ECLI:NL:RBOVE:2024:2949

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
71-183851-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan criminele organisatie en drugshandel met aanzienlijke geldbedragen

Op 5 juni 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en het opzettelijk handelen in drugs. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en deelneming aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren. De zaak kwam voort uit een uitgebreid onderzoek naar een internationale criminele organisatie die zich bezighield met de invoer en handel in cocaïne. De verdachte was betrokken bij de productie en distributie van cocaïne in Nederland en had een uitvoerende rol binnen de organisatie. Tijdens het proces zijn verschillende feiten bewezen verklaard, waaronder het aanwezig hebben van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne en het witwassen van grote geldbedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2020 tot en met 3 november 2020 deel uitmaakte van deze organisatie, die verantwoordelijk was voor de handel in drugs en het witwassen van de opbrengsten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de samenleving benadrukt, en heeft een gevangenisstraf opgelegd die in lijn is met de oriëntatiepunten voor straftoemeting.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71-183851-21 (P)
Datum vonnis: 5 juni 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officieren van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats] (Marokko),
geen vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 april 2024 en 28 mei 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. C.C. Polat, advocaat in Breukelen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 18 januari 2022, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van drugsgerelateerde misdrijven, valsheid in geschrifte en/of witwassen;
feit 2:samen met anderen, in een schuur aan de [adres 1] in [plaats 1] , opzettelijk, meermalen cocaïne en/of (met)amfetamine heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft vervaardigd;
feit 3: samen met anderen, op verschillende plaatsen en tijdstippen in Nederland, opzettelijk, meermalen cocaïne heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd en/of aanwezig heeft gehad;
feit 4: samen met anderen meerdere geldbedragen, tot een totaalbedrag van € 1.621.380,-- heeft witgewassen en/of zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van deze geldbedragen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 18 mei 2021 te Rotterdam en/althans (elders) in Nederland en/of in Spanje, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer ander(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in:
- artikel 2 en/of 10a van de Opiumwet, en/of
- artikel 225 en/of 420bis van het Wetboek van Strafrecht
(zaaksdossier 1);
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 te [plaats 1] in de gemeente Tholen en/of Rotterdam en/althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
in een schuur aan de [adres 1] (nr. 1)
- opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
- opzettelijk aanwezig gehad, en/of
- opzettelijk heeft vervaardigd,
een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van (een) materia(a)l(en) bevattende cocaïne en/of (meth)amfetamine en/althans (telkens) zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
(zaaksdossier 02);
3.
hij op een of meer (nader te noemen) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 1 mei 2021 te Rotterdam en/of De Lier en/althans (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens)
- opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
- opzettelijk aanwezig heeft gehad
een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van (een) materia(a)(en) bevattende cocaïne, en/althans (telkens) zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en wel:
- op 27 maart 2020 een hoeveelheid van (ongeveer) 30 kilogram cocaïne (zaaksdossier 4), en/of
- op 27 en/of 28 en/of 29 maart 2020 (telkens/ongeveer) een hoeveelheid van 2 kilogram cocaïne (zaaksdossier 4), en/of
- op 6 april 2020 een hoeveelheid van (ongeveer) 15 kilogram cocaïne(zaaksdossier 4), en/of
- op 10/11 juni 2020 een hoeveelheid van (ongeveer) 10 kilogram cocaïne (zaaksdossier 4);
4.
hij op een of meer (nader te noemen) tijdstip (pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 1 mei 2021, te Rotterdam, en/althans (elders) in Nederland en/of in Spanje,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
a)
(telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten één of meer (contant(e)) geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (circa) 1.621.830,-- euro, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), en wel:
- op 3 april 2020 een geldbedrag van euro 93.500,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 8 april 2020 een geldbedrag van euro 178.500,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 5 en/of 6 april 2020 een geldbedrag van euro 130.000,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 7 juni 2020 een geldbedrag van euro 1.000.000,-- (zaaksdossier 4) en/of
- op 10 juni 2020 een bedrag van euro 219.830,-- (zaaksdossier 4),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op de/het geldbedrag(en) was/waren, en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp/voornoemde geldbedrag(en), voorhanden heeft gehad,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die/dat voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en/of
b)
(telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten één of meer (contant(e)) geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (circa) 1.621.830,-- euro, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), en wel:
- op 3 april 2020 een geldbedrag van euro 93.500,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 8 april 2020 een geldbedrag van euro 178.500,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 5 en/of 6 april 2020 een geldbedrag van euro 130.000,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 7 juni 2020 een geldbedrag van euro 1.000.000,-- (zaaksdossier 4) en/of
- op 10 juni 2020 een bedrag van euro 219.830,-- (zaaksdossier 4),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, en/of van voornoemde voorwerp (en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die/dat voorwerp (en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig
was/waren uit enig misdrijf;
en/of
c)
(telkens) één of meer voorwerp(en), te weten één of meer (contant(e)) geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (circa) 1.621.830,- euro, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), en wel:
- op 3 april 2020 een geldbedrag van euro 93.500,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 8 april 2020 een geldbedrag van euro 178.500,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 5 en/of 6 april 2020 een geldbedrag van euro 130.000,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 7 juni 2020 een geldbedrag van euro 1.000.000,-- (zaaksdossier 4) en/of
- op 10 juni 2020 een bedrag van euro 219.830,-- (zaaksdossier 4),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die/dat geldbedrag(en) wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen geldbedrag(en) betrof(fen).

3.De bewijsmotivering

3.1
Inleiding
Medio 2020 is het strafrechtelijk onderzoek 26Donau gestart naar aanleiding van informatie over personen die zich bezig zouden houden met de invoer van en de handel in verdovende middelen. Gedurende het onderzoek zijn meer dan dertig personen als verdachte aangemerkt, waaronder verdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). Voor [medeverdachte 2] is een afzonderlijk deelonderzoek geopend onder de naam 26Wayne.
Het dossier 26Donau/26 Wayne beschrijft een internationale criminele organisatie waarvan een Nederlands deel, bestaande uit verschillende netwerken en samenwerkingsverbanden, nauw samenwerkt met een deel van de criminele organisatie in Zuid-Amerika. De criminele organisatie zou verdovende middelen, waaronder cocaïne, vanuit Mexico via Spanje naar Nederland smokkelen in, aan of tussen dragermateriaal (zoals gasbetonblokken). De verdovende middelen zouden in Nederland uit het dragermateriaal worden verwijderd en/of in laboratoria (cocaïne-wasserijen) met behulp van chemicaliën verder worden bewerkt.
[medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) worden ervan verdacht leiding te hebben gegeven aan de criminele organisatie in Nederland. Zij zouden ieder afzonderlijk van elkaar de beschikking hebben gehad over een netwerk van personen van voornamelijk Turkse en Marokkaanse afkomst en nauw hebben samengewerkt met een deel van de criminele organisatie in Mexico. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zouden de beschikking hebben gehad over drugslaboratoria in [plaats 1] en [plaats 2] , waar Mexicaanse leden van de organisatie werkzaam waren vanwege hun specifieke kennis van onder meer het productieproces. Kiloblokken cocaïne die uit deze laboratoria afkomstig zouden zijn, zouden worden voorzien van logo's/stempels en worden ondergebracht in een ‘safehouse’ in een verborgen ruimte. Wanneer de organisatie een afnemer voor de cocaïne zou hebben, zouden de blokken uit het safehouse worden gehaald en op straat worden overgedragen in ruil voor contant geld. De verdovende middelen en het geld zouden worden vervoerd in voertuigen met een verborgen ruimte. Binnen het onderzoek 26Donau/26Wayne is zicht gekregen op een ‘safehouse’ aan de [adres 2] . Tijdens een inval door de politie op 11 maart 2021 is daar een aantal verdachten aangehouden en zijn onder meer hoeveelheden cocaïne, contant geld en wapens in beslag genomen.
Het einddossier en de nadien aanvullend verstrekte stukken vormen de weerslag van de onderzoeksresultaten. Het zijn deze resultaten, gezien in samenhang met en tegen de achtergrond van de tegen verdachte uitgebrachte tenlastelegging, die ter beoordeling voorliggen.
Verdachte wordt door het Openbaar Ministerie gezien als een persoon die, tot zijn vertrek naar Spanje op 3 november 2020, uitvoerend werk deed voor de criminele organisatie van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Hij zou meermalen betrokken zijn bij de feitelijke overdracht van drugs en/of drugsgeld. Daarnaast zou hij hebben verbleven in de stashwoning aan de [adres 2] .
3.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit, omdat op basis van het proces-verbaal van identificatie in onvoldoende mate is vast komen te staan dat verdachte als gebruiker van het EncroChat-account ‘ [accountnaam 1] @encrochat.com’ kan worden aangewezen.
Indien en voor zover de rechtbank tot het oordeel zou komen dat verdachte kan worden geïdentificeerd als de gebruiker van het aan hem toegeschreven EncroChat-account, dan dient verdachte alsnog integraal vrijgesproken te worden wegens de afwezigheid van voldoende wettig en overtuigend bewijs (voor medeplegen). De raadsman wijst er in dit verband op dat behoedzaam omgegaan dient te worden met de interpretatie en de context van de EncroChat-berichten. De verdediging meent dat in algemene zin geen bewezenverklaring kan volgen wanneer alleen de chatberichten hinten naar verdovende middelen, zonder dat er foto’s en/of daadwerkelijke termen worden gebruikt die wijzen op cocaïne.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Alvorens de rechtbank overgaat tot de bespreking van de feiten, zullen eerst de identificaties van de verschillende EncroChat-accounts worden besproken. Daarna zal de rechtbank feit 2 en feit 3 bespreken alvorens zij ingaat op feit 1 (de criminele organisatie).
