ECLI:NL:RBOVE:2024:2774

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
01.023882-24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid

Op 27 mei 2024 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in de zaak tegen een 15-jarige verdachte, die schuldig is bevonden aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 80 uren, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is hem een schadevergoeding van € 1.250,-- opgelegd aan het slachtoffer, een 9-jarige jongen, en zijn er bijzondere voorwaarden gesteld, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en een meldplicht bij de jeugdreclassering.

De zaak kwam aan het licht na een incident op een vakantiepark, waar de verdachte de 9-jarige jongen naar een afgelegen plek heeft meegenomen en daar seksuele handelingen heeft verricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks dat hij wist dat het slachtoffer dit niet fijn vond, de jongen heeft gedwongen tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen was.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die ADHD en kenmerken van autisme heeft. De rechtbank benadrukte het belang van pedagogische maatregelen in het jeugdstrafrecht en besloot dat een voorwaardelijke taakstraf de meest passende sanctie was. De rechtbank hoopt dat de verdachte, met de juiste begeleiding, zich kan ontwikkelen tot een volwassene die geen strafbare feiten meer pleegt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familie en Jeugd
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 01.023882-24 (P)
Datum vonnis: 27 mei 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2008 in [geboorteplaats 1],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

De officier van justitie heeft verdachte (hierna: [verdachte]) opgeroepen om op 13 mei 2024 voor de rechtbank te verschijnen. Deze oproep wordt ook wel een dagvaarding genoemd. De tenlastelegging is een onderdeel van de dagvaarding en hierin staat beschreven aan welk strafbaar feit [verdachte] zich schuldig zou hebben gemaakt.
Op 13 mei 2024 hebben de officier van justitie, [verdachte] (in het bijzijn van zijn ouders) en zijn raadsvrouw mr. K.C.A. van der Meijden, advocaat in Helmond, tijdens een zitting achter gesloten deuren gezegd wat zij van de beschuldiging vinden. Daarnaast hebben de vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de Jeugdbescherming Overijssel verteld hoe de begeleiding van [verdachte] is geweest. Ook hebben zij verteld wat volgens hen voor de ontwikkeling van [verdachte] belangrijk is en wat een passende straf kan zijn. De rechtbank heeft daar naar geluisterd.
Ook heeft de rechtbank geluisterd naar de namens [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) voorgelezen slachtofferverklaring en wat mr. P.G. Grijpstra, advocaat in Eindhoven, heeft gezegd over de namens [slachtoffer] gevraagde schadevergoeding.
De rechtbank schrijft in dit vonnis wat zij van de beschuldiging vindt. Dit doet zij aan de hand van verschillende stappen in een bepaalde volgorde, zoals de wet die voorschrijft. De rechtbank komt in dit vonnis tot de conclusie dat het feit dat de officier van justitie [verdachte] verwijt, is bewezen.
De 15-jarige [verdachte] heeft de 9-jarige [slachtoffer] twee keer aangerand. Hij krijgt daarom een straf opgelegd: een voorwaardelijke taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 80 uren, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal daarbij een aantal bijzondere voorwaarden stellen: een meldplicht bij de jeugdreclassering, een contactverbod met [slachtoffer], een behandeling bij een forensische instelling, zinvolle vrijetijdsbesteding en een verblijf bij Ambiq. Dit betekent dat [verdachte] de taakstaf nu niet hoeft uit te voeren, op voorwaarde dat hij binnen twee jaren niet nogmaals een strafbaar feit pleegt en dat hij zich ook houdt aan de andere voorwaarden. Daarnaast moet [verdachte] € 1.250,-- schadevergoeding aan [slachtoffer] betalen.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en bondig, op neer dat de [verdachte] in de periode van 27 augustus 2023 tot en met 28 augustus 2023 in Oost-, West- en Middelbeers [slachtoffer] meerdere keren heeft aangerand, dan wel ontucht met hem heeft gepleegd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan [verdachte], dat:
primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 augustus 2023 tot en met28 augustus 2023 te Oost West en Middelbeers, gemeente Oirschot,(meermalen) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,te weten het meenemen van [slachtoffer] naar een afgelegen plek en/of het (stevig) vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer] en/of het voorbij gaan aan het non-verbale dan wel het verbale verzet en/of weerstand van die [slachtoffer],(meermalen) die [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen,te weten het naar beneden trekken van de (zwem/onder)broek van die [slachtoffer] en/of het aftrekken van die [slachtoffer], althans het vastpakken en/of betasten van de penis van die [slachtoffer] en/of het hem, verdachte, laten aftrekken door die [slachtoffer], althans het vastpakken van een hand/handen van die [slachtoffer] en/of die hand/handen naar zijn, verdachtes, penis, bewegen en/of (aldus) die [slachtoffer] dwingen zijn, verdachtes, penis vast te pakken en/of houden;
subsidiairhij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 augustus 2023 tot en met28 augustus 2023 te Oost West en Middelbeers, gemeente Oirschot,(meermalen) met [slachtoffer], geboren op 8 november 2013, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,te weten het naar beneden trekken van de (zwem/onderbroek)broek van die [slachtoffer] en/of het aftrekken van die [slachtoffer], althans het vastpakken en/of betasten van de penis van die [slachtoffer] en/of het hem, verdachte, laten aftrekken door die [slachtoffer], althans het vastpakken van een hand/handen van die [slachtoffer] en/of die hand/handen naar zijn, verdachtes, penis, bewegen en/of (aldus) die [slachtoffer] dwingen zijn, verdachtes, penis vast te pakken en/of houden.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt het primair ten laste gelegde (aanranding) wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat [verdachte] van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat het delictsbestanddeel ‘dwang’ niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde (ontucht) heeft de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de hieronder opgenomen feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen [1] zijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. De rechtbank overweegt als volgt.
De feiten en omstandigheden
[slachtoffer] heeft zowel tegen zijn moeder als de politie verteld dat [verdachte] hem op het vakantiepark in Oost-, West- en Middelbeers twee keer naar afgelegen plekken heeft meegenomen en daar aan zijn piemel heeft gezeten. Ook heeft [slachtoffer] verteld dat hij zijn hand op de piemel van [verdachte] moest leggen. Dit gebeurde op 27 augustus 2023 bij de bosjes achter de kleine visvijver en op 28 augustus 2023 bij de bosjes bij de parkeerplaats. [slachtoffer] heeft gezegd dat hij niet wilde dat [verdachte] dit deed. [2]
[verdachte] heeft zowel bij de politie als op de zitting gezegd dat de verklaring van [slachtoffer] klopt. Op de zitting heeft hij verteld dat hij [slachtoffer] uit nieuwsgierigheid op die dagen naar een afgelegen plek heeft meegenomen, daar de (zwem/onder)broek van [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken, de piemel van [slachtoffer] heeft vastgepakt en zijn eigen (stijve) piemel met de hand(en) van [slachtoffer] heeft laten vastpakken. [verdachte] heeft gezegd dat [slachtoffer] dit niet uit zichzelf deed, maar dat de seksuele handelingen op zijn initiatief zijn verricht. Verder heeft [verdachte] op de zitting verteld dat hij merkte dat [slachtoffer] dit niet fijn vond. Dit zag [verdachte] aan de houding van [slachtoffer], want hij keek een beetje bang. [verdachte] wist ook dat het niet oké was wat hij deed. Hij heeft daarom tegen [slachtoffer] gezegd dat hij zijn mond dicht moest houden. Op 12 december 2023 heeft [verdachte] bij de politie ook gezegd dat [slachtoffer] verdrietig was, want hij snikte. Toen [slachtoffer] weg wilde gaan, zei [verdachte] ‘wacht even’. [verdachte] wilde doorgaan met wat hij aan het doen was. [3]
Dwang
De rechtbank leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen af dat [verdachte] [slachtoffer] twee keer naar een afgelegen plek (een plek waar mensen hen niet konden zien) heeft meegenomen om daar seksuele handelingen met hem te verrichten. Dit heeft [verdachte] gedaan, ondanks dat hij wist dat [slachtoffer] dit niet fijn vond. [verdachte] is daarbij voorbijgegaan aan de non-verbale signalen van verzet van [slachtoffer]; [slachtoffer] keek bang, was verdrietig en wilde weggaan.
De rechtbank is het daarom met de officier van justitie eens dat [verdachte] [slachtoffer] ‘door andere feitelijkheden’ heeft gedwongen tot het verrichten en het ondergaan van de ten laste gelegde seksuele handelingen. Het staat niet ter discussie dat dit ontuchtige handelingen zijn.
