ECLI:NL:RBOVE:2024:2959

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
71-129551-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan criminele organisatie en drugshandel met aanzienlijke hoeveelheden cocaïne

Op 5 juni 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en het opzettelijk handelen in drugs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren. De verdachte was schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk handelen in drugs, het bevorderen van de handel en productie van drugs, en deelname aan een criminele organisatie. Het onderzoek, dat begon medio 2020, leidde tot de ontdekking van een internationale criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van en handel in verdovende middelen, waaronder cocaïne. De verdachte had een belangrijke rol in deze organisatie, waarbij hij verantwoordelijk was voor de aanvoer van chemicaliën en andere benodigdheden voor drugslaboratoria. Tijdens het proces werd duidelijk dat de verdachte samen met anderen handelingen verrichtte die gericht waren op het vervaardigen en verhandelen van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende betrokkenheid had bij de criminele activiteiten en dat zijn rol in de organisatie van wezenlijk belang was. De rechtbank heeft de vordering van de officieren van justitie, die een gevangenisstraf van acht jaren eisten, gematigd en een straf van zes jaren opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71-129551-21 (P)
Datum vonnis: 5 juni 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officieren van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1961 in [geboorteplaats 1] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 11 april 2024, 15 april 2024, 23 april 2024 en 28 mei 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. S. Schuurman, advocaat in Breukelen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 18 januari 2022, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van drugsgerelateerde misdrijven, valsheid in geschrifte en/of witwassen;
feit 2:samen met anderen, in een schuur aan de [adres 1] in [plaats 1] , opzettelijk, meermalen cocaïne heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft vervaardigd;
feit 3: samen met anderen, opzettelijk, voorbereidingshandelingen heeft getroffen om cocaïne en/of (met)amfetamine binnen het Nederlands grondgebied te brengen en/of te vervaardigen en/of te bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, vervoeren.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 18 mei 2021 te 's-Hertogenbosch en/of [plaats 1] in de gemeente Tholen en/althans (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te
weten hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer ander (en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in:
- artikel 2 en/of 10a van de Opiumwet, en/of
- artikel 225 en/of 420bis van het Wetboek van Strafrecht (zaaksdossier 1);
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 te [plaats 1] in de gemeente Tholen en/althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
- ( telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
- ( telkens) opzettelijk aanwezig gehad, en/of
- ( telkens) opzettelijk heeft vervaardigd (in een schuur aan de [adres 1] ,
een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van (een) materia(a)l(en) bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet: (zaaksdossier 02);
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 18 mei 2021 te [plaats 2] en/of 's-Hertogenbosch en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in verenging met een ander of anderen en/althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten
= het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of
= het opzettelijk vervaardigen, en/of
= het opzettelijk binnen/buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelheid/hoeveelheden (meth)amfetamine en/of cocaïne, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende (meth)amfetamine en/of cocaïne, zijnde (meth)amfetamine en/of cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die/dat feit(en) heeft trachten te verschaffen, en/of
(een) voorwerp (en) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of (een) stof(fen) en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, één of meermalen, daartoe (telkens) opzettelijk:
(ten behoeve van het vervaardigen van verdovende middelen) (een) grote hoeveelheid/heden chemicaliën (Ethyl/Hexaan) en/of goederen, te weten afzuigers/slangen/koppelstukken/flenzen besteld en/of gekocht en/of afgeleverd en/of voorhanden gehad (zaaksdossier 03).

3.De bewijsmotivering

3.1
Inleiding
Medio 2020 is het strafrechtelijk onderzoek 26Donau gestart naar aanleiding van informatie over personen die zich bezig zouden houden met de invoer van en de handel in verdovende middelen. Gedurende het onderzoek zijn meer dan dertig personen als verdachte aangemerkt, waaronder verdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). Voor [medeverdachte 2] is een afzonderlijk deelonderzoek geopend onder de naam 26Wayne.
Het dossier 26Donau/26 Wayne beschrijft een internationale criminele organisatie waarvan een Nederlands deel, bestaande uit verschillende netwerken en samenwerkingsverbanden, nauw samenwerkt met een deel van de criminele organisatie in Zuid-Amerika. De criminele organisatie zou verdovende middelen, waaronder cocaïne, vanuit Mexico via Spanje naar Nederland smokkelen in, aan of tussen dragermateriaal (zoals gasbetonblokken). De verdovende middelen zouden in Nederland uit het dragermateriaal worden verwijderd en/of in laboratoria (cocaïne-wasserijen) met behulp van chemicaliën verder worden bewerkt.
[medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) worden ervan verdacht leiding te hebben gegeven aan de criminele organisatie in Nederland. Zij zouden ieder afzonderlijk van elkaar de beschikking hebben gehad over een netwerk van personen van voornamelijk Turkse en Marokkaanse afkomst en nauw hebben samengewerkt met een deel van de criminele organisatie in Mexico. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zouden de beschikking hebben gehad over drugslaboratoria in [plaats 1] en [plaats 2] , waar Mexicaanse leden van de organisatie werkzaam waren vanwege hun specifieke kennis van onder meer het productieproces. Kiloblokken cocaïne die uit deze laboratoria afkomstig zouden zijn, zouden worden voorzien van logo's/stempels en worden ondergebracht in een ‘safehouse’ in een verborgen ruimte. Wanneer de organisatie een afnemer voor de cocaïne zou hebben, zouden de blokken uit het safehouse worden gehaald en op straat worden overgedragen in ruil voor contant geld. De verdovende middelen en het geld zouden worden vervoerd in voertuigen met een verborgen ruimte. Binnen het onderzoek 26Donau/26Wayne is zicht gekregen op een ‘safehouse’ aan de [adres 2] in Rotterdam. Tijdens een inval door de politie op 11 maart 2021 is daar een aantal verdachten aangehouden en zijn onder meer hoeveelheden cocaïne, contant geld en wapens in beslag genomen.
Het einddossier en de nadien aanvullend verstrekte stukken vormen de weerslag van de onderzoeksresultaten. Het zijn deze resultaten, gezien in samenhang met en tegen de achtergrond van de tegen verdachte uitgebrachte tenlastelegging, die ter beoordeling voorliggen.
De verdachte wordt door het Openbaar Ministerie gezien als een persoon die strafbare betrokkenheid heeft gehad bij het opzetten van de drugslaboratoria, de aanvoer van grondstoffen en het vervoeren van te vervaardigen/te bewerken verdovende middelen van stashplaatsen naar de laboratoria en vice versa na vervaardiging/bewerking.
3.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit, omdat op basis van het proces-verbaal van identificatie in onvoldoende mate kan worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker is geweest van het EncroChat-account [accountnaam 1] .