3.4.1
De bewijsmiddelen
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de feiten en omstandigheden vast, waarbij in de voetnoten zal worden verwezen naar de voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen. [1]
3.4.2
Identificaties van de EncroChat-accounts
Voor de bewijsvoering komt het in belangrijke mate aan op de inhoud van de ter beschikking gekomen EncroChat-data. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verschillende verdachten gebruik hebben gemaakt van telefoontoestellen waarop deze dienst geïnstalleerd was. De accounts stonden niet op hun eigen naam geregistreerd. In het geval van EncroChat werd gebruik gemaakt van een nickname eindigend op @encrochat.com. De vraag die in deze zaak en in de zaken van verschillende medeverdachten moet worden beantwoord, is of de personen tegen wie het Openbaar Ministerie in dit onderzoek vervolging heeft ingesteld, te identificeren zijn als de gebruikers van de aan ieder van hen toegeschreven accounts.
De EncroChat-berichten in het dossier worden weergegeven in UTC-tijd, wat inhoudt dat het in de periode van 29 maart 2020 tot 25 oktober 2020 (zomertijd) in Nederland twee uren later was dan de weergegeven UTC-tijd en in de periode van 27 oktober 2019 tot 29 maart 2020 (wintertijd) in Nederland een uur later was dan de weergegeven UTC-tijd. Wanneer hierna over tijden wordt gesproken, is dat omgerekend naar de Nederlandse tijd.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de nickname “ [accountnaam 1] ”, [medeverdachte 1] van de nicknames “ [accountnaam 2] ”, “ [accountnaam 3] ” en “ [accountnaam 4] ” [2] , [medeverdachte 2] van de nicknames “ [accountnaam 5] ” en “ [accountnaam 6] ” [3] , medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) van de nickname “ [accountnaam 7] ” [4] , medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) van de nickname “ [accountnaam 8] ” [5] , medeverdachte [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ) van de nickname “ [accountnaam 9] ” [6] en medeverdachte [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] ) van de nickname “ [accountnaam 10] ” [7] .
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 4] ( [accountnaam 8] ) de bijnaam “ [accountnaam 11] ” had. [8]
De identificatie van verdachte als gebruiker van het EncroChat-account met de nickname [accountnaam 1] volgt onder meer uit het volgende.
[accountnaam 1] onderhield veel contact met de EncroChat-accounts die in gebruik bleken bij [medeverdachte 1] . Zij communiceerden in de Arabische taal.
[medeverdachte 1] vroeg op 28 maart 2020 of [accountnaam 1] een TomTom had, waarop [accountnaam 1] bevestigend antwoordde. Hierop gaf [medeverdachte 1] twee adressen door, namelijk de [adres 3] en de [adres 4] . [accountnaam 1] informeerde [medeverdachte 1] later die dag over een politiecontrole die hij kennelijk vlak daarvoor had ondergaan.
Op 28 maart 2020 om 20:30 uur vond een controle door de politie plaats aan het Delftechpark in Delft. Hierbij werd een controle uitgevoerd op een huurvoertuig met het kenteken [kenteken 1] . Gedurende de controle bleek dat één van de drie inzittenden, de bestuurder, [verdachte] betrof. De overige inzittenden hadden de Mexicaanse nationaliteit. Bij controle van het huurcontract bleek dat het voertuig was gehuurd door [medeverdachte 7] met rijbewijsnummer [nummer 1] . Dit rijbewijs bleek afgegeven aan [medeverdachte 7] , een neefje van [medeverdachte 2] . Tijdens de controle werd ook een TomTom aangetroffen, waarvan de laatst ingevoerde adressen onder meer waren de [adres 3] en de [adres 4] . [9] Nu de overige inzittenden van het voertuig de Mexicaanse nationaliteit hadden, is het onaannemelijk dat zij in het Arabisch zouden communiceren met [medeverdachte 1] .
Daar komt bij dat [medeverdachte 5] [accountnaam 1] had opgeslagen onder de naam “ [accountnaam 12] ” (duidend op de voornaam van verdachte). [10]
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, kan worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker was van het EncroChat-account met de nickname [accountnaam 1] . Bij de verdere bespreking van het bewijs gaat de rechtbank steeds uit van de bovenstaande identificaties en zal de rechtbank [verdachte] aanduiden als de gebruiker van de nickname [accountnaam 1] .
3.4.3
Feit 2, zaaksdossier 2
3.4.3.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aantreffen uitgebrand drugslaboratorium in [plaats 1]
Op 27 maart 2020 werd melding gedaan van een uitslaande brand in een schuur gelegen aan de [adres 1] 1 in [plaats 1] . Bij deze brand deden zich meerdere krachtige ontploffingen voor. In de schuur was een laboratorium voor grootschalige productie van cocaïne gevestigd. Na de brand werden meerdere ketels en grondstoffen voor de productie van verdovende middelen en een grote hoeveelheid drugsafval aangetroffen. De kelder onder de loods bleek vol te staan met bluswater en chemicaliën. De aanwezige 28 schapen die in de schuur stonden, kwamen om het leven. [11]
De EncroChat-gesprekken met betrekking tot (de brand in) het laboratorium
Op 26 maart 2020 spraken [medeverdachte 1] en de EncroChat-gebruiker capablevest@encrochat.com (geïdentificeerd als [medeverdachte 8] [12] , hierna: [medeverdachte 8] ) met elkaar over problemen met de afzuiginstallatie, waarbij [medeverdachte 1] aangaf dat een reparateur de reparaties zelf had uitgevoerd en dat het echt gevaarlijk was. [medeverdachte 1] sprak ook over “the lams” (de schapen). [13]
Op diezelfde dag vertelde [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 8] dat er nog niets uitgekomen was en dat ze nog niet klaar waren. Het werkte volgens [medeverdachte 1] nu. [medeverdachte 1] wilde de volgende ochtend “100” afleveren. De “materials” wilde hij dan meenemen. [medeverdachte 8] vroeg aan de gebruiker van het Encrochat-account [e-mailadres 1] (hierna: [e-mailadres 1] ) of hij wist hoeveel er morgenvroeg ongeveer weg zouden gaan/uit zouden komen. [14]
Even later vertelde [medeverdachte 1] aan [verdachte] dat hij morgen rond 4:00 uur bij [medeverdachte 3] in moest stappen om “100” bij [naam 1] te halen. Direct hierna stuurde [medeverdachte 1] een bericht naar de gebruiker van het account [accountnaam 13] (hierna: [accountnaam 13] ). [accountnaam 13] moest er voor zorgen dat morgenochtend om 4:00 uur 100 kilo gereed zou staan, omdat [medeverdachte 3] en “ [verdachte] ” (de rechtbank begrijpt: het Encrochat-account van [verdachte] ) dit op kwamen halen. Diezelfde dag gaf [e-mailadres 1] kennelijk antwoord op de eerdere vraag van [medeverdachte 8] hoeveel er morgenvroeg ongeveer weg zouden gaan/uit zouden komen. [e-mailadres 1] noemde “81, 39 PP1, 42 380”. [e-mailadres 1] gaf dit op 27 maart 2020 ook door aan [verdachte] . [verdachte] gaf aan dat hij in het bezit was van een stempel van “hun” en dat [medeverdachte 3] die mee zou nemen naar het lab. [e-mailadres 1] zei: “110 is 81 geworden”, waarop [verdachte] antwoorde: “vorige keer kwam er meer uit of niet”. [15]
Op 27 maart 2020 was [medeverdachte 3] om 04:09 uur bij [verdachte] . [accountnaam 13] bevestigde aan [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 3] en [verdachte] waren geweest en weer weg waren. [16] [medeverdachte 1] bracht [medeverdachte 8] om 09:03 uur op de hoogte van het verloop en zei dat “ [alias 1] ” eraan zou komen met “81” en dat er “100” gebracht was. Daarna zei hij tegen [verdachte] dat [medeverdachte 3] eraan zou komen met “handel”.
Om 13:55 uur vroeg [medeverdachte 8] aan [e-mailadres 1] : “broer van wat jullie produceren van die gekomen zijn wil je op de helft daarvan de stempel van de beer zetten”. [medeverdachte 8] wilde daarnaast het gewicht weten van wat er was gebracht die dag. [e-mailadres 1] antwoordde “Zuiver/netto 100”. [17]
Door EncroChat-gebruiker churito@encrochat.com (geïdentificeerd als [medeverdachte 9] [18] , hierna: [medeverdachte 9] ) werd om 21:40 uur een foto verstuurd naar [medeverdachte 2] met daarop een wit blok. Op dit blok stond de stempel “380”. De gebruiker van het account met de nickname “ [accountnaam 14] ” stuurde om 18:51 uur een foto van een blok met daarop de stempel “PP1” naar [medeverdachte 1] . [19]
Om 21:41 uur zei [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 8] dat er brand was geweest en dat “ze” waren gevlucht. Vervolgens stuurde hij een foto van de brandende loods naar [medeverdachte 8] . Hij was bang dat “ze” allemaal op straat zouden worden opgepakt. [medeverdachte 8] gaf vervolgens aan gebruiker van het EncroChat-account [accountnaam 15] (hierna: [accountnaam 15] ) door dat de “rancho” verkloot was en dat [accountnaam 15] voorzichtig moest zijn met het geld, geen enkele uitgave moest doen en dat er problemen waren of zouden gaan. [20]
Op 28 maart 2020 spraken [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] elkaar vanaf 07:12 uur over de brand en over de personen die uit het laboratorium waren gevlucht. Ze probeerden deze personen te vinden en ergens onder te brengen. Door beiden werden auto’s gestuurd. [medeverdachte 1] gaf het adres door aan [medeverdachte 8] en noemde dit “ [plaats 1] ”. [21] Om 08:15 uur vroeg [medeverdachte 2] of [medeverdachte 9] een “ooso” (huis) had voor vier mannen om te slapen. [medeverdachte 9] stuurde het adres [adres 4] . [medeverdachte 9] zou de vier mannen daar opwachten. [medeverdachte 1] gaf dit adres vervolgens door aan [medeverdachte 8] . [22] [medeverdachte 2] vertelde aan [medeverdachte 9] dat “ons boerderij” gisteren is afgebrand. [23]
Bij een politiecontrole op 28 maart 2020 werden op de Philipsdam twee Mexicaanse mannen, genaamd [medeverdachte 11] en [medeverdachte 10] , aangetroffen. Zij vroegen om een lift naar Rotterdam. [24] Op diezelfde dag vond een verkeerscontrole plaats op de A13 ten gevolge van een ANPR-hit. In het voertuig zaten drie personen. De bestuurder was [verdachte] . Op de achterbank werden twee Mexicaanse mannen aangetroffen, namelijk de eerder op de Philipsdam aangetroffen [medeverdachte 11] en een man genaamd [medeverdachte 12] . In het navigatiesysteem stond als meest recente locatie de [adres 4] . [25]
Tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] werd vervolgens gesproken over een politiecontrole en de gevluchte personen. [medeverdachte 8] vertelde aan [medeverdachte 1] : “al are freee”. [medeverdachte 1] vertelde dat er maar twee tegelijk vervoerd mochten worden, gezien de toen geldende coronamaatregelen. [medeverdachte 1] was bezig met het regelen van vervoer voor [accountnaam 16] . [26] [accountnaam 16] betreft vermoedelijk [medeverdachte 10] . [27] [medeverdachte 10] was eerder aangetroffen op de Philipsdam samen met [medeverdachte 11] . Daarnaast was hij op 16 juni 2019 te zien op beelden van een politiecamera in de loods aan de [adres 5] .