Het primair ten laste gelegde is dus wettig en overtuigend bewezen en het door de raadsvrouw gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde wegens het ontbreken van ‘dwang’ is door de gebezigde bewijsmiddelen weerlegd.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank vindt op grond van de inhoud van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij in de periode van 27 augustus 2023 tot en met 28 augustus 2023 in Oost-, West- en Middelbeers meermalen door een andere feitelijkheid, te weten het meenemen van [slachtoffer] naar een afgelegen plek en het voorbijgaan aan zijn non-verbale verzet van [slachtoffer], [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen, te weten het naar beneden trekken van de (zwem/onder)broek van [slachtoffer], het vastpakken/betasten van de penis van [slachtoffer] en hem te dwingen zijn, verdachtes, penis, vast te pakken/houden.
De rechtbank vindt niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat [verdachte] strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De strafmotivering

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 80 uren, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft geëist dat aan de voorwaardelijke straf de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, zoals deze ook op de zitting zijn besproken.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de rechtbank toepassing geeft aan het rechterlijk pardon zoals bedoeld in artikel 9a Sr, dan wel dat de door officier van justitie gevorderde voorwaardelijke taakstraf wordt gematigd.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van [verdachte], zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank vindt daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van het gepleegde feit
[verdachte] heeft zich twee keer schuldig gemaakt aan aanranding. Hij verbleef op een vakantiepark en heeft daar, op een afgelegen plek, twee keer de (zwem/onder)broek van de 9-jarig [slachtoffer] naar beneden getrokken, zijn piemel vastgepakt en hem gedwongen [verdachte] (stijve) piemel vast te houden. Met dit handelen heeft verdachte een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer]. [verdachte] is over een grens gegaan die hij echt niet had mogen overgaan. [verdachte] heeft zich bij het plegen van de seksuele handelingen laten leiden door zijn eigen seksuele behoeftes en heeft daarbij geen rekening gehouden met de eventuele schadelijke gevolgen van zijn handelen voor [slachtoffer]. Een kind van zijn leeftijd behoort zulke seksuele ervaringen niet mee te maken. De rechtbank rekent dit [verdachte] aan.
De persoon van [verdachte]
Wat betreft de persoon van [verdachte] heeft de rechtbank gekeken naar het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van [verdachte] van 5 maart 2024, waaruit volgt dat hij niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het rapport van de Raad van 2 mei 2024 en de hierop door de deskundigen ter zitting gegeven toelichting en van wat [verdachte] en zijn ouders op de zitting over zijn persoonlijke omstandigheden hebben verteld.
[verdachte] is een 15-jarige jongen. Hij heeft ADHD en kenmerken van autisme en gebruikt daar medicatie voor. [verdachte] heeft moeite zijn gedachten en emoties onder controle te hebben en kan zich ten opzichte van leeftijdsgenoten minder goed in de gevoelens van een ander inleven. Hij woont (mede) vanwege zijn persoonlijke problematiek sinds 9-jarige leeftijd niet meer bij zijn ouders, al heeft hij wel goed contact en een hechte band met hen. De ouders van [verdachte] hopen dat hun zoon de juiste hulp krijgt. [verdachte] heeft op veel verschillende plaatsen gewoond en verblijft nu bij de instelling Ambiq, op een intensieve behandelgroep. Omdat het risico op het plegen van een zedendelict op dit moment wordt ingeschat als hoog, heeft [verdachte] bij Ambiq 1-op-1-toezicht. Dit is onderdeel van de veiligheidsregels die na het incident met [slachtoffer] aan [verdachte] zijn opgelegd. Hij mag nergens alleen heen, met uitzondering van zijn stageplek. Dit frustreert hem. [verdachte] ervaart een gevoel van onrechtvaardigheid nu er eerder namens hem aangifte is gedaan van een vergelijkbaar feit als waarvoor hij nu moet voorkomen en met die aangifte niets is gedaan. [verdachte] heeft spijt van wat hij heeft gedaan en zegt hij dit niet meer te gaan doen. Ondanks zijn persoonlijke problematiek, de veiligheidsregels en de spanning die [verdachte] rondom dit strafproces ervaart, doet [verdachte] het goed op school. Ook heeft [verdachte] een bijbaantje. Om zoveel mogelijk te voorkomen dat hij in de toekomst weer strafbare feiten zal plegen, adviseert de Raad een voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de jeugdreclassering, een contactverbod met [slachtoffer] (zoals zijn ouders hebben verzocht), een ambulante behandeling (bijvoorbeeld systeemtherapie) bij FJP Accare, zinvolle vrijetijdsbesteding en een (verplicht) verblijf bij Ambiq.
