit dat er –
zoals in de aannemingsovereenkomst vermeld staat – € 5.000,00 exclusief btw, dus
€ 6.050,00 inclusief btw, voor het isoleren van de zolder is gerekend. Volgens [partij A] dient er een bedrag van € 2.411,82 in mindering te worden gebracht op de vordering van [partij B] , aangezien hij voor dat bedrag isolatiemateriaal heeft geleverd. [partij A] verwijst in dit kader naar de door hem overgelegde productie 23, maar uit de betreffende facturen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat deze (geheel) betrekking hebben op glaswol. Aangezien [partij B] op zichzelf echter niet heeft weersproken dat [partij A] isolatiemateriaal heeft geleverd, ziet de rechtbank aanleiding [partij A] in de gelegenheid te stellen bij zijn te nemen akte alsnog nader te onderbouwen dat hiermee een bedrag van
€ 2.411,82 was gemoeid.
5.21.
Dit neemt niet weg dat de vordering tot ontbinding van het deel van de aannemingsovereenkomst dat ziet op het daadwerkelijk isoleren van de zolder kan worden toegewezen. Vast staat namelijk dat [partij A] op grond van de aannemingsovereenkomst de zolder diende te isoleren, dat hij die verplichting niet is nagekomen en dat hij ter zake daarvan in verzuim is geraakt. Die ontbinding zal dus worden toegewezen. Afhankelijk van de vraag of [partij A] het door hem gestelde bedrag van € 2.411,82 weet te onderbouwen, leidt dit ertoe dat van de resterende aanneemsom een bedrag van € 6.050,00 (deels) niet toewijsbaar is.
5.22.
Ten aanzien van de kozijnen staat in de aannemingsovereenkomst onder het kopje ‘Het plaatsen van nieuwe kozijnen’ voor zover van belang het volgende vermeld:
Het verwijderen van de oude kozijnen.
Het plaatsen van stel kozijnen.
Het plaatsen van de kozijnen.
(…)
Het afwerken van de kozijnen wordt hier niet genoemd en de rechtbank gaat er dan ook van uit dat die werkzaamheden niet onder de aanneemsom van € 124.932,50 vallen. Voor zover al juist is dat [partij B] op 17 oktober 2022 voor een afwerking door middel van gips heeft gekozen, moet het er dan ook voor worden gehouden dat dit een meerwerkopdracht is geweest.
5.23.
Voor wat betreft de regenpijp geldt tot slot dat uit de door [partij B] als productie 23 overgelegde e-mail van 12 juli 2022 blijkt dat het plaatsen van de regenpijp wel degelijk tot de overeengekomen werkzaamheden behoort. In die mail is namelijk onder het kopje ‘Dakwerk’ onder meer te lezen dat [partij B] heeft geschreven:
Er zal een pijp aan de aanbouw worden bevestigd met hierin al een aansluitpunt voor een regenton.
Als reactie van [partij A] staat daarachter:
(reactie [partij A] : correct ook vervangen wij de daktrim en de boei, de boei wordt uitgevoerd in rockpanel in kleur antraciet).
5.24.
Nu [partij A] op grond van de aannemingsovereenkomst een regenpijp ten behoeve van de regenton diende te plaatsen, hij die verplichting niet is nagekomen en ter zake daarvan in verzuim is geraakt, heeft [partij B] recht op ontbinding van het deel van de aannemingsovereenkomst dat daarop ziet. Die ontbinding zal dus worden toegewezen. Partijen verschillen van mening over het bedrag dat met deze werkzaamheden gemoeid was. Volgens [partij B] was dit € 250,00 en volgens [partij A] € 150,00. De rechtbank acht een bedrag van € 200,00 redelijk, zodat ook dit deel van de resterende aanneemsom niet toewijsbaar is.
5.25.