Op 29 maart 2020 hadden de EncroChat-gebruikers [e-mailadres 2] (geïdentificeerd als [medeverdachte 13] [28] , hierna: [medeverdachte 13] ) en [e-mailadres 3] contact met elkaar. [medeverdachte 13] vertelde dat [medeverdachte 1] tien dagen mocht werken in de boerderij en dat er een explosie had plaatsgevonden. [medeverdachte 1] had daardoor 100 kilogram base verloren. [29]
Op 30 maart 2020 vertelde [medeverdachte 3] aan de gebruiker van het account [accountnaam 17] com (hierna: [accountnaam 17] ): “Vrijdagavond de hele locatie plat gebrand.. Vrijdag morgen 200 kilo base gebracht.. Gelukkig geen doden.. En iedereen veilig terug gekomen”. Vervolgens vertelde hij: “Ik deed alle aanvoer van alles.. En alles regelen.. Was er nog die dag.. Maar als je alles in rook op ziet gaan na zoveel werk” en “Iedereen veilig thuis gekomen.. Ze rennend er vandoor gegaan.. Echt mazzel.. 20.000 liter chemicaliën stonden er ook.. Lekker fikkie”. Ook vertelde hij: “Heb mijn mail op nieuwe encro laten zetten. Deze kunnen ze met die locatie neer zetten.. Dit toestel is daar nooit geweest”. [30]
3.4.3.2 Overwegingen en conclusies
Vaststelling dat het om cocaïne gaat
In Encrochat-gesprekken met betrekking tot het laboratorium in [plaats 1] werd op de vraag van [medeverdachte 1] “hoeveel er morgen uit zou komen” geantwoord dat dit er 39 met de stempel PP1 en 42 met de stempel 380 zouden zijn. Later werden door onder meer [medeverdachte 9] foto’s naar [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] verstuurd met daarop witte samengeperste blokken met de ingeperste logostempels PP1 en 380.
Het is algemeen bekend dat met een “blok/stuk” één kilo cocaïne wordt bedoeld. Cocaïne wordt doorgaans na de productie in blokken van één kilo per stuk samengeperst, verpakt en vervoerd. Daarnaast werd in de EncroChat-gesprekken in het dossier door de verdachten gesproken over (aan) cocaïne (gerelateerde zaken). Een sprekend voorbeeld hiervan is dat [medeverdachte 3] spreekt over het leveren van honderden kilo’s base voor het drugslaboratorium in [plaats 1] . De base is noodzakelijk voor de productie van (snuif)cocaïne.
De rechtbank is gezien het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van cocaïne. De aanwezigheid/productie van metamfetamine in het laboratorium in [plaats 1] heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen, zodat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Betrokkenheid en rol van verdachte bij dit feit en medeplegen
[verdachte] was ten aanzien van het drugslaboratorium in [plaats 1] verantwoordelijk voor het leveren van cocaïne-base. [verdachte] werd door [medeverdachte 1] in contact gebracht met [medeverdachte 3] . [verdachte] en [medeverdachte 3] haalden samen cocaïne-base bij een stashlocatie en brachten dit naar het laboratorium. Vanuit het laboratorium namen zij de geproduceerde blokken cocaïne mee. [verdachte] vervoerde daarnaast, op verzoek van [medeverdachte 1] , twee Mexicanen die vanuit het brandende drugslaboratorium gevlucht waren.
Voor medeplegen is noodzakelijk dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Dit betreft een samenwerking die is gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict. Verdachte dient daarvoor een materiële of intellectuele bijdrage te leveren die van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict. Het is niet nodig dat komt vast te staan dat een verdachte weet heeft van de (exacte) gedragingen die later of eerder in het traject door zijn medeverdachten worden verricht.
Uit de beschreven gang van zaken en de overige bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank van gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen bij de productie van cocaïne in [plaats 1] door onder meer [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] en [verdachte] . Zij hadden allen een cruciale rol binnen het geheel. Dit blijkt onder meer uit hun telefonische contacten en onderlinge taakverdeling.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hadden een uitvoerende en coördinerende rol bij en na het productieproces in [plaats 1] . Zij benaderden en instrueerden anderen. Daarnaast werden zij tijdens en na het productieproces via foto’s op de hoogte gehouden van de voortgang. [medeverdachte 3] en [verdachte] hadden een belangrijke uitvoerende rol door onder meer cocaïne-base aan te leveren.
Als één van de verdachten zou wegvallen, zou dat gevolgen hebben voor het al dan niet slagen van de productieprocessen. Een nauwe en bewuste samenwerking is naar het oordeel van de rechtbank daarmee gegeven. Daarom kunnen de gedragingen van [verdachte] worden gekwalificeerd als medeplegen.
Conclusies
De rechtbank is naar aanleiding van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat [verdachte] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of vervaardigen van cocaïne in het drugslaboratorium in [plaats 1] . Daarnaast heeft [verdachte] zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en het aanwezig hebben van die cocaïne.
3.4.4
Feit 3, zaaksdossier 4
3.4.4.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Uit deze zaaksdossiers komt naar voren dat op verschillende data binnen Nederland (Encrochat- en SkyECC-gesprekken) overdrachten van “blokken/stuks” hebben plaatsgevonden. Hieronder zal de rechtbank nader ingaan op deze (chatgesprekken over) overdrachten.
Overdracht op 27 maart 2020
Hiervoor is vastgesteld dat 81 blokken cocaïne, bestaande uit 39 blokken met de stempel PP1 en 42 blokken met de stempel 380, geproduceerd zijn in het drugslaboratorium in [plaats 1] .
Op 27 maart 2020 zei [e-mailadres 1] tegen [verdachte] dat hij morgen “100” zou doen en dat hij straks “81” klaar zou hebben. [verdachte] had vervolgens kort contact met de beheerder van de stashlocatie (de rechtbank begrijpt: [accountnaam 18] ). Enkele uren later was er contact tussen [verdachte] en [e-mailadres 1] . [verdachte] had de blokken cocaïne kennelijk opgehaald, maar wist niet goed welke blokken de zwarte en welke de bruine tape hadden. [e-mailadres 1] gaf door dat de blokken met de stempel 380 zwart tape hebben en dat de blokken met stempel PP1 bruin tape hebben. [medeverdachte 1] gaf [verdachte] vervolgens de opdracht om “30” met zwart tape bij [medeverdachte 3] te laten, kennelijk omdat er veel politie in de buurt was. [verdachte] vroeg of hij het in zijn huis moest bewaren. [medeverdachte 1] zei tegen [verdachte] : “laat 30 van/met zwarte tape in de bus”. [medeverdachte 1] informeerde daarna bij [accountnaam 18] of [verdachte] was gekomen. [accountnaam 18] bevestigde dit en zei dat [verdachte] “het” in tassen had meegenomen, maar dat die niet in de ruimte pasten. [verdachte] had 25 pakketten “bruin” en 5 pakketten “zwart” gebracht. [medeverdachte 1] gaf [accountnaam 18] instructies om de blokken in de stashruimte te leggen. [31]
Overdrachten op 27, 28 en 29 maart 2020
Uit een EncroChat-gesprek van 27 maart 2020 volgt dat [medeverdachte 9] namens een afnemer “2” bij [medeverdachte 2] bestelde. [medeverdachte 2] kon dit leveren. [medeverdachte 9] gaf door dat zijn vriend om 20:00 uur daar was en dat hij in een grijze Volkswagen Polo kwam. [medeverdachte 2] zei dat de code “ [code 1] ” was. Ongeveer een minuut daarna zei [medeverdachte 1] tegen [verdachte] dat de Turk over acht minuten bij de [adres 6] was en dat hij in een grijze Volkswagen Polo kwam. [verdachte] moest de Turk “2 kilo van de zwarte” geven. [medeverdachte 9] stond in direct contact met zijn afnemer en hield [medeverdachte 2] steeds op de hoogte van waar zijn ontvanger was. [medeverdachte 1] stond in direct contact met [verdachte] en gaf door waar de ontvanger zich bevond. [medeverdachte 1] gaf het codewoord “Madrid” door aan [verdachte] en zei dat de ontvanger met een grijze Volkswagen Polo zou komen. Om 20:34 uur stuurde [verdachte] naar [medeverdachte 1] dat het “klaar” was. Om 21:40 uur stuurde [medeverdachte 9] een foto naar [medeverdachte 2] met daarop een wit samengeperst blok cocaïne met daarop de stempel 380. [32]
Uit een EncroChat-gesprek van 28 maart 2020 volgt dat [medeverdachte 9] namens een afnemer weer “2” bestelde bij [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] kon dit leveren en gaf het adres [adres 6] in Rotterdam door. Om 11:43 uur gaf [medeverdachte 9] aan [medeverdachte 2] door dat de ontvanger uiterlijk om 13:30 uur bij de [adres 6] kon zijn. Om 11:49 uur zei [medeverdachte 1] tegen [verdachte] dat de Turk om 13:30 uur op de [adres 6] zou zijn en dat [verdachte] hem “twee zwarte” moest geven.