Indien en voor zover de rechtbank tot het oordeel zou komen dat verdachte kan worden geïdentificeerd als de gebruiker van het aan hem toegeschreven EncroChat-account, dan dient alsnog integrale vrijspraak te volgen voor feit 2 en feit 3, omdat voor deze feiten niet aan het bewijsminimum is voldaan. De verdenkingen tegen verdachte zijn compleet gebaseerd op de berichtgeving afkomstig uit EncroChat, terwijl er geen ondersteuning voor het bewijs uit deze bron in het dossier aanwezig is.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Alvorens de rechtbank overgaat tot de bespreking van de feiten, zullen eerst de identificaties van de verschillende EncroChat-accounts worden besproken. Daarna zal de rechtbank feit 2 en feit 3 bespreken alvorens zij ingaat op feit 1 (de criminele organisatie).
3.4.1
De bewijsmiddelen
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de feiten en omstandigheden vast, waarbij in de voetnoten zal worden verwezen naar de voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen. [1]
3.4.2
Identificaties van de EncroChat-accounts
Voor de bewijsvoering komt het in belangrijke mate aan op de inhoud van de ter beschikking gekomen EncroChat-data. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verschillende verdachten gebruik hebben gemaakt van telefoontoestellen waarop deze dienst geïnstalleerd was. De accounts stonden niet op hun eigen naam geregistreerd. In het geval van EncroChat werd gebruik gemaakt van een nickname eindigend op @encrochat.com. De vraag die in deze zaak en in de zaken van verschillende medeverdachten moet worden beantwoord, is of de personen tegen wie het Openbaar Ministerie in dit onderzoek vervolging heeft ingesteld, te identificeren zijn als de gebruikers van de aan ieder van hen toegeschreven accounts.
De EncroChat-berichten in het dossier worden weergegeven in UTC-tijd, wat inhoudt dat het in de periode van 29 maart 2020 tot 25 oktober 2020 (zomertijd) in Nederland twee uren later was dan de weergegeven UTC-tijd en in de periode van 27 oktober 2019 tot 29 maart 2020 (wintertijd) in Nederland een uur later was dan de weergegeven UTC-tijd. Wanneer hierna over tijden wordt gesproken, is dat omgerekend naar de Nederlandse tijd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de nickname “ [accountnaam 1] ”, [medeverdachte 1] van de nicknames “ [accountnaam 2] ”, “ [accountnaam 3] ” en “ [accountnaam 4] ” [2] , [medeverdachte 2] van de nicknames “ [accountnaam 5] ” en “ [accountnaam 6] ” [3] en medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) van de nickname “ [accountnaam 7] ” [4] .
De identificatie van verdachte als gebruiker van het EncroChat-account met de nickname [accountnaam 1] volgt onder meer uit het volgende.
De gebruiker van het account [accountnaam 1] maakte gebruik van de bijnamen [alias 1] , [alias 1] , [alias 1] en [alias 1] en van een telefoon voorzien van het IMEI-nummer [nummer 1] . Deze telefoon straalde veelvuldig aan in de directe omgeving van [plaats 3] en in de omgeving van de straat [adres 3] (’s-Hertogenbosch). Op 13 april 2020 sprak de gebruiker van het account [accountnaam 1] met de gebruiker van het account [accountnaam 8] . [accountnaam 1] vroeg of [accountnaam 8] naar ’s-Hertogenbosch kon komen en gaf de locatie [adres 4] door. [accountnaam 1] gaf aan dat zijn witte bus daar stond. Het GBA-adres van [verdachte] is sinds 14 januari 2020 [adres 3] (’s-Hertogenbosch). De locatie die door [accountnaam 1] werd doorgegeven, bevindt zich naast het woonadres van [verdachte] . [verdachte] is geboren in [geboorteplaats 1] . [5] In dit gesprek op 13 april 2020 zei [verdachte] ook tegen [accountnaam 8] dat hij naar de verjaardag van zijn kleinzoon moest. [6]
Op het adres [adres 3] staat [naam 1] , de vriendin van [verdachte] , sinds 1 januari 2020 ook ingeschreven. Tijdens de doorzoeking in de woning op 18 mei 2021 waren [naam 1] en haar dochter in deze woning aanwezig. [naam 1] verklaarde dat zij [verdachte] – gelet op hun leeftijd – zag als haar man en niet als haar vriend. [naam 1] heeft volgens GBA-gegevens een kleinzoon, genaamd [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2013 in [geboorteplaats 2] . [7]
[accountnaam 1] had daarnaast regelmatig contact met [medeverdachte 1] . Op 10 november 2020 werd tijdens een observatie vastgesteld dat [medeverdachte 1] een ontmoeting had met [verdachte] . [verdachte] had op een foto van deze observatie zilvergrijs haar. [accountnaam 1] gebruikte onder meer de bijnaam [alias 1] . Op 12 juni 2020 zei de gebruiker van het account [accountnaam 9] tegen [accountnaam 1] dat hij dacht dat [accountnaam 1] uit [plaats 3] kwam. [accountnaam 1] gaf vervolgens aan dat zijn thuis in Empel is. [8]
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank – anders dan door de verdediging is bepleit – vast dat verdachte de gebruiker was van het EncroChat-account met de nickname [accountnaam 1] . Bij de verdere bespreking van het bewijs gaat de rechtbank steeds uit van de bovenstaande identificaties en zal de rechtbank [verdachte] aanduiden als de gebruiker van deze nickname.
