ECLI:NL:RBOVE:2024:2948

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
08-963540-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan criminele organisatie en drugshandel met vuurwapens

Op 5 juni 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in Marokko in 1995, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor zijn betrokkenheid bij een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in cocaïne en het bezit van vuurwapens. De zaak kwam voort uit een strafrechtelijk onderzoek, genaamd 26Donau, dat in 2020 begon naar aanleiding van informatie over drugshandel. Tijdens het onderzoek zijn meer dan dertig personen als verdachte aangemerkt, waaronder de verdachte en zijn medeverdachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende momenten betrokken was bij de teelt, verkoop en het bezit van cocaïne, evenals bij de overdracht van grote geldbedragen die afkomstig waren uit criminele activiteiten. Op 11 maart 2021 vond een doorzoeking plaats in de woning van de verdachte, waar meer dan 10 kilogram cocaïne, vuurwapens en een aanzienlijk geldbedrag van € 869.380,-- werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat deze goederen zich in de woning bevonden en dat hij daar beschikkingsmacht over had. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar achtte de bewezenverklaring van de belangrijkste feiten voldoende onderbouwd. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de negatieve impact van drugshandel op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-963540-21 (P)
Datum vonnis: 5 juni 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officieren van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 in Marokko,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 april 2024 en 28 mei 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vorderingen van de officieren van justitie en van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman mr. S. Schuurman, advocaat in Breukelen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 18 januari 2022, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van drugsgerelateerde misdrijven, valsheid in geschrifte en/of witwassen;
feit 2:samen met anderen, opzettelijk, cocaïne heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd en/of aanwezig heeft gehad;
feit 3: samen met anderen meerdere geldbedragen heeft witgewassen en/of zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van deze bedragen;
feit 4: samen met anderen pistolen, patroonmagazijnen en kogelpatronen van categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van l januari 2018 tot en met 11 maart 2021 te Rotterdam en/althans(elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer ander(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in:
- artikel 2 en/of 10a van de Opiumwet, en/of
- artikel 225 en/of 420bis van het Wetboek van Strafrecht
(zaaksdossier 1);
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2021 tot en met 11 maart 2021 in de gemeente Rotterdam, en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk
- heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
- in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heet gehad
een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en wel:
- op 11 maart 2021 (in de woning [adres 1] ) een hoeveelheid van (ruim)
10 kilogram cocaïne (zaaksdossier 5);
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 11 maart 2021, althans op 11 maart 2021, in de gemeente Rotterdam en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
a)
(telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten één of meer (contant(e)) geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (circa) l.869.380,-- euro, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), en wel:
- op 7 juni 2020 een geldbedrag van euro l.000.000,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 11 maart 2021 (in de woning [adres 1] ) een geldbedrag van euro 869.380,- (zaaksdossier 5),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heet
verborgen en/of verhuld en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op de/het geldbedrag(en) was/waren, en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp/voornoemde geldbedrag(en), voorhanden heeft gehad,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die/dat voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en/of
b)
(telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten één of meer (contant(e)) geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (circa) l.869.380,-- euro, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), en wel:
- op 7 juni 2020 een geldbedrag van euro l.000.000,-- (zaaksdossier 4) en/of
- op 11 maart 2021 (in de woning [adres 1] ) een geldbedrag van euro 869.380,-- (zaaksdossier 5),
heet verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, en/of van voornoemde voorwerp (en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die/dat voorwerp (en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
en/of
c)
(telkens) één of meer voorwerp(en), te weten één of meer (contant(e)) geldbedrag(en) tot een
totaalbedrag van (circa) l.869.380,-- euro, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), en wel:
- op 7 juni 2020 een geldbedrag van euro l.000.000,-- (zaaksdossier 4) en/of
- op 11 maart 2021 (in de woning [adres 1] ) een geldbedrag van euro 869.380,-- (zaaksdossier 5),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die/dat geldbedrag(en) wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen geldbedrag(en) betrof(fen);
4.
hij op of omstreeks 11 maart 2021 in de gemeente Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
- twee, althans een of meer pisto(o)l(en), merk Grand Power, model Ultra Plf, kal. 9x19 mm,
en/of
- een pistool, merk Glock, model 19 gen 4, kal. 9x19 mm, en/of
- vier, althans een of meer patroonmagazijn(en), merk Glock, en/of
- twee, althans een of meer, patroon magazijn(en), merk FN, en/of
- 32, althans een of meer, kogelpatronen, merk GECO, kal. 9x19 mm, en/of
- 15, althans een of meer, kogelpatronen, merk Seller & Bellot, kal. 9x19 mm, en/of
- 28, althans een of meer, kogelpatronen, kal. .40S&W, en/of
- 54, althans een of meer, kogelpatronen, kal. 9x19 mm,
(telkens) zijnde een of meer (vuur) wapen(s) en/of onderdelen van vuurwapens en/of munitie in de zin van categorie III van de Wet wapens en munitie,
voorhanden heeft/hebben gehad.

3.De bewijsmotivering

3.1
Inleiding
Medio 2020 is het strafrechtelijk onderzoek 26Donau gestart naar aanleiding van informatie over personen die zich bezig zouden houden met de invoer van en de handel in verdovende middelen. Gedurende het onderzoek zijn meer dan dertig personen als verdachte aangemerkt, waaronder verdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). Voor [medeverdachte 1] is een afzonderlijk deelonderzoek geopend onder de naam 26Wayne.
Het dossier 26Donau/26 Wayne beschrijft een internationale criminele organisatie waarvan een Nederlands deel, bestaande uit verschillende netwerken en samenwerkingsverbanden, nauw samenwerkt met een deel van de criminele organisatie in Zuid-Amerika. De criminele organisatie zou verdovende middelen, waaronder cocaïne, vanuit Mexico via Spanje naar Nederland smokkelen in, aan of tussen dragermateriaal (zoals gasbetonblokken). De verdovende middelen zouden in Nederland uit het dragermateriaal worden verwijderd en/of in laboratoria (cocaïne-wasserijen) met behulp van chemicaliën verder worden bewerkt.
[medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) worden ervan verdacht leiding te hebben gegeven aan de criminele organisatie in Nederland. Zij zouden ieder afzonderlijk van elkaar de beschikking hebben gehad over een netwerk van personen van voornamelijk Turkse en Marokkaanse afkomst en nauw hebben samengewerkt met een deel van de criminele organisatie in Mexico. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zouden de beschikking hebben gehad over drugslaboratoria in [plaats 1] en [plaats 2] , waar Mexicaanse leden van de organisatie werkzaam waren vanwege hun specifieke kennis van onder meer het productieproces. Kiloblokken cocaïne die uit deze laboratoria afkomstig zouden zijn, zouden worden voorzien van logo's/stempels en worden ondergebracht in een ‘safehouse’ in een verborgen ruimte. Wanneer de organisatie een afnemer voor de cocaïne zou hebben, zouden de blokken uit het safehouse worden gehaald en op straat worden overgedragen in ruil voor contant geld. De verdovende middelen en het geld zouden worden vervoerd in voertuigen met een verborgen ruimte. Binnen het onderzoek 26Donau/26Wayne is zicht gekregen op een ‘safehouse’ aan de [adres 1] . Tijdens een inval door de politie op 11 maart 2021 is daar een aantal verdachten aangehouden en zijn onder meer hoeveelheden cocaïne, contant geld en wapens in beslag genomen.
Het einddossier en de nadien aanvullend verstrekte stukken vormen de weerslag van de onderzoeksresultaten. Het zijn deze resultaten, gezien in samenhang met en tegen de achtergrond van de tegen verdachte uitgebrachte tenlastelegging, die ter beoordeling voorliggen.
Verdachte wordt door het Openbaar Ministerie gezien als een persoon die uitvoerend werk deed voor de criminele organisatie van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Hij zou enkele malen betrokken zijn bij de feitelijke overdracht van drugs en/of drugsgeld. Daarnaast zou hij verblijven en toezicht houden op de drugs en het drugsgeld in de stashwoning aan de [adres 1] .
3.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit, omdat op basis van het proces-verbaal van identificatie in onvoldoende mate kan worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker is geweest van het Encrochat-account ‘ [e-mailadres 6]’.
Indien en voor zover de rechtbank tot het oordeel zou komen dat verdachte kan worden geïdentificeerd als de gebruiker van het aan hem toegeschreven Encrochat-account, dan dient verdachte alsnog integraal vrijgesproken te worden wegens de afwezigheid van voldoende wettig en overtuigend bewijs (voor medeplegen). De raadsman wijst er in dit verband op dat behoedzaam omgegaan dient te worden met de interpretatie en de context van de EncroChat-berichten.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman specifiek naar voren gebracht dat de verdediging zich refereert aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het wapen dat is aangetroffen op de (vermeende) slaapkamer van verdachte. Voor de overige (onderdelen van) wapens en munitie is bepleit dat wetenschap, dan wel beschikkingsmacht ontbreekt.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Alvorens de rechtbank overgaat tot de bespreking van de feiten, zullen eerst de identificaties van de verschillende EncroChat-accounts worden besproken. Daarna zal de rechtbank feit 2 tot en met feit 4 bespreken alvorens zij ingaat op feit 1 (de criminele organisatie).
3.4.1
De bewijsmiddelen
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de feiten en omstandigheden vast, waarbij in de voetnoten zal worden verwezen naar de voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen. [1]
3.4.2
Identificaties van de EncroChat-accounts
Voor de bewijsvoering komt het in belangrijke mate aan op de inhoud van de ter beschikking gekomen EncroChat-data. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verschillende verdachten gebruik hebben gemaakt van telefoontoestellen waarop deze dienst geïnstalleerd was. De accounts stonden niet op hun eigen naam geregistreerd. In het geval van EncroChat werd gebruik gemaakt van een nickname eindigend op @encrochat.com. De vraag die in deze zaak en in de zaken van verschillende medeverdachten moet worden beantwoord, is of de personen tegen wie het Openbaar Ministerie in dit onderzoek vervolging heeft ingesteld, te identificeren zijn als de gebruikers van de aan ieder van hen toegeschreven accounts.
De EncroChat-berichten in het dossier worden weergegeven in UTC-tijd, wat inhoudt dat het in de periode van 29 maart 2020 tot 25 oktober 2020 (zomertijd) in Nederland twee uren later was dan de weergegeven UTC-tijd en in de periode van 27 oktober 2019 tot 29 maart 2020 (wintertijd) in Nederland een uur later was dan de weergegeven UTC-tijd. Wanneer hierna over tijden wordt gesproken, is dat omgerekend naar de Nederlandse tijd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de nickname “ [accountnaam 4] ”, [medeverdachte 2] van de nicknames “ [accountnaam 5] ”, “ [accountnaam 6] ” en “ [accountnaam 7] ” [2] , [medeverdachte 1] van de nicknames “ [accountnaam 2] ” en “ [accountnaam 3] ” [3] , medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) van de nickname “ [accountnaam 8] ” [4] en medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) van de nickname [accountnaam 1] ” [5] .
De identificatie van verdachte als gebruiker van het EncroChat-account met de nickname [accountnaam 4] volgt onder meer uit het volgende.
De gebruiker van het EncroChat-account met de nickname [accountnaam 4] was opgeslagen onder de gebruikersnamen [accountnaam 11], [accountnaam 11] en [accountnaam 11]. Deze gebruikersnamen kunnen overeenkomen met de voornaam van [verdachte] , namelijk [verdachte] .
Op 27 maart 2020 vond een EncroChat-gesprek plaats tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] . Tijdens dit gesprek vroeg [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 4] of hij € 7.000,-- op wilde halen en hem wil vertellen wanneer [medeverdachte 4] bij [accountnaam 11] was. [medeverdachte 4] gaf vervolgens aan dat hij net weg was bij [accountnaam 11]. Kennelijk ligt er een verband tussen de locatie waar [accountnaam 11]/[accountnaam 11] verbleef en de plek waar het geld opgehaald kon worden.
Op 6 april 2020 vond een gesprek plaats tussen [medeverdachte 2] en de gebruiker van het account [e-mailadres 7] ([accountnaam 12]). [medeverdachte 2] gaf [accountnaam 12] de opdracht om [accountnaam 11] te bellen. Een paar seconden later nam [accountnaam 12] contact op met [accountnaam 4] .
Op 5 juni 2020 zei [accountnaam 4] via EncroChat tegen [medeverdachte 2] dat hij het geld had geteld en dat het “199.830” was. [medeverdachte 2] vroeg of hij dit 100% zeker wist. [accountnaam 4] gaf aan dat hij het opnieuw ging tellen. Diezelfde dag zei [medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 3] dat hij tegen [accountnaam 11] had gezegd dat hij het geld moest hertellen. [medeverdachte 3] bevestigde dat het ging om “199.830” en dat het met de machine was geteld. Dit doet vermoeden dat [accountnaam 4] en [medeverdachte 3] het geld samen geteld hebben.