[medeverdachte 9] stuurde vervolgens om 13:05 uur naar [medeverdachte 2] dat de ontvanger over tien minuten zou vertrekken uit Den Haag en dat hij in een grijze Peugeot Station zou komen. Om 13:25 uur gaf [medeverdachte 1] aan [verdachte] de locatie [adres 6] , het voertuig Peugeot station (grijs) en de code “Madrid” door. [medeverdachte 2] gaf aan [medeverdachte 9] door dat de ontvanger moest gaan naar “waar hij gisteren geweest is”. [medeverdachte 9] zei vervolgens om 14:04 uur dat het een andere ontvanger was met een blauw trainingspak. [medeverdachte 1] zei om 14:04 tegen [verdachte] dat het een andere ontvanger was en noemde “blauw”. [medeverdachte 2] vroeg om 14:07 uur aan [medeverdachte 9] of hij hem gezien had. [medeverdachte 1] zei tegen [verdachte] dat hij een lijst moest maken en alles moest noteren. [verdachte] antwoordde “2 bruin”. [medeverdachte 1] vroeg vervolgens of [verdachte] de ontvanger gevonden had. [verdachte] antwoorde “Ja toch”. Om 14:11 uur antwoordde [medeverdachte 9] “ja neef” op de vraag van [medeverdachte 2] of de ontvanger [verdachte] gezien had. [33] Om 14:55 uur kreeg [medeverdachte 9] een foto toegestuurd van een wit samengeperst blok. [34]
Op 29 maart 2020 om 18:24 uur vroeg [medeverdachte 9] aan [medeverdachte 2] of hij morgen voor zijn afnemer “2” kon krijgen. [medeverdachte 2] gaf aan dat hij het ook vandaag kon leveren en zei dat de ontvanger kon komen naar het adres [adres 7] . Om 21:05 uur stuurde [medeverdachte 9] naar [medeverdachte 2] dat de ontvanger daar over vijf minuten is met een grijze Volkswagen Polo. [medeverdachte 1] stuurde om 21:06 uur naar [verdachte] dat de ontvanger over vijf minuten daar zou zijn in een grijze Volkswagen Polo en dat [verdachte] “2 bruine” moet overdragen. Om 21:11 uur was de ontvanger op de locatie. Om 21:16 uur stuurde [verdachte] naar [medeverdachte 1] dat hij de ontvanger gezien had en dat “ze zijn afgezet”. [35]
Overdracht op 6 april 2020
Op 6 april 2020 gaf [medeverdachte 1] in een EncroChat-bericht om 09:11 uur aan [verdachte] de opdracht om bij [accountnaam 18] “15 van die bruine” in de auto te leggen, zodat [verdachte] die naar [naam 2] in Amsterdam kon brengen. Om 11:27 uur gaf [medeverdachte 1] het adres [adres 8] aan [verdachte] door. Om 11:59 uur meldde [verdachte] dat hij daar was en vroeg hij aan [medeverdachte 1] om tegen “hem” (de rechtbank begrijpt: de ontvanger) te zeggen dat hij naar buiten moest komen. Om 12:11 uur meldde [verdachte] dat het “safe” was. [36]
Huur [adres 2]
Uit EncroChat-gesprekken tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bleek dat zij in april 2020 van “huis” wilden veranderen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] besloten om vanaf 7 april 2020 samen een woning te huren aan de [adres 2] . Zij huurden deze woning van het bedrijf [bedrijf] (met als eigenaresse [naam 3] ). [medeverdachte 2] heeft twee betalingen contant gedaan, daarna deden de feitelijke bewoners de betalingen zelf. [37] Op 7 april 2020 vroeg [verdachte] aan [medeverdachte 1] of de geldtelmachine naar “het nieuwe huis” moest worden gebracht. [medeverdachte 1] gaf [verdachte] op 8 april 2020 de opdracht om het geld in het oude huis te tellen en de geldtelmachine in de auto te leggen. [38] [verdachte] en [medeverdachte 6] waren in het bezit van een sleutel van de nieuw gehuurde woning aan de [adres 2] . [39]
Overdracht op 10/11 juni 2020
[medeverdachte 1] zei op 10 juni 2020 via EncroChat tegen [medeverdachte 2] dat ze morgen gewoon “die 10” moeten sturen. [medeverdachte 2] gaf aan dat “het” om 13:00 uur “daar” moest zijn. [medeverdachte 1] gaf vervolgens aan dat “ [accountnaam 11] ” (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 4] [40] ) het om 12:00 uur op moest halen en gaf hierbij het adres [adres 9] door. [medeverdachte 1] vroeg in welke auto de chauffeur kwam en gaf door dat de chauffeur het codewoord “ [code 2] ” moest zeggen. [medeverdachte 2] zei tegen [medeverdachte 1] dat de chauffeur in een zwarte BMW 5 serie oud model reed. [medeverdachte 1] zei dat zij zouden komen met een witte Peugeot Partner. [medeverdachte 1] vroeg of de chauffeur van [medeverdachte 2] al eerder was geweest. [medeverdachte 2] gaf aan dat “de [accountnaam 11] man” eerder altijd in een Volkswagen Polo kwam.
Tijdens het gesprek met [medeverdachte 2] , zei [medeverdachte 1] tegen [verdachte] dat er morgen iemand naar de [adres 9] zou komen om 12:00 uur. [verdachte] moest hem “10 kilo van het mooie” geven. [medeverdachte 1] gaf daarnaast de code “ [code 2] ” door en zei dat de persoon in een BMW serie 5 kwam. [medeverdachte 1] zei dat deze persoon de chauffeur van [medeverdachte 4] was, degene die eerder altijd met de witte Polo kwam. [41]
Op 11 juni 2020 spraken [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] af dat de chauffeurs elkaar om 11:00 uur gingen ontmoeten. [medeverdachte 1] vroeg om 10:30 uur aan [verdachte] of hij in “het nieuwe huis” was. [verdachte] bevestigde dit. [medeverdachte 1] zei tegen [verdachte] dat hij om 11:00 uur bij de [adres 9] moest zijn. Hij moest daar “10 kilo” geven. [verdachte] zei om 11:01 uur dat hij er was. [medeverdachte 2] zei tegen [medeverdachte 1] dat zijn chauffeur er over twee minuten zou zijn. Om 11:11 uur zei [verdachte] tegen [medeverdachte 1] dat “het nu oke is”. [medeverdachte 1] zei direct daarna tegen [medeverdachte 2] dat het “afgegeven” was.
[verdachte] zei dat hij zich op 11 juni 2020 bevond in “het nieuwe huis”. [verdachte] reed tijdens de overdracht die dag in een witte Peugeot Partner. Tijdens de doorzoeking in de woning aan de [adres 2] zijn twee witte Peugeot Partners met de kentekens [kenteken 2] en [kenteken 3] in beslag genomen. [42] In beide voertuigen werd een verborgen ruimte aangetroffen. [43] Het staat daarmee vast dat met “het nieuwe huis” de [adres 2] werd bedoeld.
3.4.4.2 Overwegingen en conclusies
Vaststelling dat het om cocaïne gaat
Naar het oordeel van de rechtbank – onder meer verwijzend naar hetgeen in paragraaf 3.4.3.2 hieromtrent is overwogen – staat het vast dat bij alle overdrachten sprake was van cocaïne.
Uit EncroChat-gesprekken blijkt dat door [verdachte] en [e-mailadres 1] werd gesproken over blokken, stempels en verpakkingsmateriaal. De blokken met de stempel 380 hadden zwart tape en de blokken met de stempel PP1 hadden bruin tape. Eerder is vastgesteld dat blokken cocaïne met deze stempels in [plaats 1] geproduceerd zijn. Er moesten steeds bepaalde aantallen ‘van de zwarte of de bruine’ worden overgedragen. Na de overdrachten werden foto’s verstuurd van samengeperste witte blokken (met daarop de stempel 380). Daarnaast zijn op een stashlocatie meerdere blokken met cocaïne aangetroffen in zwarte folie.
De rechtbank stelt vast dat de woning aan de [adres 2] als zogenoemde stashwoning werd gebruikt voor het opslaan van onder meer blokken cocaïne en geld.
Betrokkenheid en rol van verdachte bij dit feit en medeplegen
De rechtbank stelt op grond van de feiten en omstandigheden vast dat op 27 maart 2020 (dertig kilogram en twee kilogram), 28 maart 2020, 29 maart 2020, 6 april 2020 en 10/11 juni 2020 overdrachten hebben plaatsgevonden van blokken cocaïne.
Op 27, 28 en 29 maart 2020 bestelde [medeverdachte 9] telkens twee kilogram cocaïne bij [medeverdachte 2] . [medeverdachte 9] stuurde zijn chauffeur naar een vooraf bepaalde locatie die hij deelde met [medeverdachte 2] . [verdachte] werd vervolgens door [medeverdachte 1] als chauffeur aangestuurd om de cocaïne te leveren aan de chauffeur van [medeverdachte 9] . Door [medeverdachte 2] werd meerdere keren aan [medeverdachte 9] een codewoord verstrekt dat bij de overdrachten gebruikt moest worden. [verdachte] ontving hetzelfde codewoord van [medeverdachte 1] teneinde de cocaïne te leveren aan de chauffeur van [medeverdachte 9] .