3.4.3
Feit 2, zaaksdossier 2
3.4.3.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aantreffen uitgebrand drugslaboratorium in [plaats 1]
Op 27 maart 2020 werd melding gedaan van een uitslaande brand in een schuur gelegen aan de [adres 1] 1 in [plaats 1] . Bij deze brand deden zich meerdere krachtige ontploffingen voor. In de schuur was een laboratorium voor grootschalige productie van cocaïne gevestigd. Na de brand werden meerdere ketels en grondstoffen voor de productie van verdovende middelen en een grote hoeveelheid drugsafval aangetroffen. De kelder onder de loods bleek vol te staan met bluswater en chemicaliën. De aanwezige 28 schapen die in de schuur stonden, kwamen om het leven. [9]
De EncroChat-gesprekken met betrekking tot (de brand in) het laboratorium
Op 26 maart 2020 spraken [medeverdachte 1] en de EncroChat-gebruiker [accountnaam 10] (geïdentificeerd als [medeverdachte 4] [10] , hierna: [medeverdachte 4] ) met elkaar over problemen met de afzuiginstallatie, waarbij [medeverdachte 1] aangaf dat een reparateur de reparaties zelf had uitgevoerd en dat het echt gevaarlijk was. [medeverdachte 1] sprak ook over “the lams” (de schapen). [11]
Op diezelfde dag vertelde [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 4] dat er nog niets uitgekomen was en dat ze nog niet klaar waren. Het werkte volgens [medeverdachte 1] nu. [medeverdachte 1] wilde de volgende ochtend “100” afleveren. De “materials” wilde hij dan meenemen. [medeverdachte 4] vroeg aan de gebruiker van het Encrochat-account [accountnaam 11] (hierna: [accountnaam 11] ) of hij wist hoeveel er morgenvroeg ongeveer weg zouden gaan/uit zouden komen. [12]
Even later vertelde [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] dat hij morgen rond 4:00 uur bij [verdachte] in moest stappen om “100” bij Luzin te halen. Direct hierna stuurde [medeverdachte 1] een bericht naar de gebruiker van het account [accountnaam 12] (hierna: [accountnaam 12] ). [accountnaam 12] moest er voor zorgen dat morgenochtend om 4:00 uur 100 kilo gereed zou staan, omdat [verdachte] en “ [alias 2] ” (de rechtbank begrijpt: het Encrochat-account van [medeverdachte 3] ) dit op kwamen halen. Diezelfde dag gaf [accountnaam 11] kennelijk antwoord op de eerdere vraag van [medeverdachte 4] hoeveel er morgenvroeg ongeveer weg zouden gaan/uit zouden komen. [accountnaam 11] noemde “81, 39 PP1, 42 380”. [accountnaam 11] gaf dit op 27 maart 2020 ook door aan [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] gaf aan dat hij in het bezit was van een stempel van “hun” en dat [verdachte] die mee zou nemen naar het lab. [accountnaam 11] zei: “110 is 81 geworden”, waarop [medeverdachte 3] antwoorde: “vorige keer kwam er meer uit of niet”. [13]
Op 27 maart 2020 was [verdachte] om 04:09 uur bij [medeverdachte 3] . [accountnaam 12] bevestigde aan [medeverdachte 1] dat [verdachte] en [medeverdachte 3] waren geweest en weer weg waren. [14] [medeverdachte 1] bracht [medeverdachte 4] om 09:03 uur op de hoogte van het verloop en zei dat “ [alias 3] ” eraan zou komen met “81” en dat er “100” gebracht was. Daarna zei hij tegen [medeverdachte 3] dat [verdachte] eraan zou komen met “handel”.
Om 13:55 uur vroeg [medeverdachte 4] aan [accountnaam 11] : “broer van wat jullie produceren van die gekomen zijn wil je op de helft daarvan de stempel van de beer zetten”. [medeverdachte 4] wilde daarnaast het gewicht weten van wat er was gebracht die dag. [accountnaam 11] antwoordde “Zuiver/netto 100”. [15]
Door EncroChat-gebruiker [accountnaam 13] (geïdentificeerd als [medeverdachte 5] [16] , hierna: [medeverdachte 5] ) werd om 21:40 uur een foto verstuurd naar [medeverdachte 2] met daarop een wit blok. Op dit blok stond de stempel “380”. De gebruiker van het account met de nickname “ [accountnaam 14] ” stuurde om 18:51 uur een foto van een blok met daarop de stempel “PP1” naar [medeverdachte 1] . [17]
Om 21:41 uur zei [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 4] dat er brand was geweest en dat “ze” waren gevlucht. Vervolgens stuurde hij een foto van de brandende loods naar [medeverdachte 4] . Hij was bang dat “ze” allemaal op straat zouden worden opgepakt.
[medeverdachte 4] gaf vervolgens aan gebruiker van het EncroChat-account [accountnaam 15] (hierna: [accountnaam 15] ) door dat de “rancho” verkloot was en dat [accountnaam 15] voorzichtig moest zijn met het geld, geen enkele uitgave moest doen en dat er problemen waren of zouden gaan komen. [18]
Op 28 maart 2020 spraken [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] elkaar vanaf 07:12 uur over de brand en over de personen die uit het laboratorium waren gevlucht. Ze probeerden deze personen te vinden en ergens onder te brengen. Door beiden werden auto’s gestuurd. [medeverdachte 1] gaf het adres door aan [medeverdachte 4] en noemde dit “ [plaats 1] ”. [19] Om 08:15 uur vroeg [medeverdachte 2] of [medeverdachte 5] een “ooso” (huis) had voor vier mannen om te slapen. [medeverdachte 5] stuurde het adres [adres 5] . [medeverdachte 5] zou de vier mannen daar opwachten. [medeverdachte 1] gaf dit adres vervolgens door aan [medeverdachte 4] . [20] [medeverdachte 2] vertelde aan [medeverdachte 5] dat “ons boerderij” gisteren is afgebrand. [21]
Bij een politiecontrole op 28 maart 2020 werden op de Philipsdam twee Mexicaanse mannen, genaamd [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] , aangetroffen. Zij vroegen om een lift naar Rotterdam. [22] Op diezelfde dag vond een verkeerscontrole plaats op de A13 ten gevolge van een ANPR-hit. In het voertuig zaten drie personen. De bestuurder was [medeverdachte 3] . Op de achterbank werden twee Mexicaanse mannen aangetroffen, namelijk de eerder op de Philipsdam aangetroffen [medeverdachte 6] en een man genaamd [medeverdachte 8] . In het navigatiesysteem stond als meest recente locatie de [adres 5] . [23]
Tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] werd vervolgens gesproken over een politiecontrole en de gevluchte personen. [medeverdachte 4] vertelde aan [medeverdachte 1] : “al are freee”. [medeverdachte 1] vertelde dat er maar twee tegelijk vervoerd mochten worden, gezien de toen geldende coronamaatregelen. [medeverdachte 1] was bezig met het regelen van vervoer voor [accountnaam 16] . [24] [accountnaam 16] betreft vermoedelijk [medeverdachte 7] . [25] [medeverdachte 7] was eerder aangetroffen op de Philipsdam samen met [medeverdachte 6] . Daarnaast was hij op 16 juni 2019 te zien op beelden van een politiecamera in de loods aan de [adres 6] in Rotterdam.