[partij B] beroept zich ten aanzien van de resterende aanneemsom ook op opschorting en op verrekening. Volgens [partij B] is [partij A] namelijk tekort geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst door een aanzienlijk deel van de overeengekomen werkzaamheden ondeugdelijk uit te voeren. [partij B] stelt zich op het standpunt dat hij daardoor € 24.700,00 aan directe schade heeft geleden en dat [partij A] deze op grond van artikel 6:74 BW aan hem dient te vergoeden. Hij verwijst wat dit betreft naar de in het rapport van Home Profs begrote kosten van € 23.200,00 en naar een offerte van [bedrijf 5] , waaruit volgt dat de kosten voor het vervangen van de dakkapel
€ 1.500,00 hoger uitpakken dat het door Home Profs daarvoor begrote bedrag. Na verrekening van de vordering van € 24.700,00 en de andere (hierna nog te noemen) vorderingen van [partij B] op [partij A] heeft [partij A] per saldo niets meer van hem te vorderen, aldus [partij B] .
5.26.
[partij A] heeft zich als verweer tegen de door [partij B] gevorderde schadevergoeding van € 24.700,00 wederom onder meer beroepen op artikel 7:758 lid 3 BW. Op grond van die bepaling is de aannemer ontslagen van aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken.
5.27.
De rechtbank is van oordeel dat dit verweer slaagt. Met de oplevering van het werk en het opmaken en tekenen van het proces-verbaal is de discussie tussen partijen over de door [partij A] uitgevoerde werkzaamheden gesloten, behoudens voor zover sprake is van onzichtbare gebreken, zeker nu [partij B] zich bij die oplevering heeft laten bijstaan door een deskundige. [partij B] heeft zich op het standpunt gesteld dat de in het rapport van Home Profs genoemde gebreken ten tijde van de opname op 11 januari 2023 reeds aanwezig waren en ten onrechte niet in het proces-verbaal zijn opgenomen. Gelet hierop, gaat de rechtbank ervan uit dat de betreffende gebreken zichtbare gebreken waren en dus reeds op 11 januari 2023 waren ontdekt. Indien [partij B] [partij A] had willen aanspraken voor deze gebreken, had hij deze in het proces-verbaal moeten laten opnemen. Nu dat niet is gebeurd, kan [partij A] niet aansprakelijk worden gehouden voor die gebreken. Dit betekent dat [partij B] geen recht heeft op een schadevergoeding van € 24.700,00 en dat hij zich niet op verrekening van dat bedrag kan beroepen. Evenmin kon [partij B] zijn betalingsverplichtingen in verband met de door hem gestelde schade opschorten.
gebreken badkamer, gevelbekleding, afschot dak garage
5.28.
[partij B] betoogt dat inmiddels ook nog sprake is van andere gebreken dan de in het rapport van Home Profs genoemde gebreken. Volgens [partij B] vertoont de badkamer namelijk gebreken, trekt de gevelbekleding krom en is er een onjuist afschot aangebracht op het dak van de garage. [partij B] meent dat die gebreken ook door [partij A] hersteld moeten worden en hij heeft daarom zijn vordering in reconventie in de loop van de onderhavige procedure gewijzigd.
5.29.
De rechtbank is van oordeel dat de ter zake van de betreffende gebreken gevorderde herstelkosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. In dit kader wordt vooropgesteld dat [partij B] zijn wijziging van eis onvoldoende heeft toegelicht, zodat deze alleen al om die reden moet worden gepasseerd. Een enkele (impliciete) verwijzing naar producties volstaat wat dit betreft niet.
Ook indien [partij B] de betreffende vorderingen wel voldoende had toegelicht, zou hij echter geen aanspraak kunnen maken op schadevergoeding. De rechtbank leidt uit de door [partij B] overgelegde producties 20 en 22 namelijk af dat een groot deel van de door [partij B] gestelde gebreken reeds ten tijde van de oplevering ontdekt hadden kunnen worden. Dit betekent dat [partij A] op grond van artikel 7:758 lid 3 BW niet voor die gebreken aansprakelijk kan worden gehouden. Voor zover er sprake is van onzichtbare gebreken, geldt dat [partij B] [partij A] ter zake daarvan eerst had moeten aanschrijven en in gebreke had moeten stellen. Nu gesteld noch gebleken is dat dit is gebeurd, gaat de rechtbank ervan uit dat [partij A] voor wat betreft die gebreken niet in verzuim is geraakt. Dit betekent dat [partij B] ter zake van die gebreken geen aanspraak kan maken op schadevergoeding.