Gezien het op zeer snelle wijze doorspelen van (identieke) informatie, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] onderling contact hadden over deze overdrachten. Daarnaast werd [verdachte] op 27 maart 2020 en op 6 april 2020 door [medeverdachte 1] aangestuurd om als chauffeur respectievelijk 30 kilogram en 15 kilogram cocaïne over te dragen. [verdachte] hield [medeverdachte 1] steeds op de hoogte van zijn locatie. [verdachte] berichtte [medeverdachte 1] wanneer de overdracht geslaagd was.
Uit de beschreven gang van zaken en de overige bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank van gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen door onder meer [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 9] bij de overdrachten van de blokken cocaïne. Uit de telefonische contacten en de onderlinge taakverdeling blijkt dat zij allen een cruciale rol hadden binnen het geheel. Als één van de verdachten zou wegvallen, zou dat gevolgen hebben voor het al dan niet slagen van de overdrachten. Een nauwe en bewuste samenwerking is naar het oordeel van de rechtbank daarmee gegeven. De uitvoerende rol die [verdachte] heeft vervuld bij de overdrachten was belangrijk en onmisbaar en van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
Conclusie
Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich op voornoemde data schuldig heeft gemaakt aan het bereiden en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne.
3.4.5
Feit 4, zaaksdossier 4
3.4.5.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Uit deze zaaksdossiers komt naar voren dat op verschillende data binnen Nederland geldoverdrachten hebben plaatsgevonden. Hieronder zal de rechtbank nader ingaan op deze overdrachten.
Geldbedrag ter hoogte van € 93.500,--
Op 2 april 2020 vroeg [medeverdachte 2] via Encrochat aan [medeverdachte 1] of “ [alias 2] ” (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 9] [44] ) “pap” (de rechtbank begrijpt: geld) kon brengen. [medeverdachte 1] gaf akkoord en zei daarna tegen [verdachte] dat [medeverdachte 9] het geld zo zou brengen. Na overleg met [verdachte] , gaf [medeverdachte 1] het adres [adres 10] aan [medeverdachte 2] door. [medeverdachte 2] stuurde dit adres vervolgens door naar [medeverdachte 9] . [medeverdachte 2] vroeg aan [medeverdachte 9] of hij in een auto met “stash” (de rechtbank begrijpt: een verborgen ruimte) reed. [medeverdachte 9] beantwoordde deze vraag bevestigend. [medeverdachte 2] zei vervolgens tegen [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 9] over maximaal dertig minuten daar zou zijn en dat de € 93.500,-- al in het bezit van [medeverdachte 9] was. De overdracht op 2 april 2020 ging niet door, omdat er “scoto” (straattaal voor politie) in de buurt was. [45]
Op 3 april 2020 stuurde [medeverdachte 2] [medeverdachte 9] naar hetzelfde adres. [medeverdachte 2] meldde de vertrektijd van [medeverdachte 9] meteen aan [medeverdachte 1] , waarna [medeverdachte 1] dit weer doorgaf aan [verdachte] . Om 16:57 uur zei [medeverdachte 9] dat hij er over vijftien minuten zou zijn en stuurde een screenshot met de navigatieroute en een aankomsttijd (17:16 uur). [medeverdachte 2] meldde dit meteen aan [medeverdachte 1] en stuurde de screenshot mee.
[medeverdachte 1] zei vervolgens tegen [verdachte] dat het exact 17:16 uur ging worden en dat [medeverdachte 9] met een grijze Peugeot Station kwam. [medeverdachte 9] zou het geld aan [verdachte] gaan geven. Om 17:19 uur zei [medeverdachte 9] tegen [medeverdachte 2] : “Ik heb het gegeven” en “93500 neef”. Om 17:20 uur zei [verdachte] tegen [medeverdachte 1] dat het “safe” was. Hij stuurde ook “93500”. [verdachte] had het geld “gewoon buiten geteld”. [46]
Geldbedrag ter hoogte van € 178.500,--
Op 8 april 2020 vroeg EncroChat-gebruiker [accountnaam 19] (hierna: [accountnaam 19] ) om 13:53 uur aan [medeverdachte 1] of hij “nog wat kan sturen”. [accountnaam 19] zou alvast wat “pap” meegeven. [medeverdachte 1] vroeg vervolgens: “moet ie kome met 10+4?”. [accountnaam 19] reageerde bevestigend. [medeverdachte 1] zei dat hij ze voor “25,5” (de rechtbank begrijpt: € 25.500,--) kon geven en dat “ie” er over 1,5 uur zou zijn in [adres 8] in Amsterdam. [accountnaam 19] zei dat hij diegene “pap” van “7” mee zou geven. [medeverdachte 1] stuurde [verdachte] vervolgens aan om naar Amsterdam te gaan. Om 15:27 uur stuurde [verdachte] naar [medeverdachte 1] dat hij er over “5 min” zou zijn. Kort daarna stuurde [medeverdachte 1] naar [accountnaam 19] : “over 5 min gaat het gebeuren”. Om 16:00 uur zei [medeverdachte 1] tegen [verdachte] dat hij de boodschappen en het geld naar [naam 4] moest brengen. [verdachte] stuurde om 19:07 uur: “178500”. [47] Dit bedrag kwam overeen met 7 kilogram van € 25.500,-- per kilogram.
Geldbedrag ter hoogte van € 129.900,-- (ten laste gelegd als € 130.000,--)
Op 29 en 30 maart 2020 (kort na de ontploffing van het laboratorium in [plaats 1] ) voerden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] EncroChat-gesprekken over een nieuw op te zetten laboratorium. [48] Op 3 april 2020 gaf EncroChat-gebruiker [e-mailadres 4] (geïdentificeerd als [medeverdachte 14] [49] , hierna: [medeverdachte 14] ) aan [accountnaam 20] door dat een derde persoon aan “ [alias 3] ” minimaal “120” moest vragen om daar te kunnen beginnen. [accountnaam 20] gaf aan dat ze het aan “ [medeverdachte 1] ” (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ) moesten vragen. Vervolgens vertelde [medeverdachte 14] aan [medeverdachte 8] dat hij met “ [alias 4] ” (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 15] [50] ) in gesprek was en dat hij alleen de plek van de vorige keer kon krijgen. Er moest een lening van ongeveer “130” worden geregeld. [accountnaam 20] vertelde [medeverdachte 14] dat het aan [medeverdachte 1] gevraagd moest worden, omdat het “hun verantwoordelijkheid” was. In een gesprek van 3 april 2020 vertelde [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] dat ze “130.000” gingen lenen aan “ [alias 5] ” (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 15] [51] ) en dat ze op dezelfde plek gingen werken als de vorige keer. [medeverdachte 2] ging akkoord. Op 5 april 2020 zei [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] dat hij niet moest vergeten dat morgenvroeg “ [alias 6] ” zou komen “voor 130”. [medeverdachte 2] vroeg aan [medeverdachte 1] of “ [alias 6] ” bij de Lidl kon komen, daar waar hij altijd kwam. [medeverdachte 1] instrueerde [verdachte] vervolgens dat hij met de auto naar de Turk moest gaan. De turk ging 130.000 geven, die de volgende dag aan de Colombiaan zou worden gegeven. [52] [verdachte] moest het geld naar “ [naam 4] ” brengen om het te tellen. Ongeveer twee uren later zei [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] dat [verdachte] daar was. [verdachte] zei kort daarna tegen [medeverdachte 1] dat hij weer thuis was. De volgende ochtend gaf [medeverdachte 1] aan [verdachte] de opdracht om het geld in de [adres 10] aan “ [alias 7] ” over te dragen. Kort daarna zei [verdachte] tegen [medeverdachte 1] dat het “safe” was. Volgens [verdachte] had de Turk gisteren 129.900 gegeven. [53]
Geldbedrag ter hoogte van € 1.000.000,--
Op 5 juni 2020 stuurde [medeverdachte 8] een foto van een schermafbeelding naar [medeverdachte 1] . Hierin stond onder meer de plaats “Rotterdam”, het SkyECC-account [accountnaam 21] , de tokencode “ [nummer 2] ” en een bedrag ter hoogte van “1.000.000”. [54] [medeverdachte 1] stuurde de schermafbeelding door naar [medeverdachte 6] en zei: “morgen 10 ochtend, [adres 11] , 1 milj” en “jullie moeten de bus op de [adres 6] zetten”. [medeverdachte 6] kreeg van [medeverdachte 1] de opdracht om eerst een controle te houden. [medeverdachte 1] zei vervolgens: “als het ok is dan zeg je pas aan [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) dat hij het geld kan brengen”. [55]
Op 7 juni 2020 om 09:05 uur zei [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 6] dat hij en een ander om 11:00 uur bij [naam 1] moesten zijn. Om 10:58 uur stuurde [medeverdachte 6] naar [medeverdachte 5] dat hij over vijf minuten bij hem zou komen. Om 11:10 uur vroeg [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 6] of “ze” al bij [naam 1] waren, waarop [medeverdachte 6] bevestigend antwoordde. [medeverdachte 1] zei vervolgens dat “ze” binnen moesten wachten tot 14:15 uur. Om 14:11 uur zei [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 6] dat hij naar buiten moest komen en de sleutel moest achterlaten bij [verdachte] . [medeverdachte 1] zei dat hij ook buiten was en dat ze er heen zouden gaan en eerst zouden praten.