Op 29 maart 2020 hadden de EncroChat-gebruikers [accountnaam 17] (geïdentificeerd als [medeverdachte 9] [26] , hierna: [medeverdachte 9] ) en [accountnaam 18] contact met elkaar. [medeverdachte 9] vertelde dat [medeverdachte 1] tien dagen mocht werken in de boerderij en dat er een explosie had plaatsgevonden. [medeverdachte 1] had daardoor 100 kilogram base verloren. [27]
Op 30 maart 2020 vertelde [verdachte] aan de gebruiker van het account [accountnaam 19] (hierna: [accountnaam 19] ): “Vrijdagavond de hele locatie plat gebrand.. Vrijdag morgen 200 kilo base gebracht.. Gelukkig geen doden.. En iedereen veilig terug gekomen”. Vervolgens vertelde hij: “Ik deed alle aanvoer van alles.. En alles regelen.. Was er nog die dag.. Maar als je alles in rook op ziet gaan na zoveel werk” en “Iedereen veilig thuis gekomen.. Ze rennend er vandoor gegaan.. Echt mazzel.. 20.000 liter chemicaliën stonden er ook.. Lekker fikkie”. Verder zei hij: “Heb mijn mail op nieuwe encro laten zetten. Deze kunnen ze met die locatie neer zetten.. Dit toestel is daar nooit geweest”. [28]
3.4.3.2 Overwegingen en conclusies
Vaststelling dat het om cocaïne gaat
In Encrochat-gesprekken met betrekking tot het laboratorium in [plaats 1] werd op de vraag van [medeverdachte 1] “hoeveel er morgen uit zou komen” geantwoord dat dit er 39 met de stempel PP1 en 42 met de stempel 380 zouden zijn. Later werden door onder meer [medeverdachte 5] foto’s naar [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] verstuurd met daarop witte samengeperste blokken met de ingeperste logostempels PP1 en 380.
Het is algemeen bekend dat met een “blok/stuk” één kilo cocaïne wordt bedoeld. Cocaïne wordt doorgaans na de productie in blokken van één kilo per stuk samengeperst, verpakt en vervoerd. Daarnaast werd in de EncroChat-gesprekken in het dossier door de verdachten gesproken over (aan) cocaïne (gerelateerde zaken). Een sprekend voorbeeld hiervan is dat [verdachte] sprak over het leveren van honderden kilo’s base voor het drugslaboratorium in [plaats 1] . De base is noodzakelijk voor de productie van (snuif)cocaïne.
De rechtbank is gezien het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van cocaïne.
Betrokkenheid en rol van verdachte bij dit feit en medeplegen
[verdachte] was ten aanzien van het drugslaboratorium in [plaats 1] onder meer verantwoordelijk voor het leveren van stempels en cocaïne-base. Verdachte werd door [medeverdachte 1] in contact gebracht met [medeverdachte 3] . [verdachte] en [medeverdachte 3] haalden samen cocaïne-base bij de stashlocatie en brachten dit naar het laboratorium. Vanuit het laboratorium namen zij de geproduceerde blokken cocaïne weer mee. [verdachte] zorgde na de brand in het laboratorium voor een nieuw EncroChat-account, zodat hij niet meer aan de locatie te koppelen zou zijn.
Voor medeplegen is noodzakelijk dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Dit betreft een samenwerking die is gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict. Verdachte dient daarvoor een materiële of intellectuele bijdrage te leveren die van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict. Het is niet nodig dat komt vast te staan dat een verdachte weet heeft van de (exacte) gedragingen die later of eerder in het traject door zijn medeverdachten worden verricht.
Uit de beschreven gang van zaken en de overige bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank van gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen bij de productie van cocaïne in [plaats 1] door onder meer [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] . Zij hadden allen een cruciale rol binnen het geheel. Dit blijkt onder meer uit hun telefonische contacten en onderlinge taakverdeling.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hadden een uitvoerende en coördinerende rol bij en na het productieproces in [plaats 1] . Zij benaderden en instrueerden anderen. Daarnaast werden zij tijdens en na het productieproces via foto’s op de hoogte gehouden van de voortgang van het proces. [verdachte] en [medeverdachte 3] hadden een belangrijke uitvoerende rol door onder meer cocaïne-base aan te leveren.
Als één van de verdachten zou wegvallen, zou dat gevolgen hebben voor het al dan niet slagen van de productieprocessen. Een nauwe en bewuste samenwerking is naar het oordeel van de rechtbank daarmee gegeven. Daarom kunnen de gedragingen van [verdachte] worden gekwalificeerd als medeplegen.
Conclusies
De rechtbank is naar aanleiding van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat [verdachte] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of vervaardigen van cocaïne in het drugslaboratorium in [plaats 1] . Daarnaast heeft [verdachte] zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en het aanwezig hebben van die cocaïne.
3.4.4
Feit 3, zaaksdossier 3
3.4.4.1 Feiten en omstandigheden
Na de brand in het drugslaboratorium in [plaats 1] , volgt uit EncroChat-gesprekken tussen de gebruikers [accountnaam 8] (geïdentificeerd als [medeverdachte 10] [29] , hierna: [medeverdachte 10] ) en [accountnaam 20] (geïdentificeerd als [medeverdachte 11] [30] , hierna: [medeverdachte 11] ) dat zij bezig waren met de opbouw van een nieuw laboratorium. Ze spraken onder meer over aansluitingen voor krachtstroom, voor de pers en de mixer. [medeverdachte 10] zei daarnaast tegen de gebruiker van het EncroChat-account [accountnaam 21] dat er 6 “colos” (de rechtbank begrijpt: Colombianen) klaar stonden om te werken. [31]
Op 8 april 2020 zei [medeverdachte 12] tegen [accountnaam 22] dat alles gereed was om te draaien en dat iedereen op 12 april 2020 naar binnen kon om te beginnen.
Op 10 april 2020 bestelde [verdachte] “200 ethyl aceyate” en “200 hexane” bij [medeverdachte 10] . [medeverdachte 10] kon “ze” pas op 13 of 14 april 2020 aan [verdachte] geven. [32]
Op 11 april 2020 zei de gebruiker van het EncroChat-account [accountnaam 23] tegen [medeverdachte 10] dat hij tien flenzen van 25, tien flenzen van 33 en drie slangen van 33 nodig had voor het laboratorium. Diezelfde dag vroeg [medeverdachte 10] aan [verdachte] of hij aan deze goederen en nog twee afzuigers kon komen. [verdachte] zei dat hij dit voor [medeverdachte 10] ging halen. [33] De goederen werden uiteindelijk ook opgehaald bij [verdachte] . [34] [verdachte] gaf [medeverdachte 10] instructies over het ophalen van de bestelde goederen. [verdachte] had deze goederen in zijn witte transporter bus gezet, die hij in de buurt van zijn woning had geparkeerd. Hij was zelf niet aanwezig bij de overdracht en zei tegen [medeverdachte 10] : “hard aan de zijdeur trekken, gaat hij open” en “heb er ook wat slangenklemmen bij gedaan en wat koppelstukken.. misschien nog nodig”. [35]
Op 14 april 2020 maakten [verdachte] en [medeverdachte 10] een afspraak om de chemicaliën in ontvangst te nemen bij de Hornbach in Nieuwekerk aan den IJssel. [verdachte] haalde de chemicaliën niet zelf op, maar observeerde op afstand en liet een chauffeur voor hem rijden. Een dag later vroeg [verdachte] aan [medeverdachte 10] of “de blauwe hexaan was en de witte ethyl”. [medeverdachte 10] gaf aan dat dit het geval was.
