ECLI:NL:RBOVE:2024:2765

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
AK_24_1889, AK_24_1890, AK_24_1891, AK_24_1892, AK_24_1893
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen om compensatie van transitievergoeding voor ex-werknemers van een stichting

Op 27 mei 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak waarin een stichting, eiseres, verzocht om compensatie van de transitievergoeding voor vijf ex-werknemers. De aanvragen waren eerder door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de stichting als werkgever kon worden aangemerkt, maar dat de stichting niet voldeed aan de voorwaarden voor compensatie zoals beschreven in het Besluit compensatie transitievergoeding. De rechtbank concludeerde dat er geen zodanige financiële verwevenheid was tussen de stichting en een besloten vennootschap (B.V.) dat de B.V. als werkgever van de ex-werknemers kon worden aangemerkt. De rechtbank wees het betoog van eiseres af dat de stichting onder de uitzonderingsbepaling van het Besluit viel, omdat de continuïteit van de stichting niet afhankelijk was van één bestuurslid. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees de verzoeken om compensatie af.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: ZWO 24/1889, 24/1890, 24/1891, 24/1892 en 24/1893

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres], uit [vestigingsplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. M.J. Smaling,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het Uwv,
gemachtigde: mr. M.S. Winkel.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de afwijzing van de aanvragen van eiseres om compensatie van de transitievergoeding van een vijftal ex-werknemers.
1.2
Het Uwv heeft deze aanvragen in afzonderlijke besluiten van 17 mei 2024 afgewezen. Met afzonderlijke bestreden besluiten van 9 januari 2024 op de bezwaren van eiseres is het Uwv bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.3
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld.
1.4
Het Uwv heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5
De rechtbank heeft de beroepen op 18 april 2024 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv deelgenomen. Ook zijn namens eiseres verschenen [naam 1], bestuurder, en [naam 2], financieel adviseur.

Totstandkoming van de besluiten

2.1
Eiseres heeft in verband met bedrijfsbeëindiging per 1 maart 2023 voor (thans) ex-werknemers [naam 3], [naam 4], [naam 5], [naam 6] en [naam 7] (ex-werknemers) op 31 oktober 2022 bij het Uwv ontslagaanvragen ingediend.
2.2
Op 22 december 2022 heeft het Uwv op grond van artikel 7:671a in samenhang gelezen met artikel 7:669 van het Burgerlijk Wetboek (BW) eiseres toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met ex-werknemers per 31 maart 2023 te beëindigen.
2.3
Eiseres heeft verzocht om vergoeding (compensatie) van de door haar aan vijf ex-werknemers betaalde transitievergoeding van in totaal afgerond € 62.000,-. Daarop volgde de besluitvorming zoals hiervoor in de inleiding is weergegeven.

Standpunten van partijen

3.1
Volgens het Uwv voldoet eiseres niet aan de voorwaarden die genoemd worden in het Besluit compensatie transitievergoeding bij beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming (het Besluit). De besloten vennootschap (B.V.) kan niet als werkgever worden aangemerkt. Op grond van artikel 1 van het Besluit moet eiseres – de stichting – als werkgever worden aangemerkt. Een stichting wordt op grond van het Besluit expliciet uitgesloten. Volgens het Uwv is het besluit om de betaalde transitievergoeding niet te vergoeden niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
3.2
Eiseres stelt – samengevat weergegeven – dat het Uwv de aanvragen ten onrechte heeft afgewezen. Eiseres valt als stichting onder de definitie van een onderneming in de zin van artikel 1 van het Besluit in samenhang gelezen met artikel 1, eerste lid, onder c, van de Wet op de ondernemingsraden (WOR). Volgens eiseres is het vanwege specifieke feiten en omstandigheden redelijk dat ook eiseres aanspraak maakt op compensatie van de betaalde transitievergoedingen. Eiseres wijst er in dit verband op dat bij het opzetten van de praktijk de keuze is gemaakt om de werknemers in dienst te laten treden van de stichting, omdat zorgverzekeraars niet aan een B.V. uitbetalen. Weliswaar stonden de ex-werknemers op de loonlijst van de stichting en werden declaraties ook namens de stichting verzonden, maar het resultaat van de stichting werd doorbelast naar de B.V.. De B.V. liep uiteindelijk ook het exploitatierisico. Ook andere kosten, zoals de kosten van huur en energie, werden doorbelast aan de B.V.. De verwevenheid van de B.V. met de stichting maakt dat de feitelijke situatie gelijk is te stellen met de situatie als bedoeld in artikel 4, aanhef en onder c, van het Besluit, aldus eiseres.