Op 19 juni 2020 zei [medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 4] dat hij het geld naar [naam 6] moest brengen. Vervolgens gaf [medeverdachte 4] aan dat hij bij [naam 6] was. [medeverdachte 2] gaf vervolgens aan dat [accountnaam 11] en [naam 6] het geld moesten tellen.
Op 11 maart 2021 werden tijdens een doorzoeking aan de [adres 1] een groot aantal verdovende middelen, tonnen contant geld, geldtelmachines en meerdere vuurwapens aangetroffen. Ook werden [medeverdachte 3] en [verdachte] aangetroffen en aangehouden.
[medeverdachte 3] verklaarde bij de politie dat hij sinds het begin van het jaar 2021 verbleef op de [adres 1] samen met een andere jongen die hij kent als [accountnaam 11].
Uit onderzoek bleek dat [medeverdachte 3] via EncroChat contact had met [accountnaam 4] . [6]
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, kan worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker was van het EncroChat-account met de nickname [accountnaam 4] . Bij de verdere bespreking van het bewijs gaat de rechtbank steeds uit van de bovenstaande identificaties en zal de rechtbank [verdachte] aanduiden als de gebruiker van de nickname [accountnaam 4] .
3.4.3
Feit 2, zaaksdossier 5
3.4.3.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Huur en bewoning [adres 1]
Uit EncroChat-gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bleek dat zij in april 2020 van “huis” wilden veranderen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] besloten om vanaf 7 april 2020 samen een woning te huren aan de [adres 1] . Zij huurden deze woning van het bedrijf [bedrijf] (met als eigenaresse [naam 1] ). [medeverdachte 1] heeft twee betalingen contant gedaan, daarna deden de feitelijke bewoners de betalingen zelf. [7] Op 7 april 2020 vroeg [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 2] of de geldtelmachine naar “het nieuwe huis” moest worden gebracht. [medeverdachte 2] gaf [medeverdachte 4] op 8 april 2020 de opdracht om het geld in het oude huis te tellen en de geldtelmachine in de auto te leggen. [8] [medeverdachte 3] en [verdachte] woonden vanaf het laatste kwartaal van 2020 in de nieuw gehuurde woning aan de [adres 1] . [9] Zij waren beiden in het bezit van een sleutel. [10] Op 11 maart 2021 werden zij samen aangehouden in deze woning. [11]
Tijdens observaties is waargenomen dat [medeverdachte 3] en [verdachte] de woning regelmatig verlieten met gevulde bigshoppers en deze achter in de Peugeot Partners met kentekens [kenteken 2] en/of [kenteken 1] plaatsten. [12]
Tijdens de doorzoeking aan de [adres 1] op 11 maart 2021 werden twee witte Peugeot Partners met kentekens [kenteken 2] en [kenteken 1] in beslag genomen. [13] In beide voertuigen werd een verborgen ruimte aangetroffen. [14]
Aantreffen blokken op 11 maart 2021
Op de dag van de aanhouding van [medeverdachte 3] en [verdachte] vond een doorzoeking plaats in de woning. In een slaapkamer werd achter een lage kast een luik aangetroffen. [15]
Onderzoek ‘Actus’ richtte zich op het verhuurbedrijf [bedrijf] . In het kader van dit onderzoek werd tijdens een doorzoeking in de woning van [naam 1] – die de woning aan de [adres 1] verhuurde aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] – een Samsung S9 aangetroffen. In de telefoon stond een filmpje dat op 27 maart 2020 via WhatsApp naar een contact was gestuurd. Op het filmpje was een rondleiding te zien door de woning aan de [adres 1] . Op dit filmpje was de woning nagenoeg leeg. In de kamer waar op 11 maart 2021 een luik werd aangetroffen, bevond zich op dat moment nog geen luik. [16]
Achter het luik werd onder meer een gele plastic Jumbo tas aangetroffen. In deze tas zaten vijf in zwarte folie verpakte blokken cocaïne met een totaalgewicht van 5030 gram. [17] In een bigshopper van de Action zaten ook vijf in zwarte folie verpakte blokken cocaïne met een totaalgewicht van 5010 gram. [18] Daarnaast werd een zeer groot geldbedrag in boodschappentassen aangetroffen. De rechtbank zal daar nader op ingaan bij de bespreking van feit 3.
Op twee verschillende blokken cocaïne werd aan de binnenzijde van de buitenste zwarte folie één vingerafdruk aangetroffen, namelijk sporen [nummer 1] en [nummer 2] . Voor deze sporen werd een individualisatie met het dactyloscopisch spoor van [verdachte] gerapporteerd. [19] De rechtbank concludeert dat dit vingersporen van [verdachte] betreffen.
3.4.3.2 Overwegingen en conclusies
De rechtbank stelt vast dat de woning aan de [adres 1] als zogenoemde stashwoning werd gebruikt voor het opslaan van onder meer blokken cocaïne en geld.
[verdachte] en [medeverdachte 3] maakten gebruik van de woning waar de cocaïne werd aangetroffen. De rechtbank gaat ervan uit dat de gebruikers van een woning wetenschap hebben van de daar aanwezige goederen en dat deze goederen zich ook in hun machtssfeer bevinden. Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden waaruit voortvloeit dat dit in dit geval anders is. Sterker nog, aan de binnenzijde van de folie dat om twee van de aangetroffen blokken cocaïne zat, zijn de vingerafdrukken van [verdachte] aangetroffen.
Gelet op de aangetroffen voertuigen met verborgen ruimtes (die door [verdachte] en [medeverdachte 3] regelmatig werden gevuld met gevulde bigshoppers) en de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen en de geldbedragen die onder [verdachte] en [medeverdachte 3] in bigshoppers werden aangetroffen, gaat de rechtbank ervan uit dat deze bestemd waren voor de handel in verdovende middelen waar zowel [verdachte] als [medeverdachte 3] kennis van hadden.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] wist dat de aangetroffen cocaïne in de woning aanwezig was en dat [verdachte] en [medeverdachte 3] daar beschikkingsmacht over hadden. Om die reden hebben zij de aangetroffen cocaïne opzettelijk aanwezig gehad.
