ECLI:NL:RBOVE:2024:2939

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
ak_24_1157
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van letselschadevergoeding bij vaststelling van AIO-aanvulling

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 5 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de afwijzing van een aanvraag voor een Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO-aanvulling). Eiser had eerder in 2009 een letselschadevergoeding ontvangen naar aanleiding van een ongeval in 1999. De SVB weigerde de AIO-aanvulling omdat het vermogen van eiser en zijn echtgenote boven de vrij te laten grens van € 15.210,- uitkwam, waarbij de SVB de letselschadevergoeding als vermogen meerekende.

De rechtbank oordeelde dat de SVB in redelijkheid het bedrag van de schadevergoeding voor inkomensverlies tot de 65e jaar van eiser in aanmerking mocht nemen bij de vaststelling van het recht op AIO-aanvulling. De rechtbank vond echter dat de SVB onvoldoende had gemotiveerd waarom de immateriële schadevergoeding niet volledig buiten aanmerking mocht worden gelaten. De rechtbank concludeerde dat het bedrag van € 4.400,- aan immateriële schadevergoeding geheel buiten aanmerking had moeten worden gelaten, maar dat dit motiveringsgebrek niet leidde tot een andere uitkomst, aangezien het vermogen van eiser ook bij volledige vrijstelling van de immateriële schadevergoeding nog steeds te hoog was voor de toekenning van de AIO-aanvulling.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, maar bepaalde dat de SVB het griffierecht van € 51,- aan eiser moest vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/1157

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: [gemachtigde] ,
en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB),

gemachtigde: mr. drs. N. Diamant.

Inleiding

1.1
Bij besluit van 20 juli 2023 (het primaire besluit) heeft de SVB de aanvraag van eiser en zijn echtgenote om een Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO-aanvulling) afgewezen.
1.2
Met het bestreden besluit van 13 december 2023 op het bezwaar van eiser is de SVB bij dat besluit gebleven.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de SVB. Zij hebben via een beeldverbinding deelgenomen aan de zitting.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Eiser ontvangt met ingang van 6 juli 2023 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Op 18 juni 2023 hebben eiser en zijn echtgenote de SVB verzocht hen een AIO-aanvulling toe te kennen. Bij de aanvraag is vermeld dat het bedrag op de bankrekeningen hoger is dan het vrij te laten vermogen van € 15.210,-, maar dat dit (spaar)geld afkomstig is uit een schadevergoeding aan eiser en daarom niet in aanmerking zou moeten worden genomen.
2.2
De SVB heeft eiser verzocht nadere gegevens te verstrekken met betrekking tot de schadevergoeding. Eiser heeft de SVB de uitspraak van 14 oktober 2009 van de rechtbank Almelo en een kopie van een concept van een brief van 9 juni 2010 van zijn toenmalige advocaat aan de SVB toegezonden. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld in de Inleiding.