Om 14:24 uur zei [medeverdachte 6] tegen [verdachte] dat hij zich klaar moest maken. [verdachte] vroeg of hij het geld klaar moest zetten, waarop [medeverdachte 6] antwoordde: “breng geld”. Om 14:26 uur stuurde [medeverdachte 6] een foto van een 5 euro biljet met het serienummer [nummer 2] naar [medeverdachte 1] . Dit betrof hetzelfde serienummer als het nummer dat op 5 juni 2020 door [medeverdachte 8] naar [medeverdachte 1] was verstuurd. [medeverdachte 1] stuurde de foto van het 5 euro biljet een minuut later door naar [medeverdachte 14] en vroeg of hij de 1 miljoen kon geven. [medeverdachte 14] bevestigde dat dit de juiste token was. [medeverdachte 6] zei om 14:43 uur tegen [medeverdachte 1] : “KLAAR”. [medeverdachte 1] gaf [medeverdachte 6] de opdracht om de token in de vorm van het 5 euro biljet bij zich te houden. [56]
Tijdens de doorzoeking in het pand aan de [adres 2] werd op de slaapkamer van [medeverdachte 5] een rugtas gevonden met daarin onder meer een 5 euro biljet met het serienummer [nummer 2] . Op het biljet stond met een pen “1.000.000” geschreven. [57]
Geldbedrag ter hoogte van € 219.830,--
Op 8 juni 2020 werden in een EncroChat-gesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] onder meer foto’s van samengeperste witte blokken voorzien van de stempels “Urus” en “Ozo” verstuurd. [medeverdachte 2] zei dat hij hun vriend had gestuurd en benoemde “27500”. [medeverdachte 2] zei vervolgens tegen [medeverdachte 1] dat ze er “12” zouden reserveren als de kwaliteit goed was. [medeverdachte 2] zei dat hij morgen “pap” zou sturen, dan zouden ze het woensdag in hun handen hebben. [58]
Op 9 juni 2020 vroeg [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] of ze elkaar bij school konden treffen. Toen [medeverdachte 1] zei dat hij er niet was die dag, spraken ze verder via Encrochat. [medeverdachte 2] gaf aan [medeverdachte 1] door dat zijn vriend om 15:00 uur “pap” ging afgeven voor “10”. [medeverdachte 2] vroeg vervolgens of [medeverdachte 1] “10” apart kon zetten. [medeverdachte 2] zei tegen [medeverdachte 1] dat hij “hem” een token had gegeven van 5 euro en dat [medeverdachte 1] die ook aan “ [alias 6] ” (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) moest geven. [medeverdachte 2] gaf het adres [adres 12] en [adres 13] door. [medeverdachte 1] zei vervolgens dat het geld om 11:00 uur klaar zou staan. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] spraken af dat de token de volgende dag om 10:00 uur bij de [adres 9] overgedragen zou worden. [medeverdachte 1] zei dat het beter was als [medeverdachte 2] dat door zijn neefje liet brengen.
Vervolgens gaf [medeverdachte 1] aan [verdachte] door dat morgen de “jongste/kleinste Turk” in de ochtend naar de [adres 9] zou komen en dat hij “een brief van 5 euro” ging geven. [verdachte] moest vervolgens om 11:00 uur naar de [adres 12] en [adres 13] gaan om de token te geven. Hij zou het geld dan krijgen. [59]
Op 10 juni 2020 om 9:48 uur zei [verdachte] tegen [medeverdachte 1] dat ze in “ [adres 9] ” (de rechtbank begrijpt: [adres 9] ) waren, waarop [medeverdachte 1] zei dat de jongste/kleine Turk met een Audi station kwam. Om 10:15 uur zei [verdachte] dat het “safe” was. Hij was met de Peugeot. [medeverdachte 1] gaf nogmaals door dat [verdachte] naar de [adres 12] en [adres 13] moest gaan. Om 11:09 uur zei [verdachte] dat hij er was. Om 11:22 uur zei hij dat het “safe” was. [medeverdachte 1] vroeg: “heeft hij je geld gegeven”, waarop [verdachte] bevestigend antwoordde. [verdachte] kreeg van [medeverdachte 1] de opdracht om naar “ [naam 4] ” te gaan om het geld te tellen met een machine. [verdachte] zei na het tellen van het geld dat ze € 219.830,-- uit Amsterdam hadden gehaald. [medeverdachte 1] gaf daarna aan [medeverdachte 2] door “219.830 van de wisselaar”. [60]
3.4.5.2 Overwegingen en conclusies
Ten eerste is aan verdachte ten laste gelegd het plegen van verbergingshandelingen of verhullingshandelingen in de zin van artikel 420bis lid 1 onder a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ten aanzien van alle in de tenlastelegging opgenomen geldbedragen. Nu de rechtbank op basis van het dossier niet kan vaststellen dat deze handelingen hebben plaatsgevonden, zal zij verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Verder is als alternatieve gedraging aan verdachte ten laste gelegd dat hij deze geldbedragen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of hiervan gebruikt heeft gemaakt als bedoeld in artikel 420bis lid 1 onder b Sr. Voor een bewezenverklaring van deze gedraging(en) is het in de eerste plaats relevant of aannemelijk is dat de voorwerpen afkomstig zijn uit een door verdachte zelf begaan misdrijf en vervolgens of die voorwerpen onmiddellijk dan wel middellijk afkomstig zijn uit dat misdrijf. Van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen is onder meer sprake indien de voorwerpen de opbrengst uit eigen misdrijf betreffen of de buit van een door de verdachte begaan vermogensdelict.
De rechtbank acht bewezen dat de contante geldbedragen die verdachte heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, afkomstig zijn van eigen misdrijf, omdat uit de bewijsmiddelen evident blijkt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de handel in harddrugs. Tevens is van legale inkomsten niet gebleken.
Uit vaste jurisprudentie (onder meer HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001) blijkt dat voor de strafbaarheid van het verwerven en voorhanden hebben van uit eigen misdrijf verkregen voorwerpen, moet blijken dat naast het bewezen verklaarde verwerven en voorhanden hebben ook sprake is geweest van een gedraging van verdachte die gericht is geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de voorwerpen. In het bijzondere geval dat het overdragen van uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van de situatie waarin verdachte onmiddellijk uit eigen misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, is eveneens voor de strafbaarheid daarvan een gedraging vereist die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de voorwerpen gericht karakter heeft (HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:714).
Op grond van het dossier heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat [verdachte] een gedraging heeft verricht die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen gericht karakter heeft. Om die reden kunnen de ten laste gelegde gedragingen weliswaar worden bewezenverklaard, maar levert de bewezenverklaring niet het strafbare feit van artikel 420bis lid 1 onder b Sr op en zal ontslag van alle rechtsvervolging volgen ter zake van witwassen.
De rechtbank overweegt dat in dit geval wel sprake zou kunnen zijn van de met een aanzienlijk lichter strafmaximum bedreigde delicten van eenvoudig witwassen of eenvoudig schuldwitwassen als bedoeld in de artikelen 420bis.1 Sr en 420quater.1 Sr. Deze delicten zijn evenwel niet ten laste gelegd.
Ten slotte is aan [verdachte] onder dit feit alternatief de opzetheling van de geldbedragen ten laste gelegd. De rechtbank is van oordeel dat ook de daarop betrekking hebbende feitelijke gedragingen op zichzelf wel bewezen verklaard kunnen worden, maar deze bewezenverklaring niet het strafbare feit van artikel 416 lid 1 Sr oplevert. In het wettelijke systeem heeft het delict heling immers het karakter van een begunstigingsdelict, zodat moet worden aangenomen dat de kwalificatie voor dit delict is uitgesloten wanneer aannemelijk is dat [verdachte] de misdrijven waarmee de voorwerpen zijn verkregen, zelf (mede) heeft begaan. Dit geldt voor alle overgedragen geldbedragen. Om die reden zal ook ontslag van alle rechtsvervolging volgen ter zake van opzetheling.
3.4.6
Feit 1, zaaksdossier 1
Beoordelingskader
Aan [verdachte] is ook ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet (Ow) en als bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht (Sr).
Voor een veroordeling voor deelneming aan een organisatie in de zin van artikel 140 Sr en artikel 11b Ow moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie, die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen.
Er dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat iemand, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met, alle anderen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest.
Voor deelneming aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet (voorwaardelijk opzet is dus niet voldoende), dat de organisatie het plegen van misdrijven (in dit geval drugsgerelateerde misdrijven, witwassen en valsheid in geschrifte) tot oogmerk heeft.
Het opzet van verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. Indien daarentegen uit de bewijsvoering slechts volgt dat verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van bovengenoemde misdrijven tot oogmerk had, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van een verdachte geen deelneming aan die criminele organisatie op.
Het oordeel van de rechtbank
Over het bestaan van een criminele organisatie, de structuur daarvan en de bijdrage van verdachte daaraan overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] beiden een netwerk van personen om zich heen hadden die in hun opdracht drugsgerelateerde werkzaamheden verrichtten. Zij werkten met hun netwerk nauw samen met een groep Mexicaanse en Colombiaanse verdachten die ervoor zorgden dat cocaïne-base vanuit Mexico via Spanje naar Nederland werd verscheept. Vanuit Mexico werden leden van die groep naar Nederland gestuurd om hier te werken in verschillende drugslaboratoria. Samen met de leden afkomstig uit Mexico werd de cocaïne-base in verschillende laboratoria, waaronder het laboratorium in [plaats 1] , bewerkt tot een eindproduct. [61] [medeverdachte 1] had contact met de Mexicanen over het gebruik van de drugslaboratoria, hoeveel cocaïne-base geleverd moest worden en welke stempels gebruikt moesten worden. [medeverdachte 1] gaf [verdachte] en [medeverdachte 3] de opdracht om samen de cocaïne-base naar het drugslaboratorium in [plaats 1] te brengen.
Na de productie/bewerking werd de cocaïne naar de door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gehuurde stashlocatie aan de [adres 2] gebracht. [medeverdachte 1] gaf [verdachte] de opdracht om de geproduceerde blokken naar de stashlocatie te brengen. Als een verkoop/overdracht plaatsvond, dan werden de blokken cocaïne opgehaald bij de stashwoning. Het geld dat met de overdrachten werd verdiend, werd weer in de stashwoning opgeslagen. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] verbleven in deze woning en hielden zich onder meer bezig met het bewaken daarvan. [62] [verdachte] was ook in het bezit van een sleutel van deze woning.