3.4.4
Feit 3, zaaksdossiers 4 en 5
3.4.4.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Overdracht geldbedrag ter hoogte van € 1.000.000,--
Op 5 juni 2020 stuurde EncroChat-gebruiker [e-mailadres 3] (geïdentificeerd als José [medeverdachte 5] [20] , hierna: [medeverdachte 5] ) een foto van een schermafbeelding naar [medeverdachte 2] . Hierin stond onder meer de plaats “Rotterdam”, het SkyECC-account [accountnaam 9] , de tokencode “ [code] ” en een bedrag ter hoogte van “1.000.000”. [21] [medeverdachte 2] stuurde de schermafbeelding door naar [medeverdachte 3] en zei: “morgen 10 ochtend, [adres 2] , 1 milj” en “jullie moeten de bus op de [adres 3] zetten”. [medeverdachte 3] kreeg van [medeverdachte 2] de opdracht om eerst een controle te houden. [medeverdachte 2] zei vervolgens: “als het ok is dan zeg je pas aan [medeverdachte 4] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 4] ) dat hij het geld kan brengen”. [22]
Op 7 juni 2020 om 09:05 uur zei [medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 3] dat hij en een ander om 11:00 uur bij “ [naam 2] ” moesten zijn. Om 10:58 uur stuurde [medeverdachte 3] naar [verdachte] dat hij over vijf minuten bij hem zou komen. Om 11:10 uur vroeg [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3] of “ze” al bij [naam 2] waren, waarop [medeverdachte 3] bevestigend antwoordde. [medeverdachte 2] zei vervolgens dat “ze” binnen moesten wachten tot 14:15 uur. Om 14:11 uur zei [medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 3] dat hij naar buiten moest komen en de sleutel moest achterlaten bij [medeverdachte 4] . [medeverdachte 2] zei dat hij ook buiten was en dat ze er heen zouden gaan en eerst zouden praten.
Om 14:24 uur zei [medeverdachte 3] tegen [medeverdachte 4] dat hij zich klaar moest maken. [medeverdachte 4] vroeg of hij het geld klaar moest zetten, waarop [medeverdachte 3] antwoordde: “breng geld”. Om 14:26 uur stuurde [medeverdachte 3] een foto van een 5 euro biljet met het serienummer [code] naar [medeverdachte 2] . Dit betrof hetzelfde serienummer als het nummer dat op 5 juni 2020 door [medeverdachte 5] naar [medeverdachte 2] was verstuurd. [medeverdachte 2] stuurde de foto van het 5 euro biljet een minuut later door naar EncroChat-gebruiker [e-mailadres 2] (geïdentificeerd als [medeverdachte 6] [23] , hierna: [medeverdachte 6] ) en vroeg of hij de 1 miljoen kon geven. [medeverdachte 6] bevestigde dat dit de juiste token was. [medeverdachte 3] zei om 14:43 uur tegen [medeverdachte 2] : “KLAAR”. [medeverdachte 2] gaf [medeverdachte 3] de opdracht om de token in de vorm van het 5 euro biljet bij zich te houden. [24]
Tijdens de doorzoeking in het pand aan de [adres 1] werd op de slaapkamer van [verdachte] een rugtas gevonden met daarin onder meer een 5 euro biljet met het serienummer [code] . Op het biljet stond met een pen “1.000.000” geschreven. [25]
Aantreffen geldbedrag 11 maart 2021
In de stashwoning aan de [adres 1] werden op 11 maart 2021 achter het eerdergenoemde aangetroffen luik vier boodschappentassen (een gele bigshopper van “Glas in ‘t Bakkie”, een gele Jumbo plastic tas, een blauwe Albert Heijn plastic tas en een rode Dirk van en Broek plastic tas) aangetroffen met een geldbedrag van in totaal € 869.380,--. Dit geldbedrag was verpakt in pakketten met verschillende coupures. Ook werd in een boodschappentas een geldtelmachine aangetroffen. [26]
Op de Albert Heijn plastic tas werd een vingerafdruk aangetroffen, namelijk spoor [nummer 3] . Voor dit spoor werd een individualisatie met het dactyloscopisch spoor van [medeverdachte 3] gerapporteerd. [27] De rechtbank concludeert dat dit een vingerspoor van [medeverdachte 3] betreft.
Op de Dirk van den Broek plastic tas werd een vingerafdruk aangetroffen, namelijk spoor [nummer 4] . Voor dit spoor werd een individualisatie met het dactyloscopisch spoor van [verdachte] gerapporteerd. [28] De rechtbank concludeert dat dit een vingerspoor van [medeverdachte 3] betreft.
3.4.4.2 Overwegingen en conclusies
Ten eerste is aan verdachte ten laste gelegd het plegen van verbergingshandelingen of verhullingshandelingen in de zin van artikel 420bis lid 1 onder a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ten aanzien van beide in de tenlastelegging opgenomen geldbedragen. Nu de rechtbank op basis van het dossier niet kan vaststellen dat verhullingshandelingen in de zin van dit artikel hebben plaatsgevonden, zal zij verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging. De rechtbank merkt op dat het geldbedrag van € 869.380,-- weliswaar is aangetroffen in een verborgen ruimte van een stashwoning waar verdachte verbleef, maar de rechtbank ziet dit niet als een verbergingshandeling of verhullingshandeling in de zin van artikel 420bis lid 1 onder a Sr. Het gebruik van de verborgen ruimte was naar het oordeel van de rechtbank gericht op het verbergen of verhullen van de
vindplaatsvan het geld en niet op het verbergen of verhullen van de
criminele herkomstdaarvan, of wie de rechthebbende op dat geld was.
Verder is als alternatieve gedraging aan verdachte ten laste gelegd dat hij deze geldbedragen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of hiervan gebruikt heeft gemaakt als bedoeld in artikel 420bis lid 1 onder b Sr. Voor een bewezenverklaring van deze gedraging(en) is het in de eerste plaats relevant of aannemelijk is dat de voorwerpen afkomstig zijn uit een door verdachte zelf begaan misdrijf en vervolgens of die voorwerpen onmiddellijk dan wel middellijk afkomstig zijn uit dat misdrijf. Van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen is onder meer sprake indien de voorwerpen de opbrengst uit eigen misdrijf betreffen of de buit van een door de verdachte begaan vermogensdelict.
De rechtbank acht bewezen dat de contante geldbedragen die verdachte heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen afkomstig zijn van eigen misdrijf, omdat uit de bewijsmiddelen evident blijkt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de handel in harddrugs. Tevens is van legale inkomsten niet gebleken.
Uit vaste jurisprudentie (onder meer HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001) blijkt dat voor de strafbaarheid van het verweren en voorhanden hebben van een uit eigen misdrijf verkregen voorwerp, moet blijken dat naast het bewezen verklaarde verwerven en voorhanden hebben ook sprake is geweest van een gedraging van verdachte die gericht is geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp. In het bijzondere geval dat het overdragen van een uit eigen misdrijf afkomstig voorwerp plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van de situatie waarin verdachte onmiddellijk een uit eigen misdrijf verkregen voorwerp verwerft of voorhanden heeft, is eveneens voor de strafbaarheid daarvan een gedraging vereist die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de voorwerp gericht karakter heeft (HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:714).