Op 16 april 2020 zei [medeverdachte 10] dat [verdachte] die middag opnieuw een vat Hexane van 220 liter bij hem op kon komen halen. [verdachte] zei dat hij dezelfde jongen liet komen om de spullen op te halen. Op 28 april 2020 deed [verdachte] wederom een bestelling bij [medeverdachte 10] . [medeverdachte 10] gaf aan dat het om “200 etac” en “200 hex” ging. Beiden kostten
€ 7,-- per liter, dus in totaal € 2.800,--. [verdachte] gaf aan dat hij rond 15:00 uur bij [medeverdachte 10] zou zijn. [36]
Op 15 april 2020 vroeg [accountnaam 22] aan [medeverdachte 12] hoe het afgelopen was. [medeverdachte 12] gaf aan dat het goed was gegaan en dat het eerste monster er uit gekomen was. Hij stuurde vervolgens een wit blok met daarop de stempel “BSB”.
Op basis van de chats tussen [medeverdachte 10] en [medeverdachte 11] , de foto’s die door [medeverdachte 11] waren verstuurd en het feit dat de telefoon in gebruik bij [medeverdachte 11] in april veelvuldig telefoonmasten in de omgeving van [plaats 2] aanstraalde, werd vastgesteld dat de locatie van het drugslaboratorium [adres 7] in [plaats 2] moest zijn. Op die locatie werd op 12 januari 2021 een ‘slapend laboratorium’ aangetroffen. De ruimte was dusdanig ingericht dat hij opnieuw gebruikt kon worden voor de productie van verdovende middelen. [37]
Op die locatie werd een soortgelijke grijskleurige vloer met hooi of mest met daarachter een groenkleurige schuur gezien als op de door [medeverdachte 11] verstuurde foto’s. Ook werd in de chats gesproken over vaten en jerrycans in een container. Op de locatie werd een onder camouflagenetten verstopte zeecontainer aangetroffen, die direct verbonden was met de schuur. [38] Tijdens de doorzoeking in de loods werden door de forensische opsporing foto’s gemaakt. De foto van jerrycans met chemicaliën die [medeverdachte 11] naar [medeverdachte 10] stuurde, kwam overeen met de foto die door de forensische opsporing werd gemaakt. [39]
Op 23 maart 2021 werd op een afstand van 40 meter van de loods een afgedekte put aangetroffen welke is gebruikt bij het illegaal lozen van verdovende middelen. In de put zijn chemicaliën geloosd die in de aangetroffen samenstelling worden gebruikt bij het uitwassen van cocaïne. [40]
3.4.4.2 Overwegingen en conclusies
Vaststelling dat het om cocaïne gaat
Naar het oordeel van de rechtbank – verwijzend naar hetgeen hieromtrent in paragraaf 3.4.3.2 is overwogen – staat het vast dat hier sprake was van cocaïne. Na de productie van cocaïne in [plaats 1] , werd immers gezocht naar een nieuw laboratorium om te produceren. Met betrekking tot het laboratorium in [plaats 2] werden ook foto’s verstuurd van witte samengeperste blokken cocaïne met onder meer de stempel BSB. Daarnaast werd door Forensische Opsporing vastgesteld dat in een put op zeer korte afstand van de schuur chemicaliën waren aangetroffen die gebruikt worden voor het uitwassen van cocaïne.
Betrokkenheid en rol van verdachte bij dit feit en medeplegen
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen vast dat
[verdachte] , in opdracht van [medeverdachte 10] meerdere goederen, waaronder flenzen, slangen en koppelstukken, voor hem heeft besteld. Daarnaast heeft [verdachte] meerdere keren grote hoeveelheden Ethyl en Hexane besteld bij [medeverdachte 10] . Vast staat dat [verdachte] in chatgesprekken heeft verteld dat hij verantwoordelijk was voor het aanvoeren en het regelen van goederen voor het afgebrande drugslaboratorium in [plaats 1] . Gezien de grote hoeveelheden goederen en chemicaliën die na de brand in [plaats 1] door [verdachte] werden besteld, is de rechtbank van oordeel dat hij wist dat deze goederen ook bestemd zouden zijn voor het vervaardigen van cocaïne in een drugslaboratorium en dat bij hem sprake is geweest van opzet gericht op het vervaardigen, bereiden, bewerken, verwerken, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne.
Uit de beschreven gang van zaken en de overige bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank van gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen door in ieder geval [medeverdachte 10] en [verdachte] . [verdachte] heeft een aantal goederen immers op verzoek van [medeverdachte 10] – die bezig was met de opbouw van het nieuwe drugslaboratorium in [plaats 2] – besteld. Zij hadden een gezamenlijk doel, namelijk het aanschaffen van goederen die bestemd waren voor het bewerken dan wel vervaardigen van cocaïne en onderhielden daarover intensief contact. Een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 10] en [verdachte] is naar het oordeel van de rechtbank daarmee gegeven. Daarom kunnen de gedragingen van [verdachte] worden gekwalificeerd als medeplegen.
Conclusie
De rechtbank is naar aanleiding van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat [verdachte] zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het treffen van voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen, bereiden, bewerken, verwerken, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van cocaïne. Dat de voorbereidingshandelingen (ook) betrekking hadden op metamfetamine heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen, zodat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
3.4.5
Feit 1, zaaksdossier 1
Beoordelingskader
Aan [verdachte] is ook ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet (Ow) en als bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht (Sr).
Voor een veroordeling voor deelneming aan een organisatie in de zin van artikel 140 Sr en artikel 11b Ow moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie, die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen.
Er dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat iemand, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met, alle anderen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest.
Voor deelneming aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet (voorwaardelijk opzet is dus niet voldoende), dat de organisatie het plegen van misdrijven (in dit geval drugsgerelateerde misdrijven, witwassen en valsheid in geschrifte) tot oogmerk heeft.
Het opzet van verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. Indien daarentegen uit de bewijsvoering slechts volgt dat verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van bovengenoemde misdrijven tot oogmerk had, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van een verdachte geen deelneming aan die criminele organisatie op.