Binnen het netwerk van Nederlandse en Mexicaanse verdachten werd gecommuniceerd via crypto-telefoons. Dat sprake was van een duidelijke structuur, maar ook een zekere mate van hiërarchie blijkt onder meer uit de gang van zaken bij de overdrachten van cocaïne. Uit de bewijsmiddelen komt duidelijk naar voren dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] elk de medeverdachten in hun eigen lijn instrueerden over de dag, het tijdstip en de plaats van de overdracht, het voertuig waarin werd gereden en de code voor de overdracht. [medeverdachte 1] instrueerde [verdachte] over het overhandigen van de cocaïne en het in ontvangst nemen en overdragen van contante geldbedragen. Door [verdachte] werd steeds een terugkoppeling gegeven als de cocaïne was afgeleverd en/of het geld in ontvangst was genomen. [verdachte] telde het geld soms met de hand, maar vaak werd dit geteld met behulp van een geldtelmachine. [63] [verdachte] hield in opdracht van [medeverdachte 1] een administratie bij en had daardoor zicht op de voorraad in de stashlocatie(s). Het feit dat tijdens overdrachten steeds gebruik werd gemaakt van meerdere schakels, codenamen en tokens betekent dat heimelijk en voorzichtig geopereerd werd. Daar komt bij dat voor het overdragen van cocaïne en geldbedragen gebruik werd gemaakt van meerdere voertuigen met een verborgen ruimte.
Na de brand in het drugslaboratorium in [plaats 1] zorgden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , met behulp van onder meer [verdachte] , voor het onderbrengen van de Mexicanen die werkzaam waren in het laboratorium. Zij stuurden in dit kader beide andere personen aan om de Mexicaanse mannen naar een door hen georganiseerd verblijfsadres te vervoeren. Eén van de aangestuurde auto’s met daarin [verdachte] en twee Mexicanen werd gecontroleerd door de politie.
Uit EncroChat-gesprekken zijn duidelijke aanwijzingen naar voren gekomen die wijzen op criminele geldstromen. In de gesprekken werd veel gesproken over “pap” (geld) en betalingen voor blokken cocaïne. Daarnaast is vastgesteld dat meerdere overdrachten van zeer grote geldbedragen hebben plaatsgevonden door [verdachte] onder aansturing van [medeverdachte 1] .
Ook werd in een verborgen ruimte in de stashwoning een geldbedrag van € 869.380,-- aangetroffen. Gebleken is dat door de Mexicaanse verdachten een administratie werd bijgehouden van de handel in verdovende middelen en de betalingen daarvan ( [medeverdachte 14] stuurde immers op 16 mei 2020 meerdere foto’s met daarop handgeschreven administratie). Uit deze administratie kwam naar voren dat [medeverdachte 1] in mei 2020 in twee weken tijd rond de
€ 4.500.000,-- heeft overgedragen aan de Mexicaanse verdachten. [64]
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het bovenstaande in dit geval sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, bestaande uit [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en anderen, dat tot oogmerk had het plegen van drugsgerelateerde misdrijven en het witwassen van daarmee verdiende geldbedragen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] op de hoogte was van het oogmerk van de organisatie, te weten het plegen van misdrijven (de handel in verdovende middelen en het witwassen van grote geldbedragen). Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen van de hiervoor besproken feiten, is daarmee het oogmerk van de organisatie op het plegen van die misdrijven gegeven. Dat [verdachte] op de hoogte was van het criminele oogmerk van de organisatie is, mede gelet op zijn uitvoerende rol en de aard van de door hem gevoerde gesprekken, evident. Beeldend voor de gerichtheid op het plegen van die misdrijven zijn verder de observaties en de resultaten van verschillende doorzoekingen.
Conclusie
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 2 Ow en artikel 420bis Sr.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend bewezen dat het oogmerk van de organisatie zag op het plegen van het misdrijf valsheid in geschrifte en zal [verdachte] derhalve partieel vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Ten laste is gelegd dat [verdachte] in de periode van 1 januari 2018 tot en met 18 mei 2021 zou hebben deelgenomen aan de criminele organisatie. De rechtbank zal deze periode wijzigen, in die zin dat deelgenomen is in de periode van 1 januari 2020 tot en met 3 november 2020. De betrokkenheid van [verdachte] in de periode vóór 1 januari 2020 en na 3 november 2020 kan, op basis van het onderzoeksdossier, niet met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld. Uit het dossier is wel naar voren gekomen dat [verdachte] op 3 november 2020 naar Spanje is vertrokken. [65]
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2020 tot en met 3 november 2020 te Rotterdam en elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hem, verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in:
- artikel 2 van de Opiumwet, en
- artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
2.
hij in de periode van 1 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
- opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
- opzettelijk aanwezig heeft gehad, en/of
- opzettelijk heeft vervaardigd,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij in de periode van 1 januari 2020 tot en met 3 november 2020 te Rotterdam en De Lier en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
- opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en
- opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en wel:
- op 27 maart 2020 een hoeveelheid van ongeveer 30 kilogram cocaïne, en
- op 27 en 28 en 29 maart 2020 telkens ongeveer een hoeveelheid van 2 kilogram cocaïne, en
- op 6 april 2020 een hoeveelheid van ongeveer 15 kilogram cocaïne;
- op 10/11 juni 2020 een hoeveelheid van ongeveer 10 kilogram cocaïne;
4.
hij in de periode van 1 januari 2020 tot en met 3 november 2020 te Rotterdam en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
b)
voorwerpen, te weten contante geldbedragen tot een totaalbedrag van 1.621.730,-- euro, en wel:
- op 3 april 2020 een geldbedrag van euro 93.500,--, en
- op 8 april 2020 een geldbedrag van euro 178.500,--, en
- op 5 en/of 6 april 2020 een geldbedrag van euro 129.900,--, en
- op 7 juni 2020 een geldbedrag van euro 1.000.000,--, en
- op 10 juni 2020 een geldbedrag van euro 219.830,--,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededaders wist(en) dat die voorwerpen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf;
en
c)
voorwerpen, te weten contante geldbedragen tot een totaalbedrag van 1.621.730,- euro, en wel:
- op 3 april 2020 een geldbedrag van euro 93.500,-- en
- op 8 april 2020 een geldbedrag van euro 178.500,-- en
- op 5 en/of 6 april 2020 een geldbedrag van euro 129.900,-- en
- op 7 juni 2020 een geldbedrag van euro 1.000.000,-- en
- op 10 juni 2020 een geldbedrag van euro 219.830,--
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die geldbedragen wist(en) dat het door misdrijf verkregen geldbedragen betrof.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De rechtbank heeft ten aanzien van feit 4 geoordeeld dat het bewezen verklaarde niet kan worden gekwalificeerd als witwassen en/of opzetheling en daarom geen strafbare feiten oplevert. De verdachte zal derhalve worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van deze feiten.
Het onder de overige feiten bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 140 Sr en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1, de misdrijven:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid van de Opiumwet;
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 2, de misdrijven:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3, de misdrijven:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte voor de feiten 1 tot en met 3 uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor die bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 jaren op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien en voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, heeft de raadsman de rechtbank verzocht om rekening te houden met de rol van verdachte in het geheel, zijn persoonlijke omstandigheden en het feit dat hij zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis aan alle voorwaarden heeft gehouden. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met het tijdsverloop in deze zaak. De raadsman heeft de rechtbank verder verzocht om kennis te nemen van de in de pleitnota genoemde uitspraken.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met het vervaardigen en verhandelen van cocaïne in Nederland en met witwassen. Verdachte is betrokken geweest bij de vervaardiging/bewerking van cocaïne in een ‘drugslab’ in [plaats 1] en bij het verkopen van ruim 60 kilogram cocaïne. Ook heeft verdachte ruim 1,6 miljoen euro, afkomstig uit de handel in cocaïne, voorhanden gehad.
Het strafrechtelijk onderzoek naar verdachte en zijn medeverdachten laat in volle omvang zien welke negatieve effecten van dit soort misdrijven uitgaan. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de gezondheid van gebruikers en dat dit niet zelden leidt tot verslavingsproblematiek. Dat heeft niet alleen zijn weerslag op de gebruikers zelf, maar ook op hun omgeving. Georganiseerde drugshandel ondermijnt ook de rechtsstaat. Veel van de meest ernstige strafbare feiten die gepleegd worden, hangen hiermee samen, waaronder liquidaties en de handel in wapens. Bij dit soort feiten vallen ook slachtoffers die niets met de handel in drugs te maken hebben. Daarnaast leidt de productie van verdovende middelen, die vaak plaatsvindt in ‘drugslabs’, tot ontploffings- en brandgevaar en schade aan het milieu. Door het witwassen van criminele winsten wordt bovendien de onderliggende criminaliteit verhuld (en daarmee ook gefaciliteerd). Dit alles vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de integriteit van het financiële handelsverkeer. Verdachte heeft zich duidelijk niet om dit alles bekommerd, maar alleen oog gehad voor zijn eigen (financiële) belangen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Voor verdachte pleit dat hij zich -in tegenstelling tot het gros van zijn medeverdachten- heeft gehouden aan de voorwaarden die de rechtbank bij de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft opgelegd en bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak is verschenen. Daarnaast moet worden opgemerkt dat hij geen aansturende of leidinggevende rol had, maar een uitvoerende.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte van 23 april 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld wegens een strafbaar feit.
De redelijke termijn
De behandeling van de zaak in eerste aanleg heeft lang geduurd. Vanwege de omvang en complexiteit van het onderzoek 26Donau/26Wayne levert dat naar het oordeel van de rechtbank evenwel geen schending op van de redelijke termijn.