5.30.
Voor zover [partij B] zijn betalingsverplichtingen opschort omdat niet alle opleverpunten uit het proces-verbaal zijn hersteld, is de rechtbank van oordeel dat [partij B] aan dat proces-verbaal geen opschortingsrecht kan ontlenen. Volgens [partij A] zijn alle opleverpunten uit het proces-verbaal hersteld, met uitzondering van het Deens rabat. [partij B] heeft dit niet voldoende weersproken, zodat de rechtbank hiervan uitgaat. Wat betreft het Deens rabat geldt weliswaar dat [partij A] die kwestie niet heeft opgelost, maar dit kan niet aan hem worden tegengeworpen. In dit kader wordt vooropgesteld dat [partij A] onweersproken heeft gesteld dat [partij B] ondanks waarschuwingen van [partij A] erop stond dat het rabat ‘verdekt zou worden geschoten’, zodat hiervan zal worden uitgegaan. Verder is van belang dat in het proces-verbaal ten aanzien van het Deens rabat het volgende vermeld staat:
Schroot naast deur niet evenwijdig aangebracht
Bestaande buitenmuur en goed geplaatst deurkozijn maken dat de gevelbekleding niet anders kan worden aangebracht.
Graag kozijnlijn draaistijl aanhouden schroten 1 m breed opnieuw aanbrengen
Dit duidt erop dat het scheef aanbrengen van het rabat niet zozeer aan [partij A] te wijten was, maar te maken had met de bestaande buitenmuur. De reactie van [partij B] op de in r.o. 3.14 genoemde e-mail van [partij A] komt de rechtbank dan ook niet erg reëel voor. [partij A] heeft [partij B] vervolgens bovendien per e-mail van 27 januari 2023 nog drie voorstellen gedaan voor het oplossen van de betreffende kwestie. [partij B] heeft niet meer op die e-mail gereageerd, terwijl dit naar het oordeel van de rechtbank wel van hem verwacht had mogen worden. [partij A] vreesde namelijk dat het wederom ‘vastschieten’ van het rabat zoals [partij B] wenste, en als voorstel in die e-mail was opgenomen, niet tot een duurzame constructie zou leiden en heeft [partij B] daarvoor in die e-mail nogmaals gewaarschuwd, alsmede de voordelen benoemd van de twee andere voorgestelde oplossingen. Gelet op die vrees van [partij A] en het mogelijke aansprakelijkheidsrisico dat hij daarmee liep, kon van hem niet verwacht worden dat hij na het uitblijven van een reactie van [partij B] eigenstandig zou beslissen hoe de kwestie opgelost moest worden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [partij B] door niet op de e-mail van [partij A] te reageren in schuldeisersverzuim is geraakt. Dit betekent dat hij zich op grond van artikel 6:54 sub a BW ten aanzien van de kwestie van het Deens rabat niet op opschorting kan beroepen.
5.31.
Voor zover [partij B] meent dat hij zijn betalingsverplichtingen ook mocht opschorten in verband met de in de e-mail van 3 februari 2023 genoemde en in de brief van 14 februari 2023 bedoelde (andere) gebreken, gaat dit betoog niet op. [partij A] heeft namelijk onweersproken gesteld dat die gebreken ook zichtbare gebreken betreffen als bedoeld in artikel 7:758 lid 3 BW, zodat de rechtbank hiervan uitgaat. Dit betekent dat [partij A] voor die gebreken evenmin aansprakelijk kan worden gehouden.
tussenconclusie
5.32.