Het oordeel van de rechtbank
Over het bestaan van een criminele organisatie, de structuur daarvan en de bijdrage van verdachte daaraan overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] beiden een netwerk van personen om zich heen hadden die in hun opdracht drugsgerelateerde werkzaamheden verrichtten. Zij werkten met hun netwerk nauw samen met een groep Mexicaanse en Colombiaanse verdachten die ervoor zorgden dat cocaïne-base vanuit Mexico via Spanje naar Nederland werd verscheept. Vanuit Mexico werden leden van die groep naar Nederland gestuurd om hier te werken in verschillende drugslaboratoria. Samen met de leden afkomstig uit Mexico werd de cocaïne-base in de laboratoria in [plaats 1] en [plaats 2] bewerkt tot een eindproduct. [41]
[medeverdachte 1] stuurde meerdere personen aan, waaronder [verdachte] . Binnen het netwerk van Nederlandse en Mexicaanse verdachten werd gecommuniceerd via crypto-telefoons. Daarnaast vonden meerdere ontmoetingen plaats. Zo ontmoetten [medeverdachte 1] en [verdachte] elkaar buiten op straat.
Na de productie werd de cocaïne naar de door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gehuurde stashlocatie aan de [adres 2] in Rotterdam gebracht. [42] [verdachte] en [medeverdachte 3] brachten de cocaïne-base in opdracht van [medeverdachte 1] vanuit deze stashwoning samen naar het drugslaboratorium in [plaats 1] . [medeverdachte 1] gaf [medeverdachte 3] en [verdachte] de opdracht om de geproduceerde blokken cocaïne naar de stashlocatie te brengen. Zo bracht [verdachte] 81 kilogram cocaïne naar de stashlocatie. [verdachte] was verder verantwoordelijk voor het brengen van stempels naar het drugslaboratorium.
Als een verkoop/overdracht van cocaïne plaatsvond, dan werden de blokken cocaïne opgehaald bij de stashwoning. Het geld dat met de overdrachten werd verdiend, werd weer in de stashwoning opgeslagen. De organisatie maakte voor het overdragen van cocaïne(-base) gebruik van meerdere voertuigen met verborgen ruimten. [43] Onder meer [medeverdachte 13] verbleef in de stashwoning en hield zich bezig met het bewaken daarvan. [44] [medeverdachte 13] werd in deze woning aangehouden op 11 maart 2021. [45] In de woning van [verdachte] werd na deze aanhouding een informatiebrief voor gedetineerden aangetroffen. Daaruit bleek dat [verdachte] geld had gestort op de gevangenisrekening van [alias 4] (een alias van [medeverdachte 13] ). [46]
Dat sprake was van een duidelijke structuur, maar ook van een zekere mate van hiërarchie blijkt onder meer uit de gang van zaken toen het drugslaboratorium in [plaats 1] in brand stond. De samenwerking tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en hun coördinerende rollen kwamen hierbij duidelijk naar voren. Zij zorgden samen voor het onderbrengen van de Mexicanen die werkzaam waren in het laboratorium. Beiden stuurden in dit kader andere personen aan om de Mexicaanse mannen naar een door hen georganiseerd verblijfsadres te vervoeren. Uit EncroChat-gesprekken kwam duidelijk naar voren dat [verdachte] op de hoogte was van het reilen en zeilen binnen de organisatie en de voorzichtigheid waarmee de organisatie te werk gaat. Zo zei hij onder meer dat hij zijn e-mail op een nieuw EncroChat-account had laten zetten, zodat door de politie niet gezien kon worden dat zijn toestel bij het laboratorium in [plaats 1] was geweest. Verder zei [verdachte] tegen een onbekende medeverdachte dat hij verantwoordelijk was voor de aanvoer van alles. [47]
Na deze brand werd door [medeverdachte 1] en de groep Mexicanen meteen op zoek gegaan naar een nieuw laboratorium, dat gevonden werd in [plaats 2] . Ten behoeve van de opbouw van dit laboratorium zorgde [verdachte] op verzoek van [medeverdachte 10] voor de benodigdheden, zoals slangen, flenzen en afzuigers. Daarnaast bestelde [verdachte] allerlei chemicaliën ten behoeve van het productieproces in dit laboratorium.
Uit EncroChat-gesprekken zijn duidelijke aanwijzingen naar voren gekomen die wijzen op criminele geldstromen. In de gesprekken werd veel gesproken over “pap” (geld) en betalingen voor blokken cocaïne. Ook werd in een verborgen ruimte in de stashwoning een geldbedrag van € 869.380,-- aangetroffen. [48]
Gebleken is dat door de Mexicaanse verdachten een administratie werd bijgehouden van de handel in verdovende middelen en de betalingen daarvan (Benavides stuurde immers op 16 mei 2020 meerdere foto’s met daarop handgeschreven administratie). [49]
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, bestaande uit [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en anderen, dat tot oogmerk had het plegen van misdrijven in die zin dat de organisatie zich bezig hield met de productie en de verkoop van de cocaïne en het witwassen van daarmee verdiende geldbedragen. [verdachte] heeft deelgenomen aan deze organisatie door als belangrijke facilitator en verstrekker van essentiële producten op te treden.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] wetenschap had van het oogmerk van de organisatie, te weten het plegen misdrijven (de bereiding van en de handel in verdovende middelen en het witwassen van grote geldbedragen). Dat [verdachte] op de hoogte was van het criminele oogmerk van de organisatie is evident, mede gelet op zijn faciliterende rol, de door hem geleverde producten en de aard van de door hem gevoerde gesprekken.
Conclusie
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 2 en 10a Ow en artikel 420bis Sr.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend bewezen dat het oogmerk van de organisatie zag op het plegen van het misdrijf valsheid in geschrifte en zal [verdachte] derhalve vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Ten laste is gelegd dat [verdachte] in de periode van 1 januari 2018 tot en met 18 mei 2021 zou hebben deelgenomen aan de criminele organisatie. De rechtbank zal deze periode wijzigen, in die zin dat deelgenomen is in de periode van 1 januari 2020 tot en met 18 mei 2021. De betrokkenheid van [verdachte] in de periode vóór 1 januari 2020 kan, op basis van het onderzoeksdossier, niet met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld.
3.4.6
Bewijsminimum
De verdediging heeft aangevoerd dat niet wordt voldaan aan het bewijsminimum, nu het bewijs is gebaseerd op één bron, te weten de gesprekken via EncroChat. De rechtbank volgt de verdediging daarin niet.