De strafoplegging
Gelet op de aard en ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Dat is ook in overeenstemming met de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het verkopen van meer dan 20 kilogram harddrugs hanteert de rechtspraak, indien er sprake is van een organisatie, een oriëntatiepunt beginnend bij 72 maanden (6 jaren) gevangenisstraf. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van zes jaren in dit geval passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De voorlopige hechtenis
Gelet op dit veroordelend vonnis en de oplegging van een langere gevangenisstraf dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, dient verdachte nog een aanzienlijk deel van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf te ondergaan. Gelet op de aard en ernst van de feiten en het signaal dat van de straf moet uitgaan, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een eventueel hoger beroep niet in vrijheid zou mogen afwachten. De gronden voor de voorlopige hechtenis zijn onverkort aanwezig. De rechtbank is van oordeel dat op dit moment de strafvorderlijke belangen voor het toepassen van voorlopige hechtenis zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van verdachte. De rechtbank zal de schorsing van de voorlopige hechtenis daarom opheffen.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 47 en 57 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 tot en met feit 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, de misdrijven:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid van de Opiumwet;
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 2, de misdrijven:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3, de misdrijven:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart dat het onder 4 bewezen verklaarde geen strafbare feiten oplevert en ontslaat verdachte op beide onderdelen van alle rechtsvervolging;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor de bewezen verklaarde feiten 1, 2 en 3;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
opheffing schorsing voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.L. Beljaars, voorzitter, mr. M. Melaard en
mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Gottemaker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2024.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar de documenten/dossierpagina’s zijn dit documenten of (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de politie, Dienst Landelijke Recherche, met nummer LERBC20003, genaamd ‘26DONAU/26Wayne’ d.d. 18 november 2021. Er wordt steeds verwezen naar documenten/bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Algemeen dossier, bijlage 3: proces-verbaal van bevindingen identificatie [medeverdachte 1] , pagina’s 34-47.
3.Algemeen dossier, bijlage 2: proces-verbaal van bevindingen identificatie dat [medeverdachte 2] de gebruiker is van de accounts [accountnaam 5] en [accountnaam 6] , pagina’s 23-28 en proces-verbaal van bevingen identificatie gebruiker [nummer 3] als zijnde [medeverdachte 2] , pagina’s 29-31.
4.Algemeen dossier, bijlage 10: proces-verbaal van bevindingen identificatie [accountnaam 7] , pagina’s 140-143 en proces-verbaal van bevindingen aanvulling identificatie [medeverdachte 3] als gebruiker van [accountnaam 7] , pagina 144.
5.Algemeen dossier, bijlage 6: proces-verbaal van bevindingen identificatie ‘ [accountnaam 8] ’ – [medeverdachte 4] , pagina’s 77-80 en proces-verbaal van bevindingen identificatie [accountnaam 8] (aanvullend proces-verbaal), pagina’s 81-84 en proces-verbaal van bevindingen aanvullende identificatie ‘ [accountnaam 8] ’, pagina’s 85 en 86.
6.Algemeen dossier, bijlage 9: proces-verbaal van bevindingen identificatie ‘ [accountnaam 9] ’ als [medeverdachte 5] , pagina’s 134-138.
7.Algemeen dossier, bijlage 8: proces-verbaal van bevindingen identificatie van EncroChat gebruiker [accountnaam 10] , 116-132.
8.Algemeen dossier, bijlage 6: proces-verbaal van identificatie dat [medeverdachte 4] de bijnaam [accountnaam 11] heeft, pagina’s 87-96.
9.Algemeen dossier, proces-verbaal van bevindingen identificatie [verdachte] , pagina’s 101-114.
10.Algemeen dossier, proces-verbaal van bevindingen identificatie [verdachte] , pagina’s 98 en 99.
11.Zaaksdossier 2, bijlage 1: proces-verbaal verkort dossier zaak [naam 5] , pagina’s 46-48.
12.Algemeen dossier, bijlage 13: proces-verbaal van bevindingen identificatie [medeverdachte 8] , pagina’s 171-174.
13.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 9 en 10.
14.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 11 en 12.
15.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 12-14.
16.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina 15.
17.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina 17.
18.Algemeen dossier, bijlage 4: proces-verbaal van identificatie van [medeverdachte 9] , pagina’s 49-54.
19.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina 13.
20.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 18-20.
21.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina 23
22.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina 24.
23.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 25-26.
24.Zaaksdossier 2, proces-verbaal van bevindingen liftende Mexicanen onderzoek [plaats 1] , pagina’s 62-64 en proces-verbaal van bevindingen, pagina 66.
25.Zaaksdossier 2, proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 69 en 70.
26.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 27 en 28.
27.Zaaksdossier 2, proces-verbaal van bevindingen identificatie [accountnaam 16] , pagina’s 84-89.
28.Algemeen dossier, bijlage 18: proces-verbaal van bevindingen identificatie manyakmanyak, pagina’s 204-216.
29.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 28-29.
30.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 31-32.
31.Zaaksdossier 4, bijlage 1: proces-verbaal van bevindingen omtrent overdracht van 30 pakketten, pagina’s 39 en 40.
32.Zaaksdossier 4, bijlage 2: proces-verbaal van bevindingen beschrijving van drie overdrachten, pagina’s 44-51.
33.Zaaksdossier 4, bijlage 2: proces-verbaal van bevindingen beschrijving van drie overdrachten, pagina’s 53-58.
34.Zaaksdossier 4, bijlage 2: proces-verbaal van bevindingen beschrijving van drie overdrachten, pagina 59.
35.Zaaksdossier 4, bijlage 2: proces-verbaal van bevindingen beschrijving van drie overdrachten, pagina’s 60-65.
36.Zaaksdossier 4, bijlage 3: proces-verbaal van bevindingen overdracht 15 kilo en 14 kilo verdovende middelen, pagina 69.
37.Proces-verbaal zaaksdossier 5, pagina’s 9-12 en zaaksdossier 5, bijlage 14: proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] , pagina’s 188-191.
38.Proces-verbaal zaaksdossier 5, pagina’s 12 en 13.
39.Zaaksdossier 5, bijlage 1: proces-verbaal observeren vrijdag 16 oktober 2020, pagina 78 en zaaksdossier 5, bijlage 3: proces-verbaal observeren dinsdag 3 november 2020, pagina 94.
40.Algemeen dossier, bijlage 6: proces-verbaal van bevindingen identificatie dat [medeverdachte 4] de bijnaam [accountnaam 11] heeft, pagina’s 87-96.
41.Zaaksdossier 4, bijlage 6: proces-verbaal van bevindingen levering 10 kilo verdovende middelen, pagina’s 89-91.
42.Proces-verbaal zaaksdossier 5, pagina 45.
43.Zaaksdossier 5, bijlage 52: proces-verbaal forensisch onderzoek naar verborgen ruimte in een Peugeot [kenteken 2] , pagina’s 611-612 en zaaksdossier 5, bijlage 53: proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig Peugeot [kenteken 4] , pagina’s 621-622.
44.Algemeen dossier, bijlage 5: proces-verbaal van identificatie dat “ [alias 2] ” een bijnaam is voor de gebruiker van de accounts [accountnaam 22] en [accountnaam 23] , zijnde [medeverdachte 9] , pagina’s 56-69.
45.Zaaksdossier 4, bijlage 10: proces-verbaal beschrijving geldoverdracht van 93.500, p. 183-186.
46.Zaaksdossier 4, bijlage 10: proces-verbaal beschrijving geldoverdracht van 93.500, p. 187-191.
47.Zaaksdossier 4, bijlage 3: proces-verbaal van bevindingen overdracht 15 kilo en 14 kilo verdovende middelen, pagina’s 71-75.
48.Proces-verbaal zaaksdossier 3 ‘Drugslaboratorium [plaats 2] ’, pagina 7.
49.Algemeen dossier, bijlage 14: proces-verbaal van bevindingen identificatie [accountnaam 24] , pagina’s 176-185.
50.Zaaksdossier 5, bijlage 24: aanvullend proces-verbaal van identificatie ‘ [accountnaam 25] ’, pagina’s 325-329.
51.Zaaksdossier 3, bijlage 1: proces-verbaal van bevindingen lening van 130.000 euro voor het inrichten van het drugslab, pagina 48.
52.Proces-verbaal zaaksdossier 3 ‘Drugslaboratorium [plaats 2] ’, pagina 12-13.
53.Zaaksdossier 3, bijlage 1: proces-verbaal van bevindingen lening van 130.000 euro voor het inrichten van het drugslab, pagina’s 55-59.
54.Zaaksdossier 4, bijlage 16: proces-verbaal van bevindingen geldoverdracht 7 juni 2020, pagina 249.
55.Zaaksdossier 4, bijlage 16: proces-verbaal van bevindingen geldoverdracht 7 juni 2020, pagina 257.
56.Zaaksdossier 4, bijlage 16: proces-verbaal van bevindingen geldoverdracht 7 juni 2020, pagina’s 259-265.
57.Zaaksdossier 4, bijlage 17: proces-verbaal van bevindingen aantreffen 5 euro biljet, serienummer [nummer 2] , pagina’s 274 en 275.
58.Zaaksdossier 4, bijlage 19: proces-verbaal van bevindingen mbt geldoverdracht € 219.830,- dd 10-06-2020, pagina’s 339 en 340.
59.Zaaksdossier 4, bijlage 19: proces-verbaal van bevindingen mbt geldoverdracht € 219.830,- dd 10-06-2020, pagina’s 341-343.
60.Zaaksdossier 4, bijlage 19: proces-verbaal van bevindingen mbt geldoverdracht € 219.830,- dd 10-06-2020, pagina’s 343-347.
61.Proces-verbaal zaaksdossier 1, pagina’s 14 en 20.
62.Zaaksdossier 5, bijlage 55: proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 6] , pagina 640 en Persoonsdossier [medeverdachte 5] , proces-verbaal van aanhouding, pagina’s 18 en 19 en persoonsdossier [medeverdachte 6] , proces-verbaal van aanhouding, pagina’s 39 en 40.
63.Bijvoorbeeld: zaaksdossier 4, bijlage 19: proces-verbaal van bevindingen mbt geldoverdracht van € 219.830,-- dd 10-06-2020, pagina 344.
64.Zaaksdossier 4, bijlage 14: proces-verbaal van bevindingen afdracht 500.000 (vermoedelijk) euro op 16 mei 2020 aan [medeverdachte 1] aan de Mexicanen, pagina 232.
65.Zaaksdossier 5, bijlage 3: proces-verbaal observeren dinsdag 3 november 2020, pagina’s 94 en 95.