Op grond van het dossier heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat [verdachte] een gedraging heeft verricht die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen gericht karakter heeft. Om die reden kunnen de ten laste gelegde gedragingen weliswaar worden bewezen verklaard, maar levert de bewezenverklaring niet het strafbare feit van artikel 420bis lid 1 onder b Sr op en zal ontslag van alle rechtsvervolging volgen ter zake van witwassen.
De rechtbank overweegt dat in dit geval wel sprake zou kunnen zijn van de met een aanzienlijk lichter strafmaximum bedreigde delicten van eenvoudig witwassen of eenvoudig schuldwitwassen als bedoeld in de artikelen 420bis.1 Sr en 420quater.1 Sr. Deze delicten zijn evenwel niet ten laste gelegd.
Ten slotte is aan [verdachte] onder dit feit alternatief de opzetheling van de geldbedragen ten laste gelegd. De rechtbank is van oordeel dat ook de daarop betrekking hebbende feitelijke gedragingen op zichzelf wel bewezen verklaard kunnen worden, maar deze bewezenverklaring niet het strafbare feit van artikel 416 lid 1 Sr oplevert. In het wettelijke systeem heeft het delict heling immers het karakter van een begunstigingsdelict, zodat moet worden aangenomen dat de kwalificatie voor dit delict is uitgesloten wanneer aannemelijk is dat [verdachte] de misdrijven waarmee de voorwerpen zijn verkregen, zelf (mede) heeft begaan. Dit geldt voor het overgedragen geldbedrag en het aangetroffen geldbedrag. Om die reden zal ook ontslag van alle rechtsvervolging volgen ter zake van opzetheling.
3.4.5
Feit 4, zaaksdossier 5
3.4.5.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Tijdens de doorzoeking van de woning aan de [adres 1] werden op de slaapkamers van [medeverdachte 3] en [verdachte] vuurwapens aangetroffen en in beslag genomen. Dit betroffen twee vuurwapens van het merk Grand Power model Plf, kaliber 9x19 mm (SIN-nummers [nummer 5] en [nummer 6] ). In de ruimte achter het luik werd een Glock, model 19 gen 4, kaliber 9x19 mm met munitie en patroonhouders aangetroffen en in beslag genomen. De drie pistolen functioneerden naar behoren bij het afvuren van proefschoten. De pistolen werden derhalve aangemerkt als vuurwapens in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie (WWM). [29]
Van het patroonmagazijn van pistool [nummer 5] werd een bemonstering genomen. Uit deze bemonstering is een DNA-mengprofiel van minimaal twee donoren verkregen. Het DNA-profiel van [verdachte] komt overeen met dit DNA-mengprofiel. Het DNA-profiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – [verdachte] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat [verdachte] donor is van een deel van het celmateriaal op het patroonmagazijn van pistool [nummer 5] .
Van het magazijn van pistool [nummer 6] werd een bemonstering genomen. Uit deze bemonstering is een DNA-mengprofiel van minimaal drie donoren verkregen. Het DNA-profiel van [verdachte] komt overeen met dit DNA-mengprofiel. Het DNA-profiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – [verdachte] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat [verdachte] donor is van een deel van het celmateriaal op het magazijn van pistool [nummer 6] . [30]
In de pistolen van het merk Grand Power Ultra zaten patroonhouders met daarin 16 kogelpatronen van het merk GECO, kaliber 9x19 mm. Deze in totaal 32 kogelpatronen waren geschikt om te worden verschoten met de Grand Power Ultra. In het pistool van het merk Glock zat een patroonhouder met daarin 15 kogelpatronen van het merk Seller & Bellot, kaliber 9x19 mm. Deze kogelpatronen waren geschikt om te worden verschoten met de Glock. Daarnaast werden in de woning 82 losse kogelpatronen aangetroffen van twee verschillende kalibers, namelijk 28 patronen met kaliber .40&W en 54 kogelpatronen met kaliber 9x19 mm. Vastgesteld werd dat de aangetroffen kogelpatronen munitie was in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de WWM. [31]
Verder werden in de woning vier patroonmagazijnen van het merk Glock (geschikt om te worden gebruikt in het aangetroffen Glock pistool) aangetroffen. Ook werden twee patroonmagazijnen aangetroffen van het merk FN. [32] Deze zes patroonmagazijnen (SIN-nummer [nummer 7] ) zijn onderdelen c.q. hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor pistolen van het merk Glock en FN. Derhalve werd vastgesteld dat, mede gelet op artikel 2, 1e lid van de WWM, de bepalingen met betrekking tot een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3e, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1e van de WWM, van toepassing waren. [33]
Van één van de zes aangetroffen kogelmagazijnen (magazijn 1, [nummer 7] ) werd een bemonstering genomen. Uit deze bemonstering is een DNA-mengprofiel van minimaal twee donoren verkregen. Het DNA-profiel van [medeverdachte 3] komt overeen met dit DNA-mengprofiel. Het DNA-profiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – [medeverdachte 3] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat [medeverdachte 3] donor is van een deel van het celmateriaal op magazijn 1 [nummer 7] . [34]
3.4.5.2 Overwegingen en conclusies
Zoals vastgesteld in paragraaf 3.4.3.2 maakten [verdachte] en [medeverdachte 3] samen gebruik van de woning waar de pistolen, de patroonmagazijnen en de munitie werd aangetroffen. De rechtbank gaat er ook hier vanuit dat de gebruikers van een woning wetenschap hebben van de aanwezige goederen en dat deze goederen zich ook in hun machtssfeer bevinden. Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden waaruit voortvloeit dat dit in dit geval anders is. Het DNA-onderzoek naar de patroonmagazijnen bevestigt deze wetenschap juist.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] wist dat de aangetroffen pistolen, patroonmagazijnen en munitie in de woning aanwezig waren en dat [verdachte] en [medeverdachte 3] daar de beschikkingsmacht over hadden. De rechtbank heeft hierbij mede betrokken dat in de verborgen ruimte waar ook wapens en munitie zijn aangetroffen, ook voorwerpen (geldtas en folie om een blok cocaïne) zijn aangetroffen waarop zich vingerafdrukken van [verdachte] bevonden. Om die reden neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [verdachte] en [medeverdachte 3] de aangetroffen wapens opzettelijk aanwezig hebben gehad.
3.4.6
Feit 1, zaaksdossier 1
Beoordelingskader
Aan [verdachte] is ook ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet (Ow) en als bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht (Sr).
Voor een veroordeling voor deelneming aan een organisatie in de zin van artikel 140 Sr en artikel 11b Ow moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie, die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen.