De rechtbank merkt op dat de ontsleutelde berichten schriftelijke bescheiden zijn, meer in het bijzonder “andere geschriften” en voor het bewijs kunnen worden gebruikt “in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen” (artikel 344, eerste lid, onder 5, van het Wetboek van Strafvordering). Een ander bewijsmiddel kan een ander geschrift zijn (ECLI:NL:HR:2004:AO9131, r.o. 3.4). Dat een bewezenverklaring enkel op EncroChat-berichten zou steunen, betekent dus niet dat niet is voldaan aan het bewijsminimum, nu het bewijsmiddel van het ene andere geschrift, steun vindt in een tweede andere geschrift (ECLI:NL:PHR:2023:163). Bovendien is niet slechts één chatgesprek met één ander account beschikbaar, maar gesprekken met een aantal verschillende accounts op meerdere data en er zijn afbeeldingen verstuurd die de inhoud van de tekstberichten ondersteunen.
Naast deze EncroChat-gesprekken zijn twee drugslaboratoria aangetroffen. Verder is waargenomen dat een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] .
De rechtbank stelt daarmee vast dat het dossier voldoende wettig bewijs bevat om te komen tot een bewezenverklaring en verwerpt het verweer.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2020 tot en met 18 mei 2021 te ’s-Hertogenbosch en [plaats 1] in de gemeente Tholen en elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hem verdachte, en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en een ander, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in:
- artikel 2 en 10a van de Opiumwet, en
- artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
2.
hij in de periode van 1 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
- opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
- opzettelijk aanwezig heeft gehad, en/of
- opzettelijk heeft vervaardigd,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij in de periode van 1 april 2020 tot en met 18 mei 2021 te [plaats 2] en ’s-Hertogenbosch en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
telkens om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten
= het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of
= het opzettelijk vervaardigen,
van hoeveelheden cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en anderen gelegenheid en/of middelen tot het plegen van die feiten heeft trachten te verschaffen, en
voorwerpen en/of vervoersmiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededaders wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten, hebbende verdachte en/of een of meer van zijn mededaders tezamen en in vereniging met elkaar, daartoe telkens opzettelijk:
ten behoeve van het vervaardigen van verdovende middelen, hoeveelheden chemicaliën (Ethyl/Hexaan) en goederen, te weten afzuigers, slangen, koppelstukken/flenzen besteld en/of gekocht.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2, 10, 10a en 11b van de Opiumwet (Ow) en 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1, de misdrijven:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid en artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet;
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 2, de misdrijven:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3, de misdrijven:
medeplegen van om een feit, als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich/een ander gelegenheid/middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 jaren op te leggen en daarnaast een geldboete van € 25.000,--. Ook is gevorderd om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien en voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, heeft de raadsman de rechtbank verzocht om kennis te nemen van de in de pleitnota genoemde uitspraken en arresten. De beslissingen die daarin worden genoemd zijn een forse indicator dat de eis veel te hoog is. Daarnaast is verzocht om oog te hebben voor de niet al te jonge leeftijd van verdachte.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met het op grote schaal bewerken/vervaardigen en verhandelen van verdovende middelen. Verdachte zorgde onder meer voor de levering van grote hoeveelheden chemicaliën en andere producten die gebruikt werden in drugslaboratoria. Ook vervoerde hij verdovende middelen van en naar stashlocaties. Het strafrechtelijk onderzoek naar verdachte en zijn medeverdachten laat in volle omvang zien welke negatieve effecten van dit soort misdrijven uitgaan. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de gezondheid van gebruikers en dat dit niet zelden leidt tot verslavingsproblematiek. Dat heeft niet alleen zijn weerslag op de gebruikers zelf, maar ook op hun omgeving. Georganiseerde drugshandel ondermijnt ook de rechtsstaat. Veel van de meest ernstige strafbare feiten die gepleegd worden, hangen hiermee samen, waaronder liquidaties en de handel in wapens. Daarbij vallen ook slachtoffers die niets met de handel in drugs te maken hebben.
Daarnaast leidt de bewerking/productie van verdovende middelen, die vaak plaatsvindt in ‘drugslabs’, tot ontploffings- en brandgevaar en schade aan het milieu. Terecht hebben de officieren van justitie bij requisitoir uitgebreid stilgestaan bij de milieuschade die is opgetreden in [plaats 2] en die voor Nederlandse begrippen van een ongekende omvang is. De sanering zal jaren in beslag nemen en miljoenen euro’s gaan kosten, waarbij het maar zeer de vraag is of die kosten ooit verhaald kunnen worden op de personen die de schade hebben veroorzaakt.
Door het witwassen van criminele winsten wordt bovendien de onderliggende criminaliteit verhuld (en daarmee ook gefaciliteerd). Dit alles vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de integriteit van het financiële handelsverkeer. Verdachte heeft zich duidelijk niet om dit alles bekommerd, maar alleen oog gehad voor zijn eigen (financiële) belangen. Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte van
23 februari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en dat hij ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten in een proeftijd liep. Verdachte is op 12 oktober 2020 veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren voor witwassen en overtreding van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. Artikel 63 Sr is gelet op deze veroordeling van toepassing.
De redelijke termijn
De behandeling van de zaak in eerste aanleg heeft lang geduurd. Vanwege de omvang en complexiteit van het onderzoek 26Donau/26Wayne levert dat naar het oordeel van de rechtbank evenwel geen schending op van de redelijke termijn.
De strafoplegging
Gelet op de aard en ernst van de feiten en de belangrijke, faciliterende rol die verdachte daarin heeft vervuld, is de rechtbank van oordeel dat een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren in dit geval passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast een geldboete op te leggen, mede gelet op de door de officieren van justitie aangekondigde ontnemingsvordering.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
Gelet op dit veroordelend vonnis en de oplegging van een langere gevangenisstraf dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, dient verdachte nog een aanzienlijk deel van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf te ondergaan. Gelet op de aard en ernst van de feiten en het signaal dat van de straf moet uitgaan, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een eventueel hoger beroep niet in vrijheid mag afwachten. De gronden voor de voorlopige hechtenis zijn onverkort aanwezig. De rechtbank is van oordeel dat op dit moment de strafvorderlijke belangen voor het toepassen van voorlopige hechtenis zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van verdachte. De rechtbank zal de schorsing van de voorlopige hechtenis daarom opheffen.