Beoordeling door de rechtbank

4.1
De rechtbank beoordeelt of de afwijzing van de aanvragen van eiseres om compensatie van de transitievergoeding van een vijftal ex-werknemers in stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. In de kern gaat het om de vraag of eiseres, als stichting, vanwege de verwevenheid met de B.V. gelijk is te stellen aan de situatie als beschreven in artikel 4, aanhef, onder c, van het Besluit.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv terecht de aanvragen heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.3
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.4
De besluitvorming van het Uwv is (mede) gebaseerd op artikel 4 van het Besluit. Het Besluit ziet op de compensatiemogelijkheden van betaalde transitievergoedingen bij bedrijfsbeëindiging vanwege pensionering of overlijden van de werkgever en noemt een aantal voorwaarden om voor de compensatie in aanmerking te komen. Eén van die voorwaarden ziet op de koppeling van het recht op compensatie aan de relevante, persoonlijk omstandigheden van een natuurlijk persoon. In artikel 4 van het Besluit is uitgewerkt op welke personen deze omstandigheden betrekking kunnen
hebben. Uit de nota van toelichting bij het Besluit blijkt dat de regelgever er bewust voor heeft gekozen een stichting uit te sluiten van compensatie van de transitievergoeding op grond van pensionering of overlijden van een natuurlijk persoon. De reden is dat de continuïteit van de stichting doorgaans niet direct afhankelijk zal zijn van (pensionering of overlijden van) één individueel bestuurslid. Daarnaast zal er in geen of veel mindere mate sprake zijn van een verwevenheid tussen het zakelijk vermogen van de onderneming en
het privévermogen van de bestuurder van de stichting.
4.5
De rechtbank stelt vast dat partijen het er over eens zijn dat eiseres, als stichting, is te beschouwen als een onderneming in de zin van artikel 1 van het Besluit in samenhang gelezen met artikel 1, eerste lid, onder c, van de WOR. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv eiseres in die hoedanigheid terecht als werkgever aangemerkt.
4.6
De ex-werknemers hadden een arbeidsovereenkomst met de stichting, zij verrichtten werkzaamheden voor de stichting en zij ontvingen salaris van de stichting. Ook de ontslagaanvragen voor de ex-werknemers zijn namens de stichting ondertekend en bij het Uwv ingediend. Van een zodanige (financiële) verwevenheid van de B.V., waarvan [naam 8] directeur-grootaandeelhouder is, met de stichting dat op grond daarvan moet worden geconcludeerd dat de B.V. feitelijk als werkgever van de ex-werknemers moet worden aangemerkt is de rechtbank niet gebleken. Dat het (positieve) bedrijfsresultaat van de stichting doorberekend werd aan de B.V. en daarmee diens grootaandeelhouder, is daartoe onvoldoende. De rechtbank wijst in dit verband – naar analogie – naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad over de vereenzelviging van rechtspersonen in het aansprakelijkheidsrecht, die zeer strikt wordt toegepast. [1] Om die reden slaagt het betoog van eiseres dat de stichting vanwege de feitelijke situatie (alsnog) zou zijn te scharen onder de situatie als beschreven in artikel 4, aanhef, onder c, van het Besluit niet.
4.7
Voor het betoog van eiseres dat de continuering van de stichting volledig afhankelijk was van [naam 8] en zij via die weg voldoet aan de voorwaarde van artikel 4, aanhef, onder c, van het Besluit, is naar het oordeel van de rechtbank geen steun te vinden in de gedingstukken. Nog los van de vraag of [naam 8] wel tenminste twee jaren voorafgaande aan de aanvragen directeur-grootaandeelhouder was, wat een voorwaarde is om voor compensatie in aanmerking te komen, zijn de werkzaamheden ook na het terugtreden van [naam 8], al dan niet onder supervisie van andere radiologen, geruime tijd voortgezet. Op de zitting heeft eiseres dit bevestigd. Ook anderszins is niet gebleken dat de continuering van de stichting volledig afhankelijk was van [naam 8].
4.8
Uit het vorenstaande volgt dat het Uwv terecht heeft besloten dat eiseres geen aanspraak maakt op compensatie van de door haar betaalde transitievergoeding aan ex-werknemers.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, voorzitter, en
mr. A.T. de Kwaasteniet en mr. A. Stockmann-Dutkusu, leden, in aanwezigheid van
A. van den Ham, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE
Burgerlijk Wetboek
Artikel 7:673e
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, verstrekt op verzoek van de werkgever die op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd was, een vergoeding, indien de arbeidsovereenkomst:
(…)
b. is geëindigd in verband met het vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van de beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming en de werkgever, die minder dan een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal werknemers in dienst had:
1°.de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd bereikt of heeft bereikt;
2°.[Red: dit onderdeel is nog niet in werking getreden;]
3°.is overleden.
(…)
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot lid 1, aanhef en onderdeel b.
(…)
Wet op de ondernemingsraden
Artikel 1
1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
(…)
c. onderneming: elk in de maatschappij als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband waarin krachtens arbeidsovereenkomst of krachtens publiekrechtelijke aanstelling arbeid wordt verricht.
(…)
Besluit compensatie transitievergoeding bij beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
(…)
onderneming: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de ondernemingsraden.
(…)
Artikel 4
De compensatie vanwege pensionering dan wel overlijden wordt verstrekt, indien op het moment van indiening van het verzoek om de toestemming respectievelijk de ontbinding, bedoeld in artikel 2:
a. de onderneming ten minste de daaraan voorafgaande twee jaar aan dezelfde natuurlijke persoon toebehoorde;
b. de onderneming toebehoorde aan een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap of een maatschap en dezelfde natuurlijke persoon ten minste de daaraan voorafgaande twee jaar vennoot, niet zijnde commanditaire vennoot, of maat was; of
c. dezelfde natuurlijke persoon ten minste de daaraan voorafgaande twee jaar directeur-grootaandeelhouder van de onderneming was.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2285 en Hoge Raad 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7480 (Rainbow).