De strafoplegging
Omdat [verdachte] minderjarig is, past de rechtbank het jeugdstrafrecht toe. De rechtbank houdt vervolgens bij het bepalen van de straf en de hoogte ervan rekening met straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd. Doorgaans wordt bij een aanranding zoals in deze strafzaak aan de orde is een taakstraf van 120 uren opgelegd.
De rechtbank houdt er rekening mee dat [verdachte] heeft gezegd dat hij spijt heeft van wat hij heeft gedaan. Ook vindt de rechtbank het positief dat [verdachte] het mediationtraject met de ouders van [slachtoffer] positief heeft afgerond, iets wat de rechtbank in strafmatigende zin zal meewegen. Daarbij hebben de beide ouders van [verdachte] en – en dat is knap – ook die van [slachtoffer] een zeer positieve bijdrage geleverd. De ouders van [slachtoffer] zijn boos dat [verdachte] seksuele handelingen met hun kind heeft verricht, maar hebben ook oog kunnen hebben voor wat [verdachte] zelf heeft meegemaakt in zijn jonge leven. Zij hebben de hoop geuit dat [verdachte] zich ontwikkelt tot een volwassen man met een fijn leven en daar hulp bij krijgt. Dit heeft de moeder van [slachtoffer] ook op de zitting kenbaar gemaakt, met de woorden: ‘[verdachte], ik wens je echt het allerbeste toe en ik hoop dat je de dromen die je als onbezorgde jongen had alsnog kunt waarmaken. Wees goed voor jezelf en voor anderen en ga nooit meer deze grens over.’ De rechtbank is het met die woorden eens.
[verdachte] verdient een straf voor wat hij heeft gedaan, maar het is ook van belang dat hij deze strafzaak nu kan afsluiten en zich stapsgewijs tot een volwassen man kan ontwikkelen. De rechtbank hoopt dat [verdachte] doet wat hij heeft beloofd en dus in de toekomst niet meer de fout in zal gaan. Om dit waar te kunnen maken, vindt de rechtbank het belangrijk dat [verdachte] daar hulp bij krijgt. [verdachte] heeft ook gezegd dat hij daar aan mee wil werken.
Taakstrafverbod
De rechtbank is zich ervan bewust dat het taakstrafverbod uit artikel 77ma Sr van toepassing is. Dit houdt kort gezegd in dat door de wetgever is bepaald dat bij de door verdachte gepleegde misdrijven geen taakstraf (werkstraf/leerstraf) kan worden opgelegd, tenzij ook jeugddetentie of een maatregel wordt opgelegd. In het geval van [verdachte] is geen maatregel geadviseerd. Het komt er dus op neer dat artikel 77ma Sr zou verplichten om [verdachte] te veroordelen tot een jeugddetentie. De rechtbank gaat dit niet doen. De rechtbank sluit zich aan bij de overwegingen uit het arrest van 22 juni 2022 van het Hof Den Bosch [4] en overweegt als volgt.
Het jeugdstrafrecht heeft een aparte positie in het strafrecht. Een belangrijk kenmerk is het pedagogische karakter ervan. Het doel van het jeugdstrafrecht is (her)opvoeding en resocialisatie. Het jeugdstrafrecht is steeds maatwerk, afhankelijk van de individuele situatie van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Toepassing van artikel 77ma Sr kan strijd opleveren met het bepaalde in artikel 37 lid 1 aanhef en onder b en artikel 40 lid 4 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (afgekort: IVRK). Volgens deze artikelen zijn Staten verplicht om vrijheidsbeneming slechts als uiterste maatregel te hanteren en dienen zij ervoor te zorgen dat de strafrechtelijke aanpak van minderjarigen hun welzijn niet schaadt en in de juiste verhouding staat tot zowel hun omstandigheden als het strafbare feit.
Toepassing van artikel 77ma Sr kan ook strijd opleveren met het bepaalde in artikel 40 lid 1 van het IVRK. Op grond van deze bepaling dienen Staten minderjarigen die worden verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld ter zake van een strafbaar feit zo te behandelen dat dit hun herintegratie en opbouwende rol in de maatschappij bevordert.