6.4
De in beslag genomen voorwerpen
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen geldbedragen teruggegeven kunnen worden aan verdachte.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot het beslag.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de beslaglijst vermelde geldbedragen van € 13,05, € 10,73, € 5,00 en € 5,00 (totaal € 33,78), aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 47 en 57 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, de misdrijven:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid en artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet;
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 2, de misdrijven:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3, de misdrijven:
medeplegen van om een feit, als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich/een ander gelegenheid/middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
- gelast de teruggave van de op de beslaglijst genoemde geldbedragen € 13,05, € 10,73,
€ 5,00 en € 5,00 (totaal € 33,78) aan verdachte;
opheffing schorsing voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Miltenburg, voorzitter, mr. M. Melaard en
mr. M.J.A.L. Beljaars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Gottemaker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2024.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar de documenten/dossierpagina’s zijn dit documenten of (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de politie, Dienst Landelijke Recherche, met nummer LERBC20003, genaamd ‘26DONAU/26Wayne’ d.d. 18 november 2021. Er wordt steeds verwezen naar documenten/bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Algemeen dossier, bijlage 3: proces-verbaal van bevindingen identificatie [medeverdachte 1] , pagina’s 34-47.
3.Algemeen dossier, bijlage 2: proces-verbaal van bevindingen identificatie dat [medeverdachte 2] de gebruiker is van de accounts [accountnaam 5] en [accountnaam 6], pagina’s 23-28 en proces-verbaal van bevingen identificatie gebruiker IMEI [nummer 2] als zijnde [medeverdachte 2] , pagina’s 29-31.
4.Algemeen dossier, bijlage 7: proces-verbaal van identificatie [medeverdachte 3] , pagina’s 98-114.
5.Algemeen dossier, bijlage 10: proces-verbaal van bevindingen identificatie ‘ [accountnaam 1] ’, pagina’s 140 en 141.
6.Algemeen dossier, bijlage 10: proces-verbaal van bevindingen aanvulling identificatie [verdachte] , pagina 144.
7.Algemeen dossier, bijlage 10: proces-verbaal van bevindingen aanvulling identificatie [verdachte] , pagina 144.
8.Algemeen dossier, bijlage 10: proces-verbaal van bevindingen identificatie ‘ [accountnaam 1] ’, pagina’s 141-142.
9.Zaaksdossier 2, bijlage 1: proces-verbaal verkort dossier zaak Melinera, pagina’s 46-48.
10.Algemeen dossier, bijlage 13: proces-verbaal van bevindingen identificatie [medeverdachte 4] , pagina’s 171-174.
11.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 9 en 10.
12.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 11 en 12.
13.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 12-14.
14.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina 15.
15.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina 17.
16.Algemeen dossier, bijlage 4: proces-verbaal van identificatie van [medeverdachte 5] , pagina’s 49-54.
17.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina 13.
18.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 18-20.
19.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina 23
20.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina 24.
21.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 25-26.
22.Zaaksdossier 2, proces-verbaal van bevindingen liftende Mexicanen onderzoek [plaats 1] , pagina’s 62-64 en proces-verbaal van bevindingen, pagina 66.
23.Zaaksdossier 2, proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 69 en 70.
24.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 27 en 28.
25.Zaaksdossier 2, proces-verbaal van bevindingen identificatie [accountnaam 16] , pagina’s 84-89.
26.Algemeen dossier, bijlage 18: proces-verbaal van bevindingen identificatie manyakmanyak, pagina’s 204-216.
27.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 28-29.
28.Proces-verbaal zaaksdossier 2, pagina 31 en 32.
29.Algemeen dossier, bijlage 16: proces-verbaal van bevindingen identificatie ‘[accountnaam 24]’, voorheen ‘ [accountnaam 8] ’ als [medeverdachte 10] , pagina’s 192-195.
30.Algemeen dossier, bijlage 17: proces-verbaal van bevindingen identificatie gebruiker ‘ [accountnaam 20] ’, pagina’s 197-202.
31.Proces-verbaal zaaksdossier 3 ‘Drugslaboratorium [plaats 2] ’, pagina’s 14-15.
32.Zaaksdossier 3, bijlage 2: proces-verbaal van bevindingen chemicaliën handel [verdachte] , pagina 69.
33.Proces-verbaal zaaksdossier 3 ‘Drugslaboratorium [plaats 2] ’, pagina 23.
34.Zaaksdossier 3, bijlage 2: proces-verbaal van bevindingen chemicaliën handel [verdachte] , pagina’s 69 en 71.
35.Zaaksdossier 3, bijlage 2: proces-verbaal van bevindingen chemicaliën handel [verdachte] , pagina’s 79.
36.Zaaksdossier 3, bijlage 2: proces-verbaal van bevindingen chemicaliën handel [verdachte] , pagina’s 71-73.
37.Zaaksdossier 3, bijlage 3: proces-verbaal van bevindingen drugslaboratorium [plaats 2] , pagina’s 78-80.
38.Proces-verbaal zaaksdossier 3, bijlage 3: proces-verbaal van bevindingen drugslaboratorium [plaats 2] , pagina’s 75-80.
39.Proces-verbaal zaaksdossier 3 ‘Drugslaboratorium [plaats 2] ’, pagina’s 17-20.
40.Zaaksdossier 3, bijlage 12: proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 174 en 175.
41.Proces-verbaal zaaksdossier 1, pagina’s 14 en 20.
42.Proces-verbaal zaaksdossier 5, pagina’s 9-12 en zaaksdossier 5, bijlage 14: proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3], pagina’s 188-191.
43.Proces-verbaal zaaksdossier 5, pagina 45 en Zaaksdossier 5, bijlage 52: proces-verbaal forensisch onderzoek naar verborgen ruimte in een Peugeot [kenteken 1], pagina’s 611-612 en zaaksdossier 5, bijlage 53: proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig Peugeot [kenteken 2], pagina’s 621-622.
44.Zaaksdossier 5, bijlage 55: proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 14], pagina 640 en Persoonsdossier [medeverdachte 13] , proces-verbaal van aanhouding, pagina’s 18 en 19 en persoonsdossier [medeverdachte 14], proces-verbaal van aanhouding, pagina’s 39 en 40.
45.Persoonsdossier [medeverdachte 13] , proces-verbaal van aanhouding, pagina’s 18 en 19.
46.Proces-verbaal zaaksdossier 5, pagina 71 en persoonsdossier [verdachte] , proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] (2e zaaksgericht), pagina 67 en proces-verbaal onderzoek relatie tussen [alias 4] en [verdachte] (26Donau-1430).
47.Proces-verbaal zaaksdossier 2, pagina 31.
48.Proces-verbaal zaaksdossier 5, pagina 45 en aanvullend proces-verbaal van bevindingen inbeslagname geld in verborgen ruimte [adres 2] te Rotterdam, pagina’s 1-3.
49.Zaaksdossier 4, bijlage 14: proces-verbaal van bevindingen afdracht 500.000 (vermoedelijk) euro op 16 mei 2020 aan [medeverdachte 1] aan de Mexicanen, pagina 232.