De conclusie uit het voorgaande is dat in het te wijzen eindvonnis de aannemingsovereenkomst zal worden ontbonden voor zover deze ziet op het (daadwerkelijk) isoleren van de zolder en het aanbrengen van een regenpijp ten behoeve van de regenton. Van de resterende aanneemsom van € 18.739,88 zal een bedrag van
€ 200,00 in ieder geval worden afgewezen en het bedrag dat ziet op het daadwerkelijk isoleren van de zolder. Het resterende bedrag is toewijsbaar, behoudens de uitkomst van hetgeen in r.o. 5.16, 5.20 en 5.21 is overwogen. De in reconventie gevorderde herstelkosten zullen worden afgewezen.
afvalkosten en kilometervergoeding
5.33.
[partij A] vordert ook een bedrag van € 1.153,67 aan afvalkosten en een bedrag van
€ 383,04 aan kilometervergoeding. Nu [partij B] de verschuldigdheid van die bedragen op zichzelf erkent en hiervoor reeds is gebleken dat zijn beroep op verrekening niet slaagt, zijn deze vorderingen toewijsbaar.
hijskosten/kosten steiger5.34. Het door [partij A] gevorderde bedrag van € 3.044,23 aan hijskosten/kosten steiger betreft enerzijds de huur van een steiger van € 1.291,38 en een bedrag van € 119,35 aan kosten voor het opzetten van een extra steiger. [partij B] erkent deze bedragen van in totaal
€ 1.410,73 in beginsel aan [partij A] verschuldigd te zijn, maar stelt zich op het standpunt dat deze verrekend moeten worden met een in de aannemingsovereenkomst opgenomen stelpost voor steigerwerk van € 1.210,00 zodat hij nog maar € 200,73 dient te betalen. Volgens [partij A] gaat deze stelling niet op, omdat [partij B] de betreffende stelpost niet heeft betaald. Hoewel [partij B] dit vervolgens niet heeft weersproken, is de rechtbank van oordeel dat de stelpost nog wel verrekend moet worden. Er moet namelijk van worden uitgegaan dat deze is begrepen in het toewijsbare deel van het bedrag van € 18.739,88 dat [partij A] als restant van de aanneemsom heeft gevorderd, aangezien de stelpost in de aanneemovereenkomst meetelt bij de berekening van de totaal verschuldigde aanneemsom. Van het bedrag van € 1.410,73 is dus een bedrag van € 200,73 toewijsbaar.
5.35.
Het andere deel van het gevorderde bedrag van € 3.044,23 aan hijskosten/kosten steiger van € 1.633,50 ziet volgens [partij A] op werkzaamheden die in verband met het plaatsen van kozijnen op de zolder van de woning zijn verricht. In de aannemingsovereenkomst is een stelpost van € 1.512,50 inclusief btw opgenomen voor hijswerk, maar tot de huur van een hijskraan is het niet gekomen en de kozijnen zijn dan ook zonder hijskraan naar de zolder gebracht. Partijen hebben afgesproken dat de tijd die (onder meer) daarmee gemoeid was vanuit de stelpost hijswerk in rekening zou worden gebracht. Dit betreft 30 uur à € 45,00 per uur exclusief btw, aldus steeds [partij A] .
5.36.
[partij B] betwist de door [partij A] gestelde afspraak niet, zodat die vast staat. [partij A] heeft naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende onderbouwd dat zij de kozijnen handmatig naar de zolder heeft gebracht. De rechtbank gaat er dus van uit dat de betreffende werkzaamheden inderdaad zijn uitgevoerd. Volgens [partij B] dient de stelpost hijswerk van € 1.512,50 echter nog met het bedrag van € 1.633,50 verrekend te worden en zijn partijen nooit overeengekomen dat die stelpost overschreden mocht worden. De rechtbank is van oordeel dat de stelpost hijswerk inderdaad nog verrekend moet worden met het bedrag van € 1.633,50, nu aangenomen moet worden dat deze is begrepen in het toewijsbare deel van het bedrag van € 18.739,88 dat [partij A] als restant van de aanneemsom heeft gevorderd. Het resterende bedrag van € 121,00 kan naar het oordeel van de rechtbank worden toegewezen. De aard van een stelpost brengt namelijk met zich mee dat deze kan worden overschreden en de rechtbank acht de onderhavige overschrijding van minder dan 10% toelaatbaar.
meerwerk
5.37.