De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf in deze zaak pedagogisch gezien de enige juiste interventie is. De rechtbank vindt een voorwaardelijke taakstraf met voorwaarden op zijn plaats. De rechtbank ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan het rechterlijk pardon, dan wel de oplegging van een lagere taakstraf, zoals de raadsvrouw heeft verzocht. Dat past niet bij de ernst van het feit. Bovendien is jeugdreclasseringstoezicht nodig.
De rechtbank acht, alles afwegend, de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke taakstraf van 80 uren met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. Om zoveel mogelijk te voorkomen dat [verdachte] in de toekomst weer de fout ingaat, zal de rechtbank aan die voorwaardelijke straf de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden koppelen zoals deze hierna aan het eind van dit vonnis zijn geformuleerd. Als [verdachte] tijdens de proeftijd opnieuw een strafbaar feit pleegt of de andere voorwaarden niet naleeft, moet hij de taakstraf alsnog uitvoeren.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[aangever] heeft zich als wettelijk vertegenwoordiger (ouder) van de minderjarige
[slachtoffer] namens hem als benadeelde partij in dit strafproces gevoegd. Zij heeft de raadsman
mr. P.G. Grijpstra gemachtigd om namens haar ter terechtzitting het woord te voeren.
De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen tot betaling van een immateriële schadevergoeding van € 1.250,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel toewijsbaar is, te vermeerderen met de daartoe geldende wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich wat betreft de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. [verdachte] heeft ook gezegd dat hij de gevraagde schadevergoeding wil betalen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting vast dat voldoende verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen van [verdachte] en de door de benadeelde partij gestelde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht.
De immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de opgevoerde immateriële schadepost van € 1.250,--, die overigens niet door de raadsvrouw is betwist, naar algemene ervaringsregels voldoende is onderbouwd en aannemelijk is. De rechtbank zal de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding geheel toewijzen tot een bedrag van in totaal € 1.250,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 augustus 2023.
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte tegenover de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht.
De rechtbank ziet in de leeftijd van verdachte aanleiding om, voor het geval verdachte niet voldoet aan zijn verplichtingen uit hoofde van de op te leggen schadevergoedingsmaatregel, het aantal dagen gijzeling op nul te stellen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, voor de duur van
80 (tachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen;
- bepaalt dat deze taakstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende volgende voorwaarden niet is nagekomen:
- de
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- de
bijzondere voorwaardendat verdachte (zich) gedurende de proeftijd:
  • (of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt) meldt bij de jeugdreclassering op de door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel, afdeling Jeugdreclassering, te bepalen tijdstippen, zo vaak, waar en zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
  • op geen enkele wijze - direct of indirect - (niet in persoon of telefonisch of via e-mail, sms, WhatsApp, Facebook of anderszins) - contact opneemt, zoekt of heeft met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2013 in [geboorteplaats 2];
  • (ambulant) laat behandelen door FPJ Accare of een soortgelijke instelling;
  • een (door de jeugdreclassering te bepalen) zinvolle vrijetijdsbesteding heeft, voor zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
  • verblijft bij Ambiq of een soortgelijke instelling. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de jeugdreclassering voor hem heeft opgesteld;
- draagt aan Jeugdbescherming Overijssel (AST106), een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, op om
toezichtte houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
schadevergoeding
- wijst de vordering van
de benadeelde partij [slachtoffer]toe tot een bedrag van
€ 1.250,-- (twaalfhonderdvijftig euro)(bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 1.250,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2023;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt, tot op heden begroot op nul, en ook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van de benadeelde partij, een bedrag te betalen van
€ 1.250,-- (twaalfhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2023, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt,
0 (nul) dagen gijzelingkan worden toegepast;
- bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat der Nederlanden vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Vijftigschild, voorzitter, mr. M. van Bruggen en
mr. D.E. Schaap, rechters, allen ook kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar documenten/dossierpagina’s, zijn dit documenten of (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Brabant, Team Zeden & TBKK, genaamd OBRBC23155 / Titaan, met BVH-nummer PL2100-2023189722. Er wordt steeds verwezen naar documenten/bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij anders is vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van 28 augustus 2023, pagina’s 10 en 11, het proces-verbaal van aangifte door [aangever] van 30 augustus 2023, pagina’s 20 tot en met 29, en het proces-verbaal van bevindingen van 12 september 2023, pagina’s 36 en 37.
3.De verklaring van verdachte, zoals weergegeven in het proces-verbaal van verhoor verdachte van
4.Hof ’s-Hertogenbosch 22 juni 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2036.