Standpunten van partijen

3.1
De SVB stelt zich op het standpunt dat eiser en zijn echtgenote geen recht hebben op een AIO-aanvulling. De reden is dat zij meer vermogen hebben dan het vrij te laten vermogen van € 15.210,-. De SVB heeft het vermogen vastgesteld op € 29.882,36. Het saldo van de betaalrekening bedraagt € 11.466,32 en het saldo van de spaarrekening bedraagt
€ 27.624,06. Op het saldo van de spaarrekening heeft de SVB een vrijstelling toegepast van € 9.208,02. Eiser en zijn echtgenote kunnen opnieuw een aanvraag indienen, zodra het vermogen is gedaald onder het vrij te laten vermogen.
3.2
Eiser stelt dat hij het gevoel heeft dat hij nu wordt gestraft, omdat hij zuinig met zijn geld is omgegaan. De SVB heeft ten onrechte spaargeld meegerekend dat eigenlijk bedoeld was als inkomensvoorziening (als aanvulling op zijn AOW/WIA-uitkering) gedurende de periode voorafgaand aan het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Het feit dat eiser zuinig is geweest en geld heeft overgehouden van de schadevergoeding, die bedoeld is om een ander gat te dichten, geeft de SVB niet het recht om een AIO-aanvulling te ontzeggen, die bedoeld is om het gat tussen de AOW-uitkering en het bestaansminimum te dichten.
3.3
Het aangevoerde is voor de SVB geen aanleiding zijn standpunt te wijzigen. De SVB heeft verwezen naar de overwegingen in het bestreden besluit. Daarin heeft de SVB overwogen dat bij de vaststelling van het vermogen het beleid wordt gehanteerd dat een derde deel van de immateriële schadevergoeding buiten aanmerking wordt gelaten, met een maximum van € 45.000,-. Ook wordt een bedrag ter hoogte van de van toepassing zijnde bijstandsnorm van het positieve saldo op een betaalrekening buiten aanmerking gelaten, zodat de nog lopende uitgaven kunnen worden voldaan. Hiermee rekening houdend, wordt de vermogensgrens alsnog overschreden, aldus de SVB. Daarbij is vanwege de verstreken tijd de immateriële schadevergoeding van € 4.400,-, die door eiser is ontvangen, niet buiten aanmerking gelaten.

Wettelijk kader

4.1
Artikel 31 van de Participatiewet (PW)
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2. Niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend:
[…]
l. bij ministeriële regeling [1] aan te wijzen uitkeringen en vergoedingen voor immateriële schade.
m. giften en andere dan de in onderdeel l bedoelde vergoedingen voor materiële en immateriële schade voorzover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn.
[…]
4.2
Artikel 34 van de PW
1. Onder vermogen wordt verstaan:
a. de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering;
b. middelen die worden ontvangen in de periode waarover algemene bijstand is toegekend, voorzover deze geen inkomen betreffen als bedoeld in artikel 32 en 33.
2. Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen:
[…]
b. het bij de aanvang van de bijstand aanwezige vermogen voorzover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, genoemd in het derde lid;
[…]
e. vergoedingen voor immateriële schade als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen l en m.
3. De in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde vermogensgrens is ten tijde hier van belang:
[…]
c. voor de gehuwden tezamen: € 15.210,-.
4.3
Artikel 47a van de PW
1. De Sociale verzekeringsbank heeft tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan:
alleenstaanden en alleenstaande ouders die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt;
gehuwden, van wie beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt dan wel van wie één echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;
hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
4.4
Artikel 47b van de PW
Voor de toepassing van artikel 47a, eerste lid, wordt in de artikelen (…) 31, tweede lid, onderdeel m, (…) 58, eerste, tweede, vierde, vijfde, zevende en achtste lid (…) voor «het college» telkens gelezen: de Sociale verzekeringsbank.
4.5
Artikel 47c van de PW
1. De Sociale verzekeringsbank stemt de algemene bijstand als aanvullende inkomensvoorziening ouderen en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
11. De Sociale verzekeringsbank stemt een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
4.6
Artikel 47d van de PW
2. De aanvraag voor algemene bijstand als aanvullende inkomensvoorziening ouderen van een persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid, wordt ingediend bij de Sociale verzekeringsbank.