Er dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat iemand, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met, alle anderen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest.
Voor deelneming aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet (voorwaardelijk opzet is dus niet voldoende), dat de organisatie het plegen van misdrijven (in dit geval drugsgerelateerde misdrijven, witwassen en valsheid in geschrifte) tot oogmerk heeft.
Het opzet van verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. Indien daarentegen uit de bewijsvoering slechts volgt dat verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van bovengenoemde misdrijven tot oogmerk had, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van een verdachte geen deelneming aan die criminele organisatie op.
Het oordeel van de rechtbank
Over het bestaan van een criminele organisatie, de structuur daarvan en de bijdrage van verdachte daaraan overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] beiden een netwerk van personen om zich heen hadden die in hun opdracht drugsgerelateerde werkzaamheden verrichtten. Zij werkten met hun netwerk nauw samen met een groep Mexicaanse en Colombiaanse verdachten die ervoor zorgden dat cocaïne-base vanuit Mexico via Spanje naar Nederland werd verscheept. Vanuit Mexico werden leden van die groep naar Nederland gestuurd om hier te werken in verschillende drugslaboratoria. Samen met de leden afkomstig uit Mexico werd de cocaïne-base in verschillende laboratoria in Nederland bewerkt tot een eindproduct. [35]
Na de productie werd de cocaïne naar de door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gehuurde stashlocatie aan de [adres 1] gebracht. [medeverdachte 2] gaf [medeverdachte 4] de opdracht om de geproduceerde blokken naar de stashlocatie te brengen. Als een verkoop/overdracht plaatsvond, dan werden de blokken cocaïne opgehaald bij de stashwoning. Het geld dat met de overdrachten werd verdiend, werd weer in de stashwoning opgeslagen. [verdachte] en [medeverdachte 3] verbleven in deze woning en hielden zich onder meer bezig met het bewaken daarvan. [medeverdachte 4] had een sleutel van de woning en was daar regelmatig te vinden om cocaïne en/of geld op te halen of te brengen.
Binnen het netwerk van Nederlandse en Mexicaanse verdachten werd gecommuniceerd via crypto-telefoons. Dat sprake was van een duidelijke structuur, maar ook van hiërarchie blijkt onder meer uit de gang van zaken bij de verkoop/overdrachten van de cocaïne. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] elk de medeverdachten in hun eigen lijn instrueerden over de dag, het tijdstip en de plaats van de overdracht, het voertuig waarin werd gereden en de code voor de overdracht.
Op 11 maart 2021 werden [medeverdachte 3] en [verdachte] samen in de stashwoning aangehouden. In hun aanwezigheid werden, al dan niet verstopt in een verborgen ruimte, vuurwapens, ruim tien kilo cocaïne en een geldbedrag ter hoogte van € 869.380,-- aangetroffen.
Uit EncroChat-gesprekken zijn duidelijke aanwijzingen naar voren gekomen die wijzen op criminele geldstromen. In de gesprekken werd veel gesproken over “pap” (geld) en betalingen voor blokken cocaïne. Daarnaast is vastgesteld dat meerdere overdrachten van zeer grote geldbedragen hebben plaatsgevonden onder aansturing van [medeverdachte 2] . Zo werd op
5 juni 2020, onder aansturing van [medeverdachte 2] , samengewerkt door [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] bij de overdracht van € 1.000.000,--. Bij de overdracht van het geld werd gebruikt gemaakt van een tokencode in de vorm van een bankbiljet van vijf euro met daarop het met een pen handmatig geschreven geldbedrag erop vermeld. Dit bankbiljet werd op 11 maart 2021 aangetroffen in de stashwoning in de slaapkamer van [verdachte] .
Op 15 mei 2020 kreeg [verdachte] de opdracht van [medeverdachte 2] om nog eens een geldbedrag van
€ 500.000,-- te geven. [verdachte] stuurde vervolgens op 16 mei 2020 dat “ze” geld hadden gebracht en € 500.000,-- hadden meegenomen. [verdachte] gaf dit geld kennelijk mee aan degenen die het gingen overdragen. [36] Uit aangetroffen foto’s van een kennelijk handmatig bijgehouden administratie kan blijken dat dit geldbedrag inderdaad is overgedragen. [37]
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het bovenstaande in dit geval sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, bestaande uit [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , dat tot oogmerk had het plegen van drugsgerelateerde misdrijven en het witwassen van daarmee verdiende geldbedragen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] op de hoogte was van het oogmerk van de organisatie, te weten het plegen van misdrijven (de handel in verdovende middelen en het witwassen van grote geldbedragen). Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen van de hiervoor besproken feiten, is daarmee het oogmerk van de organisatie op het plegen van die misdrijven een vaststaand gegeven. Dat [verdachte] op de hoogte was van het criminele oogmerk van de organisatie is, mede gelet op zijn uitvoerende rol, zijn aanwezigheid in de stashwoning aan de [adres 1] en de aard van de door hem gevoerde gesprekken, evident.
Conclusie
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 2 Ow en artikel 420bis Sr.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend bewezen dat het oogmerk van de organisatie zag op het plegen van het misdrijf valsheid in geschrifte en zal [verdachte] derhalve partieel vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Ten laste is gelegd dat [verdachte] in de periode van 1 januari 2018 tot en met 11 maart 2021 zou hebben deelgenomen aan de criminele organisatie. De rechtbank zal deze periode wijzigen, in die zin dat deelgenomen is in de periode van 1 januari 2020 tot en met 11 maart 2021. De betrokkenheid van [verdachte] in de periode vóór 1 januari 2020 kan, op basis van het onderzoeksdossier, niet met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2020 tot en met 11 maart 2021 te Rotterdam en elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hem, verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in:
- artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht;
- artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
2.
hij op 11 maart 2021 in de gemeente Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
- opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en wel:
- in de woning [adres 1] een hoeveelheid van ruim 10 kilogram cocaïne;
3.
hij in de periode van 1 juni 2020 tot en met 11 maart 2021 in Rotterdam en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
b)
voorwerpen, te weten contante geldbedragen tot een totaalbedrag van 1.869.380,-- euro, en wel:
- op 7 juni 2020 een geldbedrag van 1.000.000,--, en
- op 11 maart 2021 in de woning [adres 1] een geldbedrag van euro 869.830,--,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededaders wist(en) dat die voorwerpen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf;
en
c)
voorwerpen, te weten contante geldbedragen tot een totaalbedrag van 1.869.380,- euro, en wel:
- op 7 juni 2020 een geldbedrag van euro 1.000.000,— en
- op 11 maart 2021 in de woning [adres 1] een geldbedrag van euro 869.380,--,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die geldbedrag(en) wist(en) dat het door misdrijf verkregen geldbedragen betrof;
4.
