In deze zaak gaat het om een beroep tegen een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van Twenterand is verleend aan de provincie Overijssel voor diverse reeds uitgevoerde werkzaamheden aan het kanaal Almelo-De Haandrik. De eisers, bewoners van de nabijgelegen percelen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat zij van mening zijn dat de werkzaamheden schade hebben veroorzaakt aan hun eigendommen en dat de provincie niet als belanghebbende kan worden aangemerkt zonder privaatrechtelijke toestemming. De rechtbank heeft op 29 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij de eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het college en de provincie Overijssel. De rechtbank oordeelt dat er geen weigeringsgrond is voor de vergunning en dat de provincie terecht als belanghebbende is aangemerkt. De rechtbank wijst de beroepsgronden van eisers af, waaronder het beroep op het evenredigheidsbeginsel en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand blijft.