[partij A] vordert als onderdeel van de hoofdsom tot slot ook betaling van een bedrag van € 7.373,55 ter zake van het uitgevoerde meerwerk. Dit betreft volgens [partij A] het toepassen van zwarte accenten in de badkamer, dakwerk, kosten voor een kwakkel en een afvoer in de badkamer, het verleggen van de riolering in de badkamer, het herstellen van de riolering van de kruipruimte, een nacalculatie met betrekking tot de cv en het maken van een wand en een gipsplafond in de woonkamer. [partij B] erkent met het meeste door [partij A] gesteld meerwerk te hebben ingestemd. Volgens hem maakt [partij A] echter ten onrechte aanspraak op betaling van een bedrag van € 1.182,40 voor het maken van een wand en een gipsplafond in de woonkamer, aangezien dat meerwerk niet schriftelijk is overeengekomen. [partij B] betoogt verder dat ten aanzien van het dakwerk een bedrag van € 3.630,00 in mindering moet worden gebracht, omdat in de aannemingsovereenkomst een stelpost ter hoogte van dat bedrag voor het dakwerk was opgenomen. [partij B] meent daarnaast dat de afrekening van de stelpost metselwerk op het meerwerk in mindering dient te worden gebracht. Er is namelijk slechts voor € 242,00 aan metselwerk uitgevoerd, terwijl daarvoor in de aannemingsovereenkomst een stelpost was opgenomen van € 2.420,00, aldus [partij B] .
5.38.
[partij A] heeft dit laatste standpunt van [partij B] niet weersproken, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat er inderdaad een bedrag van € 2.178,00 op het meerwerk in mindering moet worden gebracht. Wat betreft het als meerwerk gerekende dakwerk heeft [partij A] voldoende toegelicht en onderbouwd dat dit ziet op het dak van de aanbouw en dat de in de aannemingsovereenkomst opgenomen stelpost voor het dakwerk ziet op het dak van de garage. De rechtbank volgt [partij B] dus niet in zijn stelling dat ten aanzien van het dakwerk een bedrag van € 3.630,00 in mindering moet worden gebracht. Het bedrag van
€ 1.182,40 voor het maken van een wand en een gipsplafond in de woonkamer acht de rechtbank tot slot ook toewijsbaar, nu [partij A] voldoende heeft onderbouwd dat [partij B] hem opdracht heeft gegeven voor die werkzaamheden en [partij B] niet heeft betwist dat deze zijn uitgevoerd. Van het gevorderde bedrag van € 7.373,55 aan meerwerk zal dus een bedrag van € 5.195,55 (7.373,55 – 2.178,00) worden toegewezen.
rente en buitengerechtelijke incassokosten
5.39.
In verband met de vertraging in de betaling kan [partij A] aanspraak maken op betaling van de wettelijke rente over de toewijsbare hoofdsom. Aangezien [partij A] [partij B] overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:96 lid 6 BW heeft aangemaand, heeft hij ook recht op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De hoogte van die kosten zal in het te wijzen eindvonnis worden bepaald.
extra huurkosten
5.40.
[partij B] vordert in reconventie betaling van een bedrag van € 3.600,00 aan extra huurkosten. Aangezien [partij A] betwist dat [partij B] die kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en nergens uit blijkt dat dit inderdaad het geval is, zal deze vordering worden afgewezen.
vervanging sloten
5.41.