hij op 11 maart 2021 in de gemeente Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
- twee pistolen, merk Grand Power, model Ultra Plf, kal. 9x19 mm, en
- een pistool, merk Glock, model 19 gen 4, kal. 9x19 mm, en
- vier patroonmagazijnen, merk Glock, en
- twee patroonmagazijnen, merk FN, en
- 32 kogelpatronen, merk GECO, kal. 9x19 mm, en
- 15 kogelpatronen, merk Seller & Bellot, kal. 9x19 mm, en
- 28 kogelpatronen, kal. .40S&W, en
- 54 kogelpatronen, kal. 9x19 mm,
zijnde vuurwapens en onderdelen van vuurwapens en munitie in de zin van categorie III van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De rechtbank heeft ten aanzien van feit 3 geoordeeld dat het bewezen verklaarde niet kan worden gekwalificeerd als witwassen en/of opzetheling en daarom geen strafbare feiten oplevert. De verdachte zal derhalve worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van deze feiten.
Het onder de overige feiten bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2, 10 en 11b Ow, artikel 140 Sr en de artikelen 26 en 55 WWM. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1, de misdrijven:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid van de Opiumwet;
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 2, het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4, de misdrijven:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte voor de feiten 1, 2 en 4 uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor die bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 jaren op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met cocaïnehandel in Nederland en met witwassen. Op een stashlocatie aan de [adres 1] in Rotterdam, waar de politie op 11 maart 2021 een doorzoeking heeft verricht en verdachte heeft aangehouden, heeft verdachte ruim 10 kilogram cocaïne voorhanden gehad, maar ook vuurwapens, onderdelen van vuurwapens en munitie. Ook heeft verdachte in de ten laste gelegde periode ruim 1,8 miljoen euro, afkomstig uit de handel in cocaïne, voorhanden gehad. Weliswaar levert dat laatste geen witwassen op zoals ten laste gelegd, maar het geeft wel aan dat de drugshandel waarbij verdachte betrokken was een aanzienlijke omvang had.
Het strafrechtelijk onderzoek naar verdachte en zijn medeverdachten laat in volle omvang zien welke negatieve effecten van dit soort misdrijven uitgaan. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de gezondheid van gebruikers en dat dit niet zelden leidt tot verslavingsproblematiek. Dat heeft niet alleen zijn weerslag op de gebruikers zelf, maar ook op hun omgeving. Georganiseerde drugshandel ondermijnt ook de rechtsstaat. Veel van de meest ernstige strafbare feiten die gepleegd worden, hangen hiermee samen, waaronder liquidaties en de handel in wapens. Veelzeggend is dat in het pand aan de [adres 1] in Rotterdam, waar verdachte ten tijde van zijn aanhouding verbleef, niet alleen cocaïne en een grote hoeveelheid geld, maar ook wapens, onderdelen van wapens en munitie is aangetroffen. Bij dit soort feiten vallen ook slachtoffers die niets met de handel in drugs te maken hebben. Door het witwassen van criminele winsten wordt bovendien de onderliggende criminaliteit verhuld (en daarmee ook gefaciliteerd). Dit alles vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de integriteit van het financiële handelsverkeer. Verdachte heeft zich duidelijk niet om dit alles bekommerd, maar alleen oog gehad voor zijn eigen (financiële) belangen. Verdachte is, ondanks de voorwaarden die de rechtbank bij de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft opgelegd, niet bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak verschenen en heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Niet alleen de hiervoor omschreven negatieve effecten van drugshandel, maar ook een opstelling zoals die van verdachte, die zich kennelijk onaantastbaar waant, leidt in de maatschappij tot een steeds luidere roep om strengere straffen in zaken als deze. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan. De rechtbank heeft bij afzonderlijke beslissing van 23 april 2024 de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte van 23 april 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld wegens een strafbaar feit.
De redelijke termijn
De behandeling van de zaak in eerste aanleg heeft lang geduurd. Vanwege de omvang en complexiteit van het onderzoek 26Donau/26Wayne levert dat naar het oordeel van de rechtbank evenwel geen schending op van de redelijke termijn.
De strafoplegging
Gelet op de aard en ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Dat is ook in overeenstemming met de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het aanwezig hebben van meer dan 10 kilogram harddrugs hanteert de rechtspraak, indien er sprake is van een organisatie, een oriëntatiepunt beginnend bij 40 maanden gevangenisstraf. Voor het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III in een woning hanteert de rechtspraak een oriëntatiepunt van 4 maanden gevangenisstraf. Verdachte heeft drie vuurwapens, onderdelen van vuurwapens en munitie voorhanden gehad. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren in dit geval passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
6.4
De in beslag genomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde geldbedragen van in totaal 310 euro moeten worden verbeurdverklaard, omdat het aannemelijk is dat deze uit de baten van de strafbare feiten zijn verkregen, nu van verdachte geen legale inkomsten bekend zijn. Daar komt bij dat het niet aannemelijk is geworden dat deze geldbedragen toebehoren aan een ander, waardoor het niet anders kan zijn dan dat ze van misdrijf afkomstig zijn.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 33, 33a, 47 en 57 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 tot en met 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart bewezen dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, de misdrijven:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid van de Opiumwet;
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 2, het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4, de misdrijven:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
- verklaart dat het onder feit 3 bewezen verklaarde geen strafbare feiten oplevert en ontslaat verdachte op beide onderdelen van alle rechtsvervolging;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor de bewezen verklaarde feiten 1, 2 en 4;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd de in beslag genomen geldbedragen (op de beslaglijst opgenomen onder de nummers 1 tot en met 3).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.L. Beljaars, voorzitter, mr. M. Melaard en
mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Gottemaker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2024.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar de documenten/dossierpagina’s zijn dit documenten of (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de politie, Dienst Landelijke Recherche, met nummer LERBC20003, genaamd ‘26DONAU/26Wayne’ d.d. 18 november 2021. Er wordt steeds verwezen naar documenten/bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Algemeen dossier, bijlage 3: proces-verbaal van bevindingen identificatie [medeverdachte 2] , pagina’s 34-47.
3.Algemeen dossier, bijlage 2: proces-verbaal van bevindingen identificatie dat [medeverdachte 1] de gebruiker is van de accounts [e-mailadres 4] en [e-mailadres 5] , pagina’s 23-28 en algemeen dossier, bijlage 2: proces-verbaal van bevingen identificatie gebruiker [nummer 8] als zijnde [medeverdachte 1] , pagina’s 29-31.