Beoordeling door de rechtbank

5.1
Met de uitspraak van 14 oktober 2009 van de rechtbank Almelo is eiser een letselschadevergoeding toegekend voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van een verkeersongeval op 1 mei 1999. Aan eiser is toegekend: € 81.478,- voor verlies aan arbeidsvermogen, € 150,- voor reiskosten, € 140,- voor kosten ziekenhuisopname, € 230,- aan kledingvergoeding, € 450,- voor verlies aan zelfwerkzaamheid, € 4.400,- smartengeld, € 1.557,71 voor kosten voor het Nederlands Rekencentrum Letselschade (NRL) en wettelijke rente (met correctie van 33 1/3%). Uit de kopie van de conceptbrief van 9 juni 2010 van eisers toenmalige advocaat blijkt dat in totaal € 95.317,- zou zijn betaald. Eiser heeft de SVB meegedeeld dat hij niet alle documenten heeft kunnen terugvinden. Na aftrek van advocaatkosten en dergelijke heeft hij zo’n € 54.000,- ontvangen.
5.2
De SVB heeft er terecht op gewezen dat de schadevergoeding van € 81.478,- is toegewezen voor inkomensverlies tot eisers 65e jaar. Dit bedrag is bedoeld als aanvulling op het lagere inkomen dat eiser heeft (gehad) door het ongeval in 1999 tot zijn 65e jaar. De rechtbank is van oordeel dat de SVB dit bedrag in redelijkheid in aanmerking mag nemen bij de vaststelling van het recht op AIO-aanvulling. Dit geldt ook voor het bedrag dat hiervan nog over is bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Daarbij acht de rechtbank in het bijzonder van belang dat deze materiële schadevergoeding (grotendeels) bedoeld was ter aanvulling van het inkomen van eiser tot zijn 65e jaar. Eiser heeft die leeftijd inmiddels bereikt. De rechtbank stelt vast dat ook bij personen die tot hun 65e jaar volledig hebben kunnen werken en een volledig inkomen hebben genoten, het uit het inkomen gespaarde geld in aanmerking mag worden genomen bij de vaststelling van het vermogen voor de AIO-uitkering. Met de aanvulling uit de schadevergoeding voor inkomensverlies bevond eiser zich in wezen in dezelfde positie als wanneer hij zijn werkzaamheden had kunnen blijven doen tot zijn 65e jaar en vervolgens een AIO-aanvulling had aangevraagd. Ook in dat geval was het gespaarde vermogen in aanmerking genomen. Dat eiser het bedrag pas lange tijd na het ongeval in 1999 heeft ontvangen, doet daaraan geen afbreuk. Eiser heeft het bedrag immers ruim 10 jaar voor zijn 65e jaar ontvangen, zodat hij in die periode ook voldoende mogelijkheden heeft gehad om dit bedrag ook daadwerkelijk als inkomensaanvulling tot aan de leeftijd van 65 jaar te gebruiken. De rechtbank acht het niet buiten aanmerking laten van deze schadevergoeding, gelet op het voorgaande, ook niet onevenredig belastend voor eiser. In zoverre slaagt eisers beroep dus niet.
5.3
De stelling van de SVB dat de immateriële schadevergoeding niet buiten aanmerking moet worden gelaten, omdat deze al lange tijd geleden is ontvangen, is echter niet in overeenstemming met de eigen Beleidsregels van de SVB, zodat die motivering niet volstaat. Gelet op rechtspraak [2] van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), moet verder worden vastgesteld dat de SVB in dat beleid niet afdoende heeft gemotiveerd waarom een immateriële schadevergoeding slechts deels buiten aanmerking wordt gelaten bij de vaststelling van het recht op AIO-aanvulling. Ook in het bestreden besluit is hier geen motivering voor gegeven. De rechtbank stelt aldus vast dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd. Dit betekent dat het bedrag van € 4.400,- aan immateriële schadevergoeding die aan eiser is toegekend in verband met blijvend letsel als gevolg van het ongeval in 1999, geheel buiten aanmerking had moeten worden gelaten.
5.4
De rechtbank ziet echter aanleiding om dit motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren. Eiser wordt hierdoor niet benadeeld, aangezien ook bij het volledig vrijlaten van de immateriële schadevergoeding het vermogen te hoog is voor de toekenning van een AIO-aanvulling.
In de vaststelling dat sprake is van een motiveringsgebrek, ziet de rechtbank wel aanleiding om te bepalen dat de SVB aan eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. De SVB moet wel het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft verder geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de SVB het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van
W. Veldman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 7 van de Regeling Participatiewet IOAW en IOAZ.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 25 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:909.