[partij B] maakt ook aanspraak op betaling van een bedrag van € 199,77 voor het vervangen van de sloten van de woning. Volgens [partij B] hebben zij die sloten moeten vervangen, omdat [partij A] de sleutel van de woning ondanks herhaald verzoek niet had ingeleverd. [partij A] betwist gemotiveerd dat dit de reden was van het vervangen van de sloten. De rechtbank is van oordeel dat [partij B] in het licht van deze betwisting onvoldoende heeft weten te onderbouwen dat het vervangen van de sloten voor rekening van [partij A] zou moeten komen. De betreffende vordering van [partij B] is dus niet toewijsbaar.
keuring cv-installatie
5.42.
[partij B] meent dat [partij A] ook een bedrag van € 65,57 aan hem verschuldigd is voor het keuren van de cv-installatie. Volgens [partij B] wilde [partij A] namelijk niet bekend maken wie de installatie geleverd en geplaatst had, zodat hij geen zekerheid had of deze voldeed aan de daaraan te stellen eisen en hij de installatie daarom moest laten keuren. Aangezien [partij A] zich op het standpunt stelt dat hij wel degelijk aan [partij B] bekend heeft gemaakt wie de cv-installatie heeft geleverd en geplaatst en [partij B] zijn stelling dat dit anders is niet verder heeft onderbouwd, acht de rechtbank ook deze vordering niet toewijsbaar.
kosten deskundige
5.43.
[partij B] vordert op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW ook betaling van de kosten van het inschakelen van Home Profs en [bedrijf 3] . Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat [partij A] niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de in het rapport van Home Profs genoemde gebreken. Dit betekent dat [partij B] ook geen aanspraak kan maken op betaling van vermogensschade bestaande uit redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid ter zake van die gebreken. De kosten van het rapport van Home Profs zijn dus niet toewijsbaar. Voor wat betreft de in het rapport van [bedrijf 3] genoemde gebreken geldt dat die gebreken in de onderhavige procedure slechts zijdelings aan de orde zijn gekomen en niet is komen vast te staan dat [partij A] voor die gebreken aansprakelijk is. De kosten van het rapport van [bedrijf 3] kunnen om die reden evenmin voor vergoeding in aanmerking komen.
contractuele boete
5.44.
[partij B] vordert tot slot op grond van artikel 10 lid 3 juncto 5 van de AVA2013 ook betaling van een contractuele boete van € 18.739,87, vanwege de te late oplevering van het werk. De rechtbank heeft in het vonnis in incident van 5 juli 2023 echter reeds overwogen dat de AVA20213 niet van toepassing zijn. Ook indien de rechtbank op dit oordeel zou moeten terugkomen, zoals [partij B] kennelijk meent, kan hij naar het oordeel van de rechtbank geen aanspraak maken op betaling van een contractuele boete. De in de aannemingsovereenkomst opgenomen passage ‘Het totaal duur van de werkzaamheden zal ongeveer 16 weken gaan duren, met uitzondering van eventuele onvoorziene calamiteiten’ is namelijk te onbepaald om als fatale oplevertermijn te kunnen gelden. [partij B] heeft ook niets gesteld op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat [partij A] moet hebben begrepen dat het wel degelijk de bedoeling van [partij B] was om een fatale termijn met [partij A] overeen te komen. Hier komt nog bij dat [partij A] onweersproken heeft gesteld dat als gevolg van het door [partij B] gewenste meerwerk en de levertijd van de kozijnen de oplevering langer op zich heeft laten wachten. De gevorderde contractuele boete zal dus ook worden afgewezen.
akte uitlating
5.45.
De zaak zal worden verwezen naar de rol voor akte uitlating aan de zijde van [partij A] , zoals in r.o. 5.16 en 5.20 is overwogen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
6.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 3 juli 2024voor het nemen van een akte door [partij A] zoals vermeld in r.o. 5.16 en 5.20, waarna [partij B] op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen;
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan,
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op
5 juni 2024. (MD)