4.Algemeen dossier, bijlage 7: proces-verbaal van identificatie [medeverdachte 4] , pagina’s 98-114.
5.Algemeen dossier, bijlage 8: proces-verbaal van bevindingen identificatie van EncroChat gebruiker [e-mailadres 1] , 116-132.
6.Algemeen dossier, bijlage 9: proces-verbaal van identificatie ‘ [e-mailadres 6] ’ als [verdachte] , pagina’s 134-138.
7.Proces-verbaal zaaksdossier 5, pagina’s 9-12 en zaaksdossier 5, bijlage 14: proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] , pagina’s 188-191.
8.Proces-verbaal zaaksdossier 5, pagina’s 12 en 13.
9.Zaaksdossier 5, bijlage 55: proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , pagina 640.
10.Zaaksdossier 5, bijlage 1: proces-verbaal observeren vrijdag 16 oktober 2020, pagina 78, zaaksdossier 5, bijlage 3: proces-verbaal observeren dinsdag 3 november 2020, pagina 94 en zaakdossier 5, bijlage 7: proces-verbaal van observatie donderdag 04 februari 2021, pagina 123.
11.Persoonsdossier [verdachte] , proces-verbaal van aanhouding, pagina’s 18 en 19 en persoonsdossier [medeverdachte 3] , proces-verbaal van aanhouding, pagina’s 39 en 40.
12.Zaaksdossier 5, bijlage 3: proces-verbaal van observeren dinsdag 3 november 2020, pagina’s 94 en 95 en zaaksdossier 5, bijlage 5: proces-verbaal van observeren dinsdag 10 november 2020, pagina’s 108 en 109 en bijlage 6: proces-verbaal van observeren dinsdag 5 januari 2021, pagina’s 117-119 en bijlage 9: proces-verbaal van observatie donderdag 11 februari 2021, pagina’s 134-138.
13.Proces-verbaal zaaksdossier 5, pagina 45.
14.Zaaksdossier 5, bijlage 52: proces-verbaal forensisch onderzoek naar verborgen ruimte in een Peugeot [kenteken 2] , pagina’s 611-612 en zaaksdossier 5, bijlage 53: proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig Peugeot [kenteken 3] , pagina’s 621-622.
15.Proces-verbaal zaaksdossier 5, pagina 31.
16.Zaaksdossier 5, bijlage 17: proces-verbaal bevindingen 27-03-2020 nog geen stashluik [adres 1] , pagina’s 228 en 229.
17.Zaaksdossier 5, bijlage 29: proces-verbaal forensisch onderzoek bij doorzoeking [adres 1] Rotterdam, pagina 356, zaaksdossier 5, bijlage 31: proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, pagina 414 en geschriften, te weten NFI-rapporten van 17 mei 2021, opgemaakt door Ing. [naam 3] , zaaknummer 2021.05.17.146, aanvragen 001 t/m 005, pagina’s 423-427.
18.Zaaksdossier 5, bijlage 29: proces-verbaal forensisch onderzoek bij doorzoeking [adres 1] Rotterdam, pagina 356 en bijlage 31: proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, pagina 417 en geschriften, te weten NFI-rapporten van 17 mei 2021, opgemaakt door Ing. [naam 3] , zaaknummer 2021.05.17.146, aanvragen 012 en 006 t/m 009, pagina’s 428-432.
19.Zaaksdossier 5, bijlage 28: een geschrift, te weten een rapport dactyloscopisch onderzoek, opgemaakt door operationeel specialist biometrie [naam 4] , pagina’s 535-542 en bijlage 39: een geschrift, te weten een rapport dactyloscopisch onderzoek, opgemaakt door operationeel specialist biometrie [naam 4] , pagina’s 544-550.
20.Algemeen dossier, bijlage 13: proces-verbaal van bevindingen identificatie Jose [medeverdachte 5] , pagina’s 171-174.
21.Zaaksdossier 4, bijlage 16: proces-verbaal van bevindingen geldoverdracht 7 juni 2020, pagina 249.
22.Zaaksdossier 4, bijlage 16: proces-verbaal van bevindingen geldoverdracht 7 juni 2020, pagina 257.
23.Algemeen dossier, bijlage 14: proces-verbaal van bevindingen identificatie [accountnaam 10] , pagina’s 176-185.
24.Zaaksdossier 4, bijlage 16: proces-verbaal van bevindingen geldoverdracht 7 juni 2020, pagina’s 259-265.
25.Zaaksdossier 4, bijlage 17: proces-verbaal van bevindingen aantreffen 5 euro biljet, serienummer [code] , pagina’s 274 en 275.
26.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen inbeslagname geld in verborgen ruimte [adres 1] en proces-verbaal zaaksdossier 5, pagina’s 32 en 33.
27.Zaaksdossier 5, bijlage 41: een geschrift, te weten een rapport dactyloscopisch onderzoek, opgemaakt door [naam 4] , pagina’s 557-560.
28.Zaaksdossier 5, bijlage 42: een geschrift, te weten een rapport dactyloscopisch onderzoek, opgemaakt door [naam 4] , pagina’s 562-570.
29.Proces-verbaal zaaksdossier 5, pagina’s 44 en 45, zaaksdossier 5, bijlage 25: proces-verbaal onderzoek wapen, pagina’s 331-335
30.Zaakdossier 5, bijlage 51: een NFI-rapport, opgemaakt door dr. [naam 5] , pagina’s 605-608.
31.Zaaksdossier 5, bijlage 25: proces-verbaal onderzoek wapen, pagina’s 331-335.
32.Zaaksdossier 5, bijlage 25: proces-verbaal onderzoek wapen, pagina’s 334.
33.Zaaksdossier 5, bijlage 25: proces-verbaal onderzoek wapen, pagina’s 331-335.
34.Zaakdossier 5, bijlage 51: een NFI-rapport, opgemaakt door dr. [naam 5] , pagina’s 605-608.
35.Proces-verbaal zaaksdossier 1, pagina’s 14 en 20.
36.Zaaksdossier 4, bijlage 14: proces-verbaal van bevindingen afdracht 500.000 (vermoedelijk) euro op 16 mei 2020 van [medeverdachte 2] aan de Mexicanen, pagina’s 229 en 230.
37.Zaaksdossier 4, bijlage 14: proces-verbaal van bevindingen afdracht 500.000 (vermoedelijk) euro op 16 mei 2020 van [medeverdachte 2] aan de Mexicanen, pagina 231-232 en Zaaksdossier 4, bijlage 20: proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van het aantreffen van drugs administratie, pagina’s